| |
| |
| |
Kritieken
Go Verburg
De levensgang van Gerben Gervaas
Kampen 1954 - J.H. Kok.
Een goede, natuurlijk gebouwde roman over het dorpsschoolhoofd Gervaas. Hij zal met pensioen gaan. Hem wordt een album met tekeningen vereerd, een soort levensalbum. En Gervaas zelf vindt er aanleiding in tot een memorandum, een autobiografie zo men wil, waarheidsgetrouw. De gebeurtenissen rijen aaneen tot een levensverhaal, innerlijk opnieuw beleefd; voor de lezer soms onwaarschijnlijk van feitelijkheid, maar meestal aannemelijk en zelfs meermalen ontroerend om zijn eenvoud en zuiverheid. Verburg is in dit boek waarlijk aan het ‘vertellen’ toegekomen, onderhoudend zonder oppervlakkigheid, beschrijvend zonder hinderlijke vertraging. Ik meen: deze levensgang is met liefde en overgave beschreven.
v. H.
| |
Dolf Kloek
Ergens achter mij
Den Haag - J.N. Voorhoeve.
Dolf Kloek heeft van zijn sympathieke thema veel te veel een ‘echt boek’ willen maken. Daarom mist het in de meeste gedeelten die eerlijke eenvoud, die overtuigt. De zieleproblemen worden uitgesponnen op een enigszins ouderwetse manier. De stijl is mij ook te weinig direct, te weinig op de man af. Dit te weinig directe vinden we ook in de uitwerking van het geestelijk proces van de hoofdfiguur. Ook al verbrandt hij zg. alle schepen achter zich, wij weten vanaf de eerste bladzijde dat het wel weer in orde komt. Daarbij komt dat alles wel heel keurig volgens de plannen (van de auteur dan) verloopt.
Nogmaals: het thema is sympathiek en zo lijkt mij ook de auteur als mens. Laat hij daarom eerlijk en simpel nog weer eens een verhaal vertellen zonder geweldige effecten of heel bijzondere geestelijke processen. Zo maar een verhaal, dat echter rijk kan zijn aan warme eenvoudige menselijkheid. En dan kan het evengoed (of juist nog veel eerder) een volwaardige roman zijn in literair opzicht.
K.K.
| |
Hartger Menkman
Laaiende Fakkel
Den Haag - J.N. Voorhoeve
Boeken over belangwekkende persoonlijkheden zijn voor de gezinnen en volksbibliotheken van groot belang om hun karaktervormende waarde en bezielende kracht. En als zodanig zijn we blij dat Menkman een boek over Florence Nightingale schreef. Het is goed vooral aan jonge mensen in deze vaak zo vermaterialiseerde of nihilistische wereld mensen te tonen, die door hun geloof en roepingsbesef dwars door de grootste moeilijkheden heen op hun doel afgingen.
Hoe is het boek nu als boek? Het is een aanvaardbaar werkstuk. Er is echter soms meer redenering dan diepgang. We hebben verder nog al eens het gevoel, dat door het vele gepraat door en over Florence, ons net haar juiste beeld en persoonlijkheid ontgaat.
Het boek had grootser en indringender van visie kunnen zijn. Doch daarmee vervallen niet de eerder gemaakte opmerkingen.
K.K.
| |
Nel Noordzij
Om en om
Amsterdam - De Arbeiderspers
Om experimentele poëzie te beoordelen moeten wij andere dan ‘gewone’ normen aanleggen. Welke? Dat weet eigenlijk nog niemand ondanks vele artikelen en studies. De meeste critici zullen wel afgaan op hun intuïtie.
Soms echter is het - omdat wij er zo dicht op staan - moeilijk een juiste waardebepaling te vinden. Een enkele maal krijgen we een soort ‘houvast’ als
| |
| |
de experimentelen bekende thema's nemen, als b.v. bij de herdenking van onze strijd om de vrijheid in het nummer Nationale Snipperdag. Het is mij echter een veeg teken, dat dan de verzen juist erg zwak zijn. Dus zo gauw ze wat gaan ‘zeggen’ zijn ze niet zo veel als vers. Zouden de andere, die geen direct verstaanbare zin hebben dan zo veel beter zijn? Of moeten ze juist zo wezen? In dit bundeltje, waar verzen en verhalen om en om staan, wint echter m.i. het experimentele vers aan kracht, ook poëtisch, als het meer verstaanbare inhoud krijgt. De verhalen zijn minder experimenteel dan de verzen. Nel Noordzij blijkt beslist intelligent te kunnen schrijven, maar - vergeef me - je wordt er zo beroerd van. Misschien is dat echter de bedoeling. Knap, maar zeer naargeestig werk.
K.K.
| |
Pearl. S. Buck
Kom, mijn liefste
Utrecht - Bruna.
