Ontmoeting. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
HuisbezoekGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 267]
| |
de levende God van hemel en aarde is en de Heiland in het midden van de Kerk beleden heeft. Toen heeft Gerrit Glastra dit antwoord gegeven: Dat nooit! U wilt een huichelaar van mij maken! Hij heeft zich omgedraaid en is beneden in de boot, tussen de koeien, gaan staan. Hij heeft die lange Lykele nooit meer willen zien en is hem uit de weg gegaan. Hij, de lange, is nog eens bij zijn ouders thuis geweest om met hem te praten. Maar Gerrit Glastra is niet voor hem te spreken geweest, want hij haatte die kerel. Hij is wel weer naar Bultum gereden, maar niet naar Fokel. Hij wist, dat Murkje Siebinga geen ‘neen’ zou zeggen, wanneer hij om haar kwam. En hij heeft er alles achter gezet om spoedig getrouwd te zijn. Murkje Siebinga, de stille, onbaatzuchtige vrouw, heeft hem veel van zijn gemis vergoed. Zij heeft nooit anders gewild dan hij wilde. Daarom, toen hij geen belijdenis wilde doen... heeft zij het ook niet gedaan. En Fokel Hartstra heeft hem nooit weer gezien. De lange Lykele is nu dood en begraven. Fokels moeder ook. Op het kerkhof is de man geweldig geprezen als een vechter voor de kerk. Toen wist niemand, dat hij, Gerrit Glastra, geen lid van de kerk wilde worden, omdat hij Lykele Hartstra haatte. Hij heeft wel gewild, dat hij daar op dat kerkhof had gestaan en met luide stem geroepen, dat de man, die daar werd verheerlijkt, hem in de weg heeft gestaan om te komen tot de kerk. Ja, want zo lang iemand als eis stelt dat de dinger naar de hand van zijn dochter enige stoffelijke bezittingen heeft... zou Gerrit Glastra daar niet om haten. Maar de man, die geestelijke gaven vroeg, gaven die Gods genadige hand vrijmachtig schenkt, als voorwaarde voor het trouwen van zijn dochter en die daarmee een ander dwong te huichelen, dat hij dat kapitaal zo goed als in handen had, die heeft hij gehaat. Die haat is eigenlijk nog steeds niet uitgeblust. Die haat heeft gemaakt dat hij z'n leven lang van de kerk op een afstand is gebleven. En nu heeft hijzelf een zoon, die om een meisje vrijt, van wie hij vreest, dat ze zich om God en Zijn gebod weinig bekommert en hij is geneigd zijn zoon van haar af te houden omdat hij voor hem een vrouw verlangt, die de Heer vreest. Heeft hij die lange Hartstra dan zonder oorzaak gehaat? Anne hoort volk en staat op. De meisjes kijken elkaar aan. De boerinne legt een scheurkalenderblaadje in haar boekje en slaat het dicht. Gerrit Glastra zet zijn bril boven de ogen en kijkt naar de kamerdeur. De ouderlingen Noordenbos en Sonsma komen binnen. Anne is de deur uitgeglipt naar de stal. Dat moet er nu precies nog bij komen, dat de ouderlingen hem komen bekapittelen. De meisjes presenteren de gasten een stoel. De boerin staat op en maakt werk van de koffie. Dat ze er toch met dit weer nog door durven, zegt Gerrit Glastra. | |
[pagina 268]
| |
In dit zeggen van hem schuilt waardering voor de opoffering, die de ouderlingen zich getroosten. Nietwaar, zij zouden op de Zondagavond ook liever gezellig thuis zitten te midden van hun gezin. Dan volgt een gesprek over het weer. De herfst brengt altijd veel storm en regen. De boerinne schenkt koffie en biedt een fijn stuk koek aan. De sigaren komen op tafel. Dan worden de preken van vandaag aangesneden. Het geestelijk voedsel wordt herkauwd. Gerrit Glastra roept een van de meisjes bij zich en geeft haar opdracht om Anne te roepen. Het past niet, dat hij uit de kamer wegblijft, nu de ouderlingen er zijn. Het meisje komt onder de gesprekken terug en gaat wat verlegen aan tafel zitten. Met haar zuster verdiept ze zich weer in het leesboek. Durk Noordenbos snijdt het varken aan. Hij zegt, dat ze samen zo goed de geestelijke zaken kunnen bespreken... en dat Gerrit Glastra toch zo afwijzend blijft ten opzichte van het lidmaatschap van de kerk. Het is even stil. Sake Sonsma onderstreept het gevoelen van broeder Noordenbos ten volle, door te zeggen, dat Glastra door deze houding zichzelf en ook zijn vrouw veel schade berokkent. Ja, want ze kunnen zo ook nimmer met de Gemeente het Heilig Avondmaal vieren en zo de tekenen en zegelen van Gods genade smaken en proeven.
