Morgen zie ik je weer, een film over een dominee
Aize de Visser
De zomermalaise in de bioscopen heeft op het ogenblik, dat ik deze regels schrijf, haar dieptepunt zo ongeveer bereikt. De Tiende Muze houdt uitverkoop en tracht een aantal niemandalletjes aan de van warmte en vacantiedrukte soezerige klanten kwijt te raken. De enige, werkelijk belangrijke film, die de aandacht vraagt, is Modern Times van Charlie Chaplin en het is verheugend te constateren, dat deze uiterst boeiende tragicomedie van 's werelds grootste filmkunstenaar nog overal grote belangstelling ondervindt.
Opnieuw is naar aanleiding van deze reprise de vraag opgeworpen of de toepassing van het geluid eigenlijk niet een verraad aan de cinematografie betekent, of het wezen van de film, het beeld, niet is aangetast door die andere grootheid, het geluid.
Het is moeilijk in antwoord op deze vraag een positief ja of nee uit te spreken. Ik ben ervan overtuigd, dat de ‘stomme’ films van Chaplin bij voorbeeld een sprekender getuigenis van de bedoelingen van de maker afleggen, dan zijn latere werken, als Monsieur Verdoux en Limelight, dat de oudere werken ook minder snel verouderen - indien ze dit al doen - dan deze jongere. Het is merkwaardig te constateren hoe bijzonder ‘actueel’ een film als Modern Times nog is, ondanks de toegepaste werkwijze, waarbij van dialoog, van technicolor, van wide screen uiteraard geen sprake is, ondanks de gewijzigde economische en sociale omstandigheden ook. De oorzaak van deze ‘eeuwige jeugd’ is niet ver te zoeken. Want Chaplin moge dan al een type geschapen hebben, in wezen zijn zijn werken films van de mens. In dat beangstigde of overmoedige, vervolgde of in de groteske aanval overgaande mannetje ontdekken wij onszelf.
Ik kan mij niet losmaken van de idee, dat Chaplin, ondanks zijn grootheid, ondanks zijn welhaast verbijsterend vakmanschap er niet in is geslaagd het gebruik van de menselijke stem op de juiste wijze in zijn werk in te passen. Zijn sprekende mimiek, zijn sprekende spel, de sprekende situaties, die hij schept, verdragen eenvoudig niet dat er ook nog in zijn films gesproken wordt.
Anders is het met dat ene zotte liedje in Modern Times. Daarin beweert Chaplin niets en juist omdat hij niets beweert, vertelt hij, beeldend, veel en veel meer dan in welke tekst ook.
Danny Kaye kan dat ook. Die kan de meest kolderieke waanzin brabbelen en het beeld (zijn mimiek en gebaar) laten vertellen.
Ik heb vroeger al eens beweerd, dat de dialoog in de film op de tweede plaats staat, secundair is. En daarbij het voorbeeld aangehaald van het publiek, dat van de Engelse taal niet meer dan de woorden ‘Ai luw joe’ kan thuisbrengen en week-in-week-uit naar films kijkt, afkomstig