| |
| |
| |
Kroniek der Franse letteren
Anna Mertens
Van de, in de loop van dit jaar verschenen, belangrijke of belangwekkende Franse werken, moesten er enkele in deze kroniek nog onbesproken blijven. Ik hoop die, mèt de onlangs door respectievelijk de Prix Fémina en de Prix Goncourt bekroonde boeken, in een speciale kroniek te behandelen.
In het hier gegeven overzicht wilde ik aandacht besteden aan enige andere in 1955 verschenen boeken van min of meer uiteenlopend karakter.
Om te beginnen vraag ik gaarne attentie voor het tweede deel van ‘La Vie d'une Amitié’, waarin de Prinses Bibesco het verhaal geeft van haar vriendschap met de oude abbé A. Mugnier, die in 1944 overleed. Dit tweede deel geeft correspondentie tussen de schrijfster en abbé Mugnier, met uitvoerige toelichting, en laat zich zeer goed afzonderlijk lezen. Het doet de figuur voor ons leven van deze hoogbegaafde zielzorger, die voor armen en groten der wereld beide van veel betekenis was. Hoe hoog hij zijn taak opvatte, blijkt uit het feit, dat hij, bij een enquête over Victor Hugo, geen afkeurend oordeel over een deel van diens werk wilde uitspreken, omdat hij zeide slechts priester te zijn geworden ‘pour louer, admirer, pardonner et bénir’. Een andere typerende anecdote is de volgende, zoals ze door Prinses Bibesco op blz. 13 van haar boek wordt verhaald:
‘On savait qu'un protestant anglais faisait chaque année la traversée de la Manche pour venir se confesser à l'abbé. Quelqu'un lui dit:
‘Mais monsieur l'abbé, faites-en donc un catholique!’
‘Ah non, monsieur,’ répondit l'abbé, ‘car alors je ne confesserais plus un protestant!’
Ook zijn woorden toen hij, na lange tijd gehoopt te hebben veel te kunnen lezen, als hij priester-in-ruste zou zijn, op dat tijdstip volslagen blind was, zijn indrukwekkend:
‘Je m'étais réjoui longtemps à l'avance; je me disais: un jour viendra où je pourrai goûter quelques loisirs, où je disposerai de mon temps, où je pourrai relire tous les livres que je préfère, où je pourrai me tenir au courant des livres nouveaux qui paraissent. J'allais en jouir avec l'indépendance que donne la sérénité de l'âge, avec le recul des années, dans la paix de ma retraite. Lire enfin tout ce que je n'avais pas encore lu! Songez donc! Eh bien, monsieur, savez-vous ce que Dieu a fait pour moi, le jour de mes quatre-vingts ans? Je suis aveugle, monsieur! Dieu m'a dit: “Eh bien! Tu ne pourras plus lire.” Voilà ce que Dieu a fait pour moi!” Et levant les mains au ciel, il ajouta: “Quel artiste!”.’
Behalve de tekening van deze boeiende persoonlijkheid, geeft het boek belangwekkende bijzonderheden over Prinses Bibesco zelf, haar Roemeen- | |
| |
se en Griekse familie en voorouders, haar leven in Frankrijk en Roemenië, het Roemeense koningshuis, waarbij o.a. het bezoek, dat de kleine 8-jarige Michaël, weer (tijdelijk) koning-af na de terugkeer van zijn vader, haar op haar landgoed bracht, op charmante wijze beschreven is. Bovendien komen er tal van auteurs in voor, zoals haar nicht de dichteres Anna de Noailles, Paul Valéry, van wie men hier een zeer sympathiek aspect te zien krijgt, en die, om haar op haar ziekbed op te vrolijken ‘les seuls vers de mirliton’, die hij ooit gemaakt heeft, in haar album schrijft, Rilke, Proust, en vele anderen, politici als Ramsay Macdonald, enz.
Een en ander is op frisse en intelligente wijze weergegeven, en wij leren ook hier Marthe Bibesco kennen als een vrouw, voor wie haar (katholieke) geloof een essentiëel bestanddeel van het leven vormt. Daarnaast zien we ook de zwakheden van dit werk: b.v. de wijze waarop ze over haar verhouding tot Anna de Noailles spreekt, een m.i. te grote openhartigheid in andere zaken, e.d. Ondanks of misschien juist mede door deze dingen, is dit boek een levend geheel geworden. De figuur van de oude abbé Mugnier wordt ons echter onvergetelijk.