320 bladzijden moet de lezer doorwerken, voordat de titel van het boek helemaal gerealiseerd is. Maar dan wordt hij ook geacht alles te weten over de ontwikkeling in India in de laatste driekwart eeuw. Pearl Buck, schrijfster met wereldreputatie, heeft de wereld van het verre Oosten voor een Westers denkend lezerspubliek geopend, maar persoonlijk betwijfel ik zeer of ze die wereld ook dichterbij gebracht heeft. Het ruim een jaar geleden verschenen: Wie het leeuwenmasker dragen, geschreven door de arts Simeons (ook een Amerikaan) heeft mij eindeloos veel meer gezegd, doordat deze ‘westerling’ trachtte het Oosten te benaderen van het Oosten uit. Dat doet Pearl Buck stellig niet, ondanks alle schijn van wel. Want hier wordt toch eigenlijk gecoquetteerd met Gandhi en zijn werk, en bovenal met zijn denken.
David MacArd (multi-millionnair) wordt na de dood van zijn vrouw tijdens een reis door India zo getroffen door de heersende ellende, dat hij besluit de zaak Amerikaans aan te pakken: hij wil er een school voor zendelingen stichten.
Dit alles geschiedt op godsdienstige overwegingen, die nogal onzuiver aandoen.
Zijn zoon zet door. Hij gaat naar India met zijn vrouw Olivia, ondanks de verbolgenheid van Papa, en begint daar een soort van particuliere, hoewel groots opgezette zendingsactie. De schone voortzetting van het werk geschiedt door hun zoon Theodore.
Op de achtergrond beleeft de lezer dan het falen van het Engelse bewind en het ontwaken van het Oosten, waarvoor de Engelse gouverneur en een schatrijke Hindoe Darya model staan.
Natuurlijk beschikt Pearl Buck over voldoende talent om een wel boeiend verhaal te schrijven. Alleen - het is net niet echt, in ieder geval veel minder echt dan haar vroegere boeken, die in China speelden. Tenzij... het is namelijk nog al lang geleden dat ik haar ‘De goede Aarde’ las.
R-n.
| |
Hans Hellmut Kirst
08.15 Het Einde
Baarn - De Boekerij
Het derde deel van Kirsts trilogie vraagt om een bespreking. Misschien geeft de Duitse titel van het boek: Null-acht fünfzehn bis zum Ende iets duidelijker de bedoeling van het geheel weer. 08.15 is namelijk een Duits begrip voor waardeloze rommel.
Dus - waardeloze rommel tot aan het einde toe. Inderdaad gold dit voor de levensgevaarlijke rommel, die Hitler de wereld te bieden had. Het gold ook voor de twee delen: ‘de kazerne’ en ‘de oorlog’... Het geldt echter niet voor ‘Het Einde’. Want hoewel ook dit boek nergens allure heeft, vertoont het toch kwaliteiten. Het talent van Kirst komt in het algemeen tot ontplooiing, wanneer hij de destructie kan beschrij- | |
| |
ven. Reeds in de bespreking van deel 1 en 2 wees ik er op, dat de auteur het best op dreef is, wanneer hij zwelgpartijen en vuiligheid kan beschrijven, symptomen van een morele ontbinding.
In ‘Het Einde’ is het hele Grootduitse leger in ontbinding, het hele Duitse rijk, en nu krijgen alle kleine en grote zwendelaars die Hitler aan de macht hielpen en hielden, plotseling een achtergrond, al ziet die er niet fraai uit.
In het boek treden voor een deel dezelfde personen op, die de vorige delen bevolkten en soms bevuilden. Feitelijk doen ze dat nog, en ik kan me er niet aan onttrekken, dat de schrijver hierin zijn vreugde heeft. Enkele ‘integere’ figuren, als kapitein Wedelmann (de Nazi uit vorige delen) blijven schimmen. De geestelijke Westhaus heeft wel een woord, maar het is een leeg woord. Diep ontroerd werd ik slechts bij het lezen van de dood van Hinrichsen, de man uit Pommeren, die vlak voor zijn dood biecht, waarom hij zijn vertrouwen aan Hitler gaf en hoe hij ontnuchterd werd.
En verder zit ik maar steeds te puzzelen: Vrijwel alle Duitsers, intelligent of dom, zijn hier intriganten en profiteurs. Ben ik zo'n naïeveling, dat deze mentaliteit me te enen male vreemd is? Of ligt het aan Kirst? Of - ligt het aan de Duitsers? De meeste mannen zijn geestelijke S.S.-ers, de meeste vrouwen zijn... En hoeveel leed de Duitsers over de wereld hebben gebracht, ik kan toch moeilijk iets anders aannemen dan dat het werd aangericht door die kleine schare, waar Kirst zoveel woorden voor heeft. Bijna altijd maakt hij ze lachwekkend. En eigenlijk vind ik dat het allerergste van dit drietal boeken: de hoofdpersonen worden lachwekkend in plaats van afschrikwekkend. Van tweeën een: Kirst is een gevoelig mens, die heel cynisch is geworden door de hel der jaren die achter hem ligt - òf hij is diep in zijn hart teleurgesteld, dat alles zo'n beroerde afloop had, en hij lacht nu als de boer die kiespijn heeft.
R-n.
| |
Joh. Hidding
De Wolvenjacht
Kampen - J.H. Kok N.V.
In de V.C.L.-reeks van Kok te Kampen kwam een boek uit van Joh. Hidding, met als inhoud een brok Drents leven van omstreeks het jaar 1750. Het is Hidding toevertrouwd om zijn neus in een stuk historie van het oude Drente te steken en om uit die toestanden en gebruiken een verhaal te schrijven dat leeft-als-een-hart. En het is juist bij hèm in goede handen omdat hij met zo buitengewone aandacht de dingen naspeurt en ook uitschrijft. Eenvoudig en bescheiden als de schrijver is, is ook zijn roman: zo kan alleen Hidding het. En het is een mooi ding in de wereld van de literatuur, dat men een eigen aandacht, een eigen geluid heeft en ook een eigen wijze van schrijven onderhoudt. Wat dat aangaat is er teveel cliché. Maar Hidding ìs iemand en hij schrijft als iemand. En er waait een geest van meeleven en van mee-beleven door zijn verhaal, die sympathiek is en weldadig aandoet. Alle opzettelijke christelijkheid is hem vreemd - alle acrobatiek om grote literatuur te scheppen lapt hij onder zijn zolen. En hij voelt meer voor het prachtige snijwerk in een oude preekstoel dan voor model meisjesbenen.
Misschien sla ik zijn boek even te hoog aan, als ik schrijf, dat deze roman nu juist een verhaal inhoudt zoals ik dat wenselijk acht voor een uitgave in een boekenreeks. Het is spannend, het is eenvoudig, het ademt een christelijke geest - en grootvader die van Drees rookt zal het met even groot genoegen lezen als zijn kleinzoon die elke avond zit te hannessen met mulosommen. Alleen zij, die bij de goden dezer eeuw in onze literatuur zweren, zullen waarschijnlijk hun neus ophalen voor het bekrompen milieu waarin de
| |
| |
schrijver zijn lezers binnenleidt - laat ik dezen mogen verkondigen, dat de boeren in Drente avontuurlijker leven dan kunstenaars in Parijs en wereldreizigers in de Sahara. En men houdt het, wat de geestelijke en lichamelijke gezondheid aangaat, langer in Drente uit.
Het verhaal zit vrij goed in elkaar: als voorspel een jacht op een echte wolf - daarna breder een drama van de jacht op een bende dieven en moordenaars, die de buurtschap onveilig maakt. En als zout in deze hutspot van gezonde romantiek een aannemelijke strijd van een meisje, dat tussen twee jongens, van wie ze beide houdt, moet kiezen.
Graag zou ik Hidding voor dit boek een tien geven... als hij die ruzie tussen de twee meisjes om het gezelschap van de schrijnwerker wat meer aanvoelbaar had beschreven, vooral omdat die ruzie het ene meisje tot zonde wordt. Dit laatste is me teveel in de schemer gebleven.
G.M.
| |
Bert van Aerschot
Bittere wijn
Utrecht - A.W. Bruna & Zn.
Van Aerschot, een van de jongere Vlaamse auteurs, geeft in deze korte roman het beeld van John Draes, een man die zich een bijna onaantastbare zakelijke machtspositie heeft opgebouwd en die deze positie op één dag ondermijnd en tot ineenstorten gedoemd ziet.
Zo gesteld klinkt het nogal aandoenlijk, maar er is werkelijk niets aandoenlijks aan. Want deze Draes is iemand, die de levens van anderen voor zich geëxploiteerd en kapotgemaakt heeft, die ‘zijn Waterloo ontmoet heeft’ en nu, een middag en een avond lang - herinneringen tussen hartaanvallen en alcoholnevels door - zichzelf en de waarde van zijn leven probeert terug te vinden. Wàt hij uiteindelijk vindt is dit: ‘John Draes zag geen weg in zijn toekomst, maar dat deed er niet toe. Hij leefde.’
Van Aerschot heeft dit op zichzelf niet zo schokkende gegeven op een ontraditionele en daardoor wel interessante wijze behandeld. Zijn woordgebruik is spijkerhard van doelmatigheid, wat dikwijls een sterk beeldende werking geeft. Maar de atmosfeer in dit boek is er één van leegheid, egoïsme en kille vijandschap tussen mensen en mensen. Daaruit èn uit de ‘oplossing’ van dit geval, de in wezen nihilistische aanvaarding van het leven alleen om het leven zelf, kan men de kijk van de schrijver op zijn medemensen en op het leven wel reconstrueren. Dat geeft dan meteen aan, waarom dit boek, dat stijl-technisch hier en daar verrassende dingen geeft, mij uiteindelijk toch volkomen onbevredigd liet.