Anne zit in de stal achter de koeien. Hij heeft vandaag twee preken aangehoord en hij is niet van plan ook nog een zwaar geestelijk gesprek mee te maken. Dat is teveel van het goede. Er is ergens een grens. Is hij onverschillig voor God en Zijn dienst? Ach neen, maar er bestaat toch ook nog wel wat anders. Kameraden bijvoorbeeld. En meisjes. En er worden te IJlst schaatsen gefabriceerd. En er zijn koeien en landbouwcursussen en wat al niet. Goed, hij gaat 's Zondags twee keer naar de kerk en kent altijd behoorlijk zijn catechismus op de catechisatie, de dominee kan dat getuigen. Die ouderlingen zijn hem best... als ze maar niet van hem verlangen, dat hij als een bezadigd oud man met hen mee gaat zitten praten of zelfs zo'n zwaar gesprek aanhoren. Bovendien, Anne is pas twintig jaar. Aukje stuurt geen ‘afschrijver’, als hij haar vraagt eens om de twee Zondagen 's avonds haar gezelschap te mogen houden. Hij is van plan de Zondagavonden tussen zijn vader en dat meisje eerlijk te verdelen. Zijn vader mag nog zo bedenkelijk kijken, daar kan niemand op tegen zijn, het is een eerlijke zaak. Wacht, hij kan dat meteen wel eens in orde brengen. Er staat pen en inkt op de bedsteeplank, hier in de stal. Papier ligt er ook nog wel. Dat komt helemaal klaar. Smids-Aukje is een deksels aardig famke, dat een brief van hem krijgt. En de volgende Zondag zit hij niet thuis aan tafel iedere vijf minuten naar de klok te kijken, maar hij haalt Aukje naar zich toe en steekt zijn neus in haar dikke, rooie bos haar. En hij zal haar kussen dat de ‘strúners’ het buiten horen. | |
[pagina 269]
| |
Daar is zijn zuster al weer. Zij vraagt, waar Anne toch blijft. Zijn koffie is helemaal koud geworden en vader wordt ongeduldig omdat hij wegblijft. Toe, waarom komt hij nu niet? Wat is dat nu voor doen, om, als de ouderlingen komen, alleen in de stal achter de koeien te gaan zitten? Laat hij nu meegaan, toe... wat haalt hij zich een ruzie en moeite op de hals, door weg te blijven. Zij wil hem wijzer hebben. Anne antwoordt kort en bondig, dat hij niet komt. Willen zijn zusters in de kamer blijven zitten, zij moeten dat zelf weten. Maar hij komt er niet. En laat ze niet opnieuw komen zeuren, wat dan geeft hij helemaal geen antwoord meer. Hij weet goed wat hij doet. De zuster gaat onverrichterzake naar de woonkamer terug. Anne haalt het schrijfgereedschap voor de dag. Hij gaat schrijlings op de bank zitten en gebruikt zijn zitplaats tegelijk voor schrijfbureau. Het moet nog netjes ook, want hij wil geen gek figuur slaan bij Aukje met een half onleesbaar schrift. Geheel vooroverbogen tekent hij de letters op het papier. Hij verricht dit werk in zo'n volle overgave, dat hij niet eens zijn moeder hoort komen. - Anne toch! roept ze met droefheid en een beetje wrevel in haar stem, waarom kom je nu niet in de kamer? Wat moeten die ouderlingen wel van je denken? Je vader heeft je nu al twee keer laten roepen. Anne probeert met een beetje gekheid van zijn moeder af te komen. Hij heeft het druk. Hij moet nog een belangrijke brief schrijven. Maar z'n moeder gaat niet op de gekheid in. Wat is dàt voor een reden om weg te blijven, dat hij een brief naar een meisje schrijft! Een brief schrijven, dat kan altijd morgen overdag of 's avonds nog wel. Dan zegt Anne, ook tegen zijn moeder, dat hij beslist niet in de kamer komt. Hij gaat niet de weg op. Ze kan gerust zijn... hij maakt alleen de brief af en gaat dan naar bed... De moeder zegt, dat het hem niet mooi staat, zijn ouders zoveel verdriet aan te doen. Anne springt op van zijn bank en zegt boos, dat hij zijn ouders helemaal geen verdriet bezorgt, integendeel, zij vragen teveel van hem. Maar dat zal hij ze wel zeggen waar vader zelf bij is. Anne grijpt een bezem en veegt een paar koeien uit de mest. Gelukkig vindt hij de zandbak leeg. Nu moet hij naar buiten om de zandbak te vullen. Als hij terug komt, is zijn moeder weg. En nu de brief afmaken...