‘Le livre de Lazare’ van de veelzijdige auteur Jean Cassou heeft een Bijbelfiguur, de door Christus opgewekte Lazarus, tot hoofdpersoon. Het is geschreven in de vorm van een soort ‘Journal’, en heeft een sobere, doch sterk beeldende schrijftrant, en boeit in veel opzichten. Deze Lazarus komt echter allerminst overeen met de in het Evangelie ons getekende figuur. De auteur heeft nl. alleen de naam en het feit van zijn sterven en opwekking overgenomen. Maria en Martha komen er niet in voor. Lazarus is hier de enige zoon van een door Christus genezen melaatse vader, en zijn moeder is de overspelige vrouw uit Joh. 8:1-11. Dit geeft de schrijver gelegenheid, om te ‘laten zien’, dat de aan deze mensen door Christus bewezen weldaden geen blijvend nut hebben gehad. Tussen de genezen melaatse en zijn teruggekeerde vrouw blijft het leven zwaar en moeilijk. Lazarus ondervindt na zijn opwekking ramp op ramp want... ‘les miracles n'arrangent rien. Bien plus, ils dérangent tout. Car il y a un ordre de la nature, et l'on n'y peut contrevenir que selon cet ordre mème.’
Hij komt tot een soort geestelijk nihilisme, en eindigt als bedelaar, welbewust zonder hoop en zonder doel levend.
Naar vorm en inhoud herinnert de kleine roman enigszins aan Gide's Immoraliste. Hij bevat schone en suggestieve fragmenten, o.a. het huwelijk van Lazarus met Jéza vóór zijn opwekking, zijn ontmoetine met de demonen in de woestijn, enz.
Het is echter onnodig te zeggen, dat de uitwerking van het betreffende Bijbelse motief teleurstelt, en ons vrij ‘arbitraire’ voorkomt. M.i. heeft de auteur dit werk verzwakt, door zowel Lazarus als zijn beide ouders als door Christus geholpenen voor te stellen, en daaruit een zo gecompliceerde situatie te ontwikkelen. Een boek als ‘Saint Jacob’ van Jean Cabriès steekt in dit opzicht hierbij wel zeer gunstig af. Op de achterzijde van de omslag leest men het volgende:
| |
| |
‘Bien entendu, on ne trouvera ici aucun effort de reconstitution des temps évangéliques, mais ce personnage et ses aventures délibérément imaginées, un roman poétique et un poème romanesque, sinon un poème tout court.’ Spreekt men echter van ‘poème’, dan is mij het eveneens onbijbelse, maar sober-aangrijpend gedicht ‘Lazare’ van de nobele Parnassien Léon Dierx nog liever.
Van de stichter der ‘Groupe du Roman’, Pierre de l'Escure verscheen ‘Sans savoir qui je suis’, een korte roman, die met het hierboven besproken boek gemeen heeft, dat het ons enigzins aan Gide's werk doet denken, door onderwerp en uitwerking, al is er bij De l'Escure naar mijn mening meer bewogen menselijkheid aanwezig (en een bescheiden heenwijzing naar het katholicisme?). Het is het verhaal van een jonge vrouw, die door haar persoon zonder het te willen een gevaar voor zichzelf en anderen is. Zeer knap is beschreven, hoe langzamerhand de sluiers van de tragiek van haar bestaan worden weggeschoven. Stap voor stap komt zij tot het moment, waar niets haar meer overblijft, en ze als in een visioen haar ‘dode leven op het water ziet drijven’. Ook hier weer de misère de l'homme ‘sans Dieu’, al zou ook ‘avec Dieu’ dit leven bijzonder begenadigd moeten zijn, om de opgelegde last te torsen.
Een moedig en sober boek, al zal mijn voorkeur er niet naar uit kunnen gaan. Het is met boeken, die men 't liefst bezitten wil, als met schilderijen, die men in eigen milieu wil ophangen: ‘men moet er voortdurend naar kunnen kijken’. Dit zou voor mij met dit overigens voortreffelijke boek, niet het geval kunnen zijn.
Evenmin ben ik voldaan over de volgende twee romans: ‘La Chute du Grand Chimu’, van de Belgische auteur Lucien Marchal, en ‘Tamerlan des Coeurs’ van René de Obaldia.
Het eerste boek beoogt een reconstructie te geven van de val van het rijk van de grote Chimu, een Zuid-Amerikaanse staat, die in 't eind van de 14e eeuw door de Inca's werd veroverd, en in beschaving niet veel voor de min of meer totalitaire Inca-staat onderdeed. Volgens de inleiding heeft de auteur de gegevens voornamelijk ontleend aan de beeldende kunst uit die tijd. Men mag respect hebben voor de grote kennis, die Marchal van deze voorbije culturen heeft, maar de schrijver bezit een zeker ‘sécheresse’ in zijn schrijftrant, die, hoewel men hem met niemand minder dan Stendhal heeft vergeleken, weinig boeit. De figuren en taferelen komen slechts zelden uit de verf. Ook heeft men af en toe, zoals bij de uitbeelding van het meisje Chestán, het idee, dat de auteur halverwege minder belang in zijn figuur gaat stellen, wat natuurlijk ook de aandacht van de lezer doet verflauwen. Een te verstandelijke instelling is daar m.i. schuld aan. Hoe weet daarentegen een auteur als Werfel ook de meest incomplete naturen en karakters als mensen te doen leven! Een ander storend gebrek in dit boek is het feit, dat de auteur bij herhaling
| |
| |
zinnen en fragmenten invoegt als: (blz. 9) ‘A cette époque, la civilisation Chimu, déjà vieille de plusieurs siècles, touchait à sa fin car il y a une moyenne de vie des civilisations comme il y a une moyenne de vie humaine. Et comme dans toutes les civilisations à bout de course, on ne choisissait plus les chefs d'après leurs talents, leurs capacités, leurs intelligence mais selon l'importance de leurs relations; c'est ce qui explique l'élection de Canchu.’
Dergelijke fragmenten horen m.i. meer thuis in historische verhandelingen dan in een roman. Het boek boeit dan ook meer uit historisch oogpunt, al doet de opzet in de verte enigszins aan Flauberts monumentale ‘Salammbô’ denken.
René de Obaldia's ‘Tamerlan des Coeurs’ bevat eveneens een belangrijk historisch element, doch 't hoofdverhaal speelt zich af in de tegenwoordige tijd. Het betreft een literair criticus, uiterst begaafd, van Spaanse afkomst, Jaime Salvador genaamd, die, evenals Tamarlan, of Timoer Lenk volken en landen veroverde en vertrad, - dit met vrouwenharten doet, echter niet uit wreedheid, neen, slechts uit innerlijke noodzaak pour ‘se découvrir soi-même et échapper au désespoir’.
Ook zijn lot en leven wordt echter opgeslokt door de tweede wereldoorlog. Hij sneuvelt en ziet in zijn sterven ‘le visage ineffable de la Vierge qui le contemplait avec la douceur et la sévérité de l'Esprit. Et Jaime sut qu'il était sauvé.’
In dit boek schijnt de auteur mij evenmin op de juiste wijze tegenover zijn onderwerp te staan. Het is alsof hij bij de ‘rehabilitatie’ van zijn held persoonlijk belang heeft, wat het geheel natuurlijk minder aanvaardbaar maakt. Verschillende der historische fragmenten, vooral waar deze meer ‘geregeld’ verhaald worden, zijn echter uitstekend, al bespeurt men, evenals in 't vorig boek een zekere hang om barbaarsheden (misschien uit een krampachtige behoefte aan eerlijkheid) nog eens extra aan te dikken. Een merkwaardig en goed geschreven werk, waaraan ik echter persoonlijk geen grootse toekomst zou durven voorspellen. Maar men kan nooit weten...
Om op iets vriendelijkers over te gaan, de kleine ‘Itinéraire des Légendes Bretonnes’ van Henri Weitzmann geeft een aardig overzicht van bekende en onbekende Bretonse Legenden, en de plaatsen, waaraan deze verbonden zijn. De verteltrant is ietwat nuchter en beknopt, vooral in het begin. Later schijnt het, of de auteur zelf meer gepakt wordt door zijn onderwerp, en spint hij deze bekoorlijke verhalen wat meer uit. In het bijzonder troffen mij: Les jongleurs de Kermartin, La fleche de Tréguier, La ville mystérieuse de Noël, de bekende legende van Les Cloches d'Ys met La feé Mary Morgane, La Chapelle de Sainte Barbe, Sainte Anne d'Auray, Les Korrigans, La tour Mélusine. Onder de legenden zijn er ook van minder mystieke aard, en zelfs van meer recente datum. Het aardige verhaal van ‘la Barberine bretonne’ kan wel de stof voor Mussets charmante comédie
| |
| |
geleverd hebben, ‘La petite soeur des Pauvres’ roept de herinnering op aan Jeanne Jugau en haar armenzorg, waaruit de ‘Congrégation des Petites Soeurs des Pauvres’ is ontstaan - ‘on raconte qu'un jour, ayant été souffletée par une brute qu'elle ne pensait pas avoir importunée en ‘mendiant’, Jeanne lui dit: ‘Mon bon monsieur, la gifle est pour moi... et je vous remercie. Maintenant, pour mes pauvres, qui me donnez-vouz?’
Aan Chateaubriand herinnert ‘La Tour du Chat’ van het kasteel de Combourg, terwijl ‘Une rencontre imprévue: Napoleon I er’ verhaalt over het gerucht, als zou Napoléon niet te Ajaccio, maar ‘au manoir de Penanvern’ geboren zijn! Dit gerucht is volgens de auteur te verklaren uit het feit, dat Napoleon, als leerling van de école militaire de Brienne wel op genoemde manoir heeft gelogeerd! Zo zou er meer belangwekkends te noemen zijn; al denkt men zich soms wel even in, wat b.v. Bédier van de oudere legenden zou hebben gemaakt. Het boek is met goede illustraties van Jean Mordant voorzien.
Tot slot nog enige werkjes van de bekende auteur André Maurois, nl. ‘La France et les Français’ en ‘Hollande’. Het eerste biedt een helder en overzichtelijk beeld van karakter en activiteit van het Franse volk, en van de problemen, die 't in deze eeuw bezighouden. Maurois wijst op de van nature voor vreemdelingen weinig toegankelijke en onafhankelijke aard van de Fransman. ‘Pas d'exotiques, me disait mon grand-oncle industriel, quand je lui proposais des clients non français’ schrijft Maurois, en in een andere passage zegt hij: ‘Tout Français, m'a dit un préfet, se croit l'égal de ses supérieurs, et le supérieur de ses égaux.’ Dat deze individualistische instelling zijn gevaren heeft, laat Maurois duidelijk uitkomen. Men begint die trouwens al meer en meer als een overwonnen standpunt te beschouwen, vooral voor wat de handel betreft. Volgens de auteur is na de laatste oorlog in Frankrijk veel verval, maar ook (vooral industriële) vooruitgang te bespeuren, wat hij met concrete gegevens aantoont. Met de grote geestelijke rijkdom, die het volk bezit, is het echter mogelijk tot meerdere welvaart, grootheid en innerlijke kracht te komen, want ‘La France de Giralldoux ressemble en ses grandes heures à celle de Péquy.’
‘Hollande’ is een bijzonder geslaagd album met gekleurde en ongekleurde foto's van Gérald Maurois, voorafgegaan door een uitvoerige inleiding door André Maurois. Het is altijd belangwekkend en leerzaam te vernemen, hoe buitenlanders ons land en zijn inwoners zien. André Maurois heeft een helder en scherpziend, maar vriendelijk, dikwijls geamuseerd oordeel over beide. Sprekend over het Calvinistisch stempel dat Nederland draagt zegt hij: ‘Un curé catholique, en Hollande, prèche un sermon que l'on attendrait en France d'un pasteur’ en iets verder: ‘Les agnostiques eux mêmes le sont calvinistiquement’. Maurois heeft veel oog voor de Nederlandse industrie, de strijd tegen het water, het natuur- en stedenschoon, de schilderkunst, de wederopbouw na de oorlog (Rotterdam), enz. De foto's zijn, zoals gezegd, ook bijzonder fraai en laten verschillende facetten van het Neder- | |
| |
landse leven, evenals van landschappen en stedenschoon zien. Wij noemen b.v. het Amsterdamse Begijnhof, de Amsterdamse havens, de lichting van de trambrievenbussen in Amsterdam, het kasteel Radboud te Medemblik, de Noordzee te Scheveningen, Landschap bij Nijkerk, Bloemenveiling te Aalsmeer, verscheidene foto's van Rotterdam, o.a. met het monument van Zadkine, de Afsluitdijk, Emmeloord, de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch, een meisje in Fries costuum, enz. enz. Verklarende aantekeningen van een en ander vindt men bovendien aan 't eind van het boek. Het is inderdaad een prachtig album, ook al zouden er nog dingen te noemen zijn, die begrijpelijkerwijs voor buitenlanders in de schaduw moeten blijven, zoals onze muziek en literatuur, en al zouden er vooral in 't Oosten en Zuiden van ons land nog mooie landschappen te over zijn, die de samenstellers echter misschien minder typerend voor Nederland hebben geacht.
| |
Besproken boeken:
Princesse Marthe Bibesco: La vie d'une Amitié II - Paris, Libraire Plon. |
Jean Cassou - Le livre de Lazare - Paris, Librairie Plon. |
Pierre de l' Escure - Sans savoir qui je suis - Paris, Librairie Plon. |
Lucien Marchal - La Chute du Grand Chimu - Paris, Librairie Plon. |
René de Obaldia - Tamerlan des Coeurs - Paris, Librairie Plon. |
Henri Weitzmann - Itinéraire des Légendes Bretonnes - Paris, Librairie Hachette. |
André Maurois - La France et les Français - Paris, Librairie Hachette. |
André Maurois et Gérald Maurois - Hollande - Paris, Librairie Hachette. |
|
|