J.W.V.
| |
Deutsche Erzähler ausgewählt und eingeleitet von Hugo von Hofmannsthal Wiesbaden - Insel Verlag
Het is een goede gedachte geweest van de directie van de Insel-Verlag, deze bundel van novellen, die representatief zijn voor de Duitse literatuur van de 19de eeuw, en die Hofmannsthal in 1912 heeft uitgezocht, te herdrukken. In zijn inleiding geeft hij rekenschap van zijn keus, verzwijgt echter, waarom hij van een van de grootmeesters der Duitse novelle, C.F. Meyer, niets heeft opgenomen, en wèl Wilhelm Hauff en Charles Sealsfield. Maar afgezien van deze opmerking niets dan lof voor deze naar vorm en inhoud uiterst waardevolle bundel.
| |
| |
| |
Hugo von Hofmannsthal Das Salzburger grosse Welttheater.
Heinrich von Kleist Ueber das Marionettentheater.
Friedrich Schiller Briefe.
Ricarda Huch Herbstfeuer. Gedichte. Jahrhundertmitte
Deutsche Gedichte der Gegenwart. Alle vijf bundeltjes uit de bekende Insel Bücherei, die nu D.M. 2 per stuk kosten. Over elk deeltje een enkel woord.
Het is bekend, dat Hofmannsthal dikwijls zijn onderwerpen aan andere literaturen ontleende, Jedermann b.v. is een moderne versie van Elckerlyc. Dit geestelijke stuk is geïnspireerd door ‘Het grote wereldtheater’ van Calderon. Het toont ons de zedelijke loutering van de bedelaar, die aanvankelijk ontevreden is met de rol, die God hem gegeven heeft, maar tot innerlijke aanvaarding komt en tot het paleis des konings wordt genodigd. Ook de wijsheid heeft naar Gods stem gehoord, maar de schoonheid, de koning, de rijke, de boer, cirkelden om hun eigen Ik en worden naar een eenzame, koude, donkere plaats verbannen. Voor eeuwig? Het is een stuk vol diepe wijsheid en grote taalschoonheid.
Kleists diepzinnige opstel ‘Ueber das Marionettentheater’ opent de tweede bundel. Het behandelt een van de moeilijkste metaphyische vragen: de oorsprong van het kwaad; Kleist eindigt met de conclusie: We zouden weer van de boom der kennis (des goeds en des kwaads) moeten eten, om in de stand der onschuld terug te vallen: dit is het laatste hoofdstuk van de geschiedenis der wereld. Verder een groot aantal kleinere bijdragen in het merkwaardige geserreerde proza, waarin Kleist en Kafna grootmeesters zijn.
De brieven van Schiller zijn uitgekozen door de Schillerkenner Reinhard Buchwald. Voor iedere Schillervriend een waardevol bezit: zij spreken veel directer aan dan zijn filosofische verhandelingen.
Ricarda Huch heeft in haar lange leven niet alleen voorbeeldig proza, maar ook ‘formvollendete’ gedichten geschreven: deze zijn uit haar laatste tijd.
Hoe ze over oud worden denkt?
‘Schöner wird täglich die Welt, die zärtlich das Abendrot anhaucht.
Trinke, des Abschieds gedenk, selig das näturende Gold.
Dus een blijmoedige levensaanvaarding, ook als zeventigjarige.
In Jahrhundertmitte staan alléén gedichten, die na 1945 zijn verschenen. 't Zijn de bekenden uit de generatie van de ‘ouden’: Carossa, Gottfried Benn, Bergengruen, Gertrud von le Fort, en die van middelbare leeftijd (Holthusen, Hagelstange), en enkele van de jongeren (Heinz Piontek en Ingeborg Bachmann).
De thema's? Verwantschap van liefde en dood (Holthusen), het geen tehuis kunnen vinden (Hagelstange) maar toch ook vertrouwen en geloof in verzoening. 't Gevoel van de plicht, ondanks leegheid en verlatenheid, dat van medeverantwoordelijkheid (Nirgendwo auf der Landkarte liegt Korea und Bikini, aber in deinem Herzen!).
J.H.S.
| |
W. Somerset Maugham
Koek en Bier
's-Gravenhage - Heinemann.
Deze in de ik-vorm geschreven roman behandelt de opkomst en roem van een gefingeerd Engels auteur uit het Victoriaanse tijdperk. Die roem zou volgens de schrijver minder te danken zijn aan genie of zelfs talent, maar bijna uitsluitend aan ‘andere factoren’. Het ontwikkelen en commentariëren van deze factoren biedt Maugham een heerlijke gelegenheid, de ‘litteraire society’ te hekelen. Hekelen is een te sterk woord voor de licht-ironische, licht-cynische toon, die niet minder doeltreffend met litteraire critiek, litterair snobisme en clan-geest afrekent.
Het is echter wel degelijk een roman geworden, waar vooral ook de contacten van de ik-figuur met zijn hoofdpersoon en niet minder de nog inniger contacten met diens eerste echtgenote de loop van het verhaal bepalen.
Deze gedeelten zijn, zoals te ver- | |
| |
wachten bij deze auteur, voortreffelijk en boeiend. Zijn karaktertekening is in hoge mate direct en overtuigend. Dit boek is een bewijs te meer, dat Maugham zèlf niet door ‘bijkomende factoren’ zijn faam verdiende.
Vele van zijn commentaren en losse opmerkingen zijn, hoe simpel soms ook, zeer de moeite waard, andere bepaald malicieus, sommige uitgesproken kinderachtig (ik denk in het bijzonder aan zijn breed uitgesponnen voorstel, het Hogerhuis om te zetten in een letterkundig gilde).
Een onverwachte bijzonderheid bij deze auteur (medicus!) is de onjuistheid van enkele medische en anatomische opmerkingen (constipatie bij vrouwen, beschrijving van een vrouwelijk naakt) en zijn soms grove platvloersheid (ik zal hier geen voorbeeld van geven).
Een andere markante trek (van heel zijn oeuvre) is de gladde negatie van en het venijn over ‘het religieuze’. En dan te bedenken, dat de schrijver kortgeleden 80 jaar werd en vermoedelijk wel eens in aanraking is gekomen met ‘het religieuze’ als drijfkracht in het menselijke leven, soms zelfs wel even brandend als overspel en andere vormen van ontucht (!).
Deze roman uit zijn omvangrijke oeuvre werd door de auteur zelve uitgekozen, om ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag in een speciale luxe-editie te verschijnen. Hij vindt dit dus waarschijnlijk wel zijn beste werk. Ik weet niet, of iedereen het hiermee eens zal zijn. Het is m.i. zeker niet zijn sterkste. Naar mijn smaak had men beter een keus kunnen maken uit zijn korte verhalen, komt daarin zijn groot talent niet het best tot zijn recht? (‘Rain’).
Al met al een niet bijzonder sympathiek werk. Misschien omdat Maughams cynische commentaren gespeend zijn van werkelijke humor? Er komt, in de vertaling, een woord voor, dat m.i. een uitgesproken typering is van dit boek: eggig. Ik weet niet, of dit woord echt bestaat! Het is voor rekening van Clara Eggink, die een zeer goede vertaling leverde (hoe kan het ook anders) (hoewel: Chique voor Chic!). De omslag is lichtelijk bespottelijk.
H.H.M.
| |
William Barrett
De Schaduw der Beelden
Utrecht - De Fontein.
Bij het beoordelen van dit boek van de schrijver van ‘Gods Linkerhand’ is het moeilijk, superlatieven te vermijden. Want deze roman heeft wel zéér goede kwaliteiten. Reeds bij het doorbladeren treft de opbouw en de indeling; de titulatuur der hoofdstukken is verrassend. Mag ik enige voor u noemen? Allereerst de indeling in drie boeken: de duivel, het vlees, de wereld. Als u hierna, en na het lezen van het ‘Voorspel uit Plato’, dat het beroemde stuk uit Politeia vertaalt, - handelend over de door een vuur geworpen schaduwen van langsgedragen beelden - mocht vermoeden, dat het hier om een sterk-philosophische roman gaat, lees dan even enkele titels van hoofdstukken: ‘Antiquiteiten’, ‘Broeders’, ‘De Aanranding’, ‘Gods Tegenstander’, ‘Geen conquistadores meer’. ‘Symphonie phantastique’, Het gelaat van het kwaad', ‘Vrouwen’, ‘Of lig ter neer voor eeuwig’, ‘Drie missen voor Sanchez’, ‘De Bokswedstrijd’, ‘Commentaar op de Kuisheid’, ‘De Dag van een Inspecteur’, ‘De Riten van Pan’, ‘De Engel met één Vleugel’, ‘De Vorm van het Onwerkelijke’, ‘De Geringste Gave’, ‘De Dag van de Eendjes’, ‘De Zwarte Bliksemstraal’, ‘Corpus Delicti’, enz., kaleidoscopisch wisselend.
Het boek behandelt een korte episode uit het leven van een middelgrote stad in het Westen van de Verenigde Staten. In deze periode trekken het leven en de belevenissen van vele en velerlei, onderling soms sterk van elkander verschillende personen aan ons voorbij. Het patroon doet erg denken
| |
| |
aan ‘Hudson Symphonie’ van Rice, dit laatste is echter meer moment-opname, terwijl Barrett een echte roman schreef.
Een politie-inspecteur en diens studerende broer, twee meisjes, een antiquair en een priester, zijn wel de hoofdfiguren, waaromheen dan de vele bijfiguren, kostelijk en treffend, gerangschikt zijn. Er blijft er geen een in het duister. Met nooit aflatende aandacht voor het markante détail verzorgt de schrijver elk van zijn personen en figuranten, ze worden alle tot levende en karakteristieke mensen, wij herkennen ze. In de verschillende levens lopen enkele duidelijke lijnen, deze geven richting aan het verhaal. Deze lijnen kruisen elkaar, verwarren zich soms in elkaar en worden dan weer doorgetrokken. De stad leeft voort, ook na de laatste pagina. Er is een stuk uit het leven van de stad gekapt, dit stuk wordt in het volle licht gezet met alle gebeurtenissen en mensen, die in deze stad, in deze tijd, voor dit boek, hun betekenis hebben, niet meer, niet minder. Als een trein, die, tussen twee tunnels rijdend, even in het volle daglicht komt. We zien hem rijden, we krijgen voldoende tijd om de détails in ons op te nemen, daar duikt hij weer in het duister.
Toch is er niets schaduwachtigs in dit boek. Er is liefde en moord, wijsheid en drift, er is geweld en stilte, extase en verbittering, er is een bokswedstrijd maar ook een kerkdienst, daar is de massa maar ook de enkeling, er is sneeuw en modder, het zijn alle bouwstenen voor de eenheid van deze superbe roman (daar heb je al bijna een superlatief!).
Als ik een stukje mag citeren uit het hoofdstuk Jom Hadin, waar de antiquair, in zijn winkel, zijn eenzame dood sterft (een der prachtige, stille gedeelten uit het boek) dan is het wel ongeveer duidelijk, wat de schrijver met zijn ‘Schaduwen der Beelden’ bedoelt:
‘God van mijn vaderen, ik dank U, dat gij een Jood van mij hebt gemaakt. Ik ben onwaardig. Ik heb U maar weinig van mijn leven gegeven, Gij hebt mij veel gegeven. Ik kan mijn schuld niet inlossen. Ik geef U nu terug, al wat ik geven kan, zonder iets achter te houden, gehoorzaam aan Uw wil. In Uw genade...!’
Hij glimlachte tegen de winkel, die de zijne was geweest en die hij op dit ogenblik liefhad, zoals hij alles nu liefhad. Hij hief zijn hand op en streek er mee over zijn lichaam, tot hij de franje van het gebedskleed aanraakte.
De winkel vervaagde langzaam in een nevel en verdween toen geheel. Hij had hem niet meer nodig. De winkel bestond niet meer.’
Nu ik, dit boek weer doorbladerend, verschillende bladzijden herlees, kom ik opnieuw onder de ban. Ik heb dit boek, na eerste lezing en herlezing, een acht maanden laten liggen. Ik heb het laten bezinken, om te zien of op de duur de indruk nog zo sterk zou zijn. En inderdaad, als ik het nu weer ter hand neem, is dit toch een bijzondere en fascinerende roman. Een heerlijk, mannelijk, menselijk, Christelijk boek, om te hebben en te lezen en te herlezen. Het boeit overal, het is aangrijpend, meeslepend, verkwikkend, troostend, al deze epitheta.
Het is geschreven met een verbluffende kennis van mensen en toestanden. Het is geschreven met een vakmanschap, een compositie en een allure, die opvallend zijn. En met een eerlijkheid, een hartelijkheid en een esprit, die ontwapenen.
Lees dit boek, in de voortreffelijke vertaling van Karel Deenen en zeg mij, of gij er me niet erkentelijk voor zijt, dat wij er u op attent maakten!
H.H.M.
| |
Marnix Gijsen:
De Oudste Zoon.
's-Gravenhage, A.A.M. Stols.
Hugo Verbeeck is reeds in zijn jeugd een moederskindje, terwijl zijn jonger
| |
| |
broertje, Herman, zich meer bij de vader aansluit.
Aanvankelijk leeft in Hugo, - die, zoals zijn moeder zegt, een ‘mateloze hoogmoed’ bezit -, een zekere drang om zichzelf te worden en zich tegen de bestaande orde te verzetten. Dit komt o.m. tot uiting in de strooptochten, waarop hij zijn naamgenoot oom Hugo, het zwarte schaap der familie, vergezelt.
Zijn vader sterft echter, voordat Hugo volwassen is, en dan is ‘'t evenwicht in 't gezin verbroken, de ankersteen weggevallen’.
Het spontane en gevoelige in Hugo wordt onderdrukt door de verantwoordelijkheid, die hij als oudste zoon op zich voelt rusten; hij tracht zijn moeder tot steun en zijn broertje tot opvoeder te zijn.
Deze Herman, aanvankelijk gezeggelijk en aanhankelijk, kiest tijdig zijn eigen weg. Hij volgt schilderlessen aan de Kunstacademie en trekt in bij zijn oom Ernest, iemand wiens opvattingen over handel en liefde wat al te tweeslachtig zijn. Daar ontwikkelt zich dan een verhouding tussen Herman en zijn, uiteraard, veel oudere tante Adèle, die, na reeds lange tijd practisch met oom Ernest gehuwd te zijn geweest, sinds enkele jaren ook het theoretisch stadium bereikt heeft.
Uiteindelijk vertrekken Herman en Adèle samen naar Parijs.
Hugo, vol vertrouwen dat hij Herman van zijn misstap zal kunnen terugbrengen, reist hen achterna, maar hij - die nooit heeft durven leven en nooit zelfstandig is geworden - kan deze dubbele stroom van levenslust en zelfstandigheidsdrang niet stuiten en onverrichter zake keert hij terug.
Later komt Herman om bij een auto-ongeluk en zo blijft Hugo alleen achter met zijn moeder, voor wie hij een overmatige liefde koestert en die hij daarom zo weinig mogelijk verlaat.
Het is verhelderend, ‘De Oudste Zoon’ te vergelijken met ‘De Man van Overmorgen’. In beide romans beschrijft Gijsen een leven, dat - uiterlijk gelukt - in wezen mislukt is. Zowel Hugo Verbeeck als Philippe Meeuwissen maken, behalve zichzelf, nog andere slachtoffers. In ‘De Man van Overmorgen’ is dat in de eerste plaats de zuster van Philippes vriend die, door Philippe in de steek gelaten, een einde maakt aan haar leven: een duidelijk aanwijsbaar verband dus tussen oorzaak en gevolg. Hoeveel vager - maar het had geen nadeel hoeven te zijn! - is dit verband in ‘De Oudste Zoon’. Hier is het slachtoffer Hugo's broer Herman, die, - al gaat hij ogenschijnlijk uit zichzelf - in feite uit huis verdreven wordt en dan zijn toevlucht zoekt bij Adèle, - minnares èn moeder tegelijk -, doordat in de verhouding tussen Hugo en zijn moeder voor hem geen plaats meer is. Op eenzelfde wijze verschillen de beide romans ook in hun einde.
Philippe wordt zich van zijn mislukt leven tenslotte bewust en trekt de conclusie: zelfmoord.
Hugo vegeteert, afgezien van enkele vage en sporadische onrust-gevoelens, kalm verder.
Door dit verschil in het scherp stellen der uiterlijke verhoudingen en feiten, had ‘De oudste Zoon’ subtieler geschreven kunnen zijn dan ‘De Man van Overmorgen’. Maar zo is het jammer genoeg niet geworden: het is minder boeiend, een slecht geslaagde variatie op een oud thema.
Het gebrek, dat ons het meeste hindert, is wel dat de figuur van Hugo niet genoeg voor ons leeft: hoe hij van een vrolijk, levenslustig ventje een Piet Lut wordt, blijft ons een raadsel; en erger, het wordt nergens aanvaardbaar gemaakt, dat het een raadsel blijft!
Ik heb de indruk - en de opdracht van het boek versterkt die -, dat in ‘De Oudste Zoon’ minder feiten uit Gijsens jeugd verwerkt zijn, dan men op het eerst gezicht zou menen.
Zo heeft Gijsen zelf pas op negen- | |
| |
tienjarige leeftijd zijn vader verloren en het is onnodig verder uit te werken, hoe al door dit ene feit de rol der moeder in de roman en in de werkelijkheid principieel verschilt. Ook de figuur van de jongere broer, Herman, schijnt, wat de feitelijkheden betreft, weinig gemeen te hebben met de echte broer, die bijv. in werkelijkheid ouder in plaats van jonger is.
Zou het tè gezocht zijn, te veronderstellen, dat deze Herman bepaalde trekken bezit, die Gijsen ook wel bij zichzelf had willen zien?
Wat de hoofdpersoon zelf betreft: Hugo heeft stellig enige eigenschappen, die Gijsen zelf ook bezit. Ik denk hier met name aan Hugo's hoogmoed en gevoeligheid en ik grond deze bewering op Gijsens werken met een sterk auto-biographische inslag, vooral dus ‘Telemachus in het Dorp’ en ‘Klaaglied om Agnes’. Maar toch is Hugo geenszins Gijsen, zoals die geworden is; Hugo is Gijsen, zoals deze, - en zoals ieder ander -, bij een constellatie der feiten gelijk aan die van de roman, had kùnnen worden.
Ook hier dus een vaagheid zonder compensatie: wat beschreven wordt is in hoofdzaak niet beleefd en evenmin - wat een voldoende, of zelfs meer dan voldoende compensatie had kunnen wezen - heeft de schrijver zich in het door hem beschrevene ingeleefd.
De vaak meesterlijk getroffen sfeer in ‘De Oudste Zoon’ is niet in staat het boek, als een roman die een ontwikkeling weer wil geven, te redden. In het geheel van Gijsens oeuvre kan dit voortbrengsel niet anders dan als beneden het, - zeer hoge -, gemiddelde worden beschouwd.
M.B.
| |
Frans Kafka Een Hongerkunstenaar, en andere verhalen. Amsterdam 1955, N.V. Em. Querido Vertaling van
Nini Brunt
naar ‘Erzählungen und kleine Prosa’ (1942).
Frans Kafka, de in 1883 in Praag geboren dichter, liet bij zijn dood in 1924 een fascinerend oeuvre na, dat - hoe onvoltooid en fragmentarisch letterlijk en figuurlijk het ook scheen - een groot aantal lezers heeft geïntrigeerd. Vooral na de tweede wereldoorlog bleek een meer dan gewone belangstelling voor het werk van deze ‘in Widerspruch’ levende mens. Wij kunnen ons niet wagen aan een karakteristiek van zijn werk; het is voor te veel uitlegging vatbaar.
Adriaan Morrien zegt er van: ‘Men heeft het gevoel bij het lezen van Kafka's werk, alsof men zichzelf in twee of meer spiegels tegelijk beziet. In de veelvuldige weerspiegeling zien wij onze rechterhand aan voor een linkerhand.’
Kafka schreef immer in gelijkenissen, waarin hij zijn moeilijkheden en verwachtingen symboliseert. Bleek dit reeds in Het Proces, een reeds eerder verschenen vertaling in de Salamanderreeks, in De Hongerkunstenaar is dit ook voor de meer gemiddelde lezer duidelijk.
Deze vertaling van ‘Erzählungen und kleine Prosa’ door Nini Brunt bevat o.m. de Nederlandse versie van ‘Das Urteil’, ‘Die Verwandlung’ en het minder bekende ‘In der Strafkolonie’. Met name voor de vertaling van de laatstgenoemde vertelling mag men dankbaar zijn, omdat hiermede aan een ruimere lezerskring gelegenheid wordt gegeven kennis te nemen van de meest geniale menselijke verbeelding van alles wat met schuld, recht en boete te maken heeft. Kafka schreef deze diepzinnige geschiedenis vanuit een religiositeit, welke de niet-Jood nauwelijks bezit. Ook dit verhaal van een ‘strafmachine’ kan niet worden geïnterpreteerd. Het roept bij de christen-gelovige lezer echter gevoelens op, welke zijn vrijspraak nieuwe facetten verleent.
Dit geldt eveneens, hoewel in minde- | |
| |
re mate, voor het kleine proza: ‘Auf der Galerie’ en ‘Eine kaiserliche Botschaft’.
De andere verhalen in De Hongerkunstenaar bezitten meer pregnant het Kafkaiaanse adagium: ‘Es gift ein Ziel, aber keinen Weg; was wir Weg nennen, ist Zögern’.
De vertaling is redelijk te noemen. Ze mist hier en daar de eerbied voor Kafka's grote zorgvuldigheid. Overigens vraagt Kafka's werk een oudere taal dan het Nederlands.
I.K.
| |
Jan Gerhard Toonder
Heksenest
Amsterdam - De Bezige Bij.
Het is voor een lezer niet prettig, wanneer hij van een boek, nadat hij het gelezen heeft, moet zeggen, dat hij het niet begrepen heeft. Weliswaar geeft de stofomslag uitsluitsel (gedeeltelijk althans), maar het gevoel blijft. Terwijl het merkwaardige is, dat Heksenest hem waarschijnlijk tòch wel geboeid heeft, en dat de meer merkwaardige dan mooie tekeningen van Marten Toonder niet zonder uitwerking zijn gebleven om de surrealistische sfeer op te roepen, die de schrijver blijkbaar wenst.
Een erfenis - die er niet is. Drie erfgenamen, die in plaats van een vermogen een ambtenaar vinden, die steeds maar vraagt en zodoende meehelpt het levensverhaal van een dode (de erflater) te suggereren. Bedoeld is dat een mens slechts tot klaarheid kan komen, wanneer hij afrekent met zijn eigen innerlijke heksenest, dat broeinest van alle mogelijke gevoelens: haat, liefde, begeerten, schuldgevoel enz. Toonder koos een zeer moeilijke vorm voor zijn verhaal. Men treft er ingrediënten aan, ontleend aan Bordewijk, aan Kafka, en m.i. niet het minst aan Walter Jens. (In zijn: Nein. Die Welt der Angeklagten).
Men moet een boek als dit zien als experiment, maar dan niet zoals dit woord inhoud heeft in de experimentele scheikunde, waar de stof gegeven is. Neen, juist andersom: Toonder probeert tot de ‘stof’ te komen.
Het boek is bizar, heeft affiniteit met spookverhalen (zonder ook maar ergens spookverhaal te zijn), een enkele maal slaagt Toonder er in beelden op te roepen, die Jeroen Bosch in zijn visioenen voor ogen stonden. Maar - in hoeverre hier iets geschapen is, waarvoor de tijd nog komen moet, vermocht de beoordelaar niet te doorgronden, zelfs niet te raden.
R-n.
|
|