De meisjes maken in de keuken de avondmaaltijd gereed. Die is 's Zondagsavonds ànders dan op de gewone avonden. Door de week maken ze 's avonds het middageten op en eten een enkel bord pap na. Dan aflichten en met een volle maag tot 's morgens vier uur onder de wol. Maar 's Zondags eten ze brood en nog wel Zondagsbrood. Moeder maakt altijd veel werk van de Zondagavondtafel. Roggebrood, wittebrood, kaneelbrood, krentenbrood en kadetjes... er staat van alles op tafel. En nu zijn er de ouderlingen. Die mensen hebben een hele sjouw gemaakt en straks moeten ze weer weg door regen en wind, dus de ouderlingen eten mee. | |
[pagina 270]
| |
De boerinne geeft het sein dat de meisjes de tafel kunnen dekken. De ouderlingen praten maar door en Gerrit Glastra praat mee. Zeker, dit zijn allemaal dingen die hem niet koud kunnen laten. Dan vraagt vrouw Glastra of ze dan eerst maar even willen eten. Gerrit Glastra nodigt zijn gasten om mee te eten. De ouderlingen maken de gebruikelijke bezwaren, die op even gebruikelijke wijze door de vrouw worden afgewezen. Maar Gerrit Glastra moet zich toch eerst even verwijderen. Van deze gelegenheid maakt hij gebruik om tegelijk eens met zijn jongen te spreken. De vader vraagt scherp aan de zoon of dat nu een manier is, uit de kamer weg te blijven, nu de ouderlingen er zijn. En de zoon vraagt even scherp, of het een manier is na twee preken 's avonds huisbezoek te ontvangen. De vader zegt, dat ze morgen wel verder zullen praten. Hij wil zich niet kwaad maken. Maar hier zegt hij al, dat het gedrag van zijn jongen hem erg tegenvalt. En dan staan de ouderlingen ook in de stal. Ook zij moeten zich even verstappen. Zij zijn zodoende getuige geweest van het gesprek tussen vader en zoon. Er wordt over het vee gesproken, maar dan gaan de mannen weer naar de huiskamer terug. Gerrit Glastra vraagt aan ouderling Noordenbos of hij een zegen wil vragen... Noordenbos zit al met de ogen dicht, de handen gevouwen, als Sake Sonsma de keel schraapt, en zegt, dat de huisvader dit eigenlijk zelf behoort te doen. Gerrit Glastra antwoordt rustig, dat hij daar geen vrijmoedigheid voor heeft. Vrouw Glastra maakt een bordje met eten klaar en stuurt de jongste dochter naar Anne... want de oudste wil niet voor de derde maal naar de stal. Tweemaal is ze geweest en dat is éénmaal te veel. Er wordt met smaak gegeten. Sake Sonsma merkt op, dat het toch goed is een beet mee te eten, zo tussen het roken door. Niet dat hij gauw last van het roken heeft, maar de sigaar of de pijp smaakt hem na een stuk eten altijd weer lekkerder. Durk Noordenbos kan zich met deze woorden van Sake Sonsma heel wel verenigen, zegt hij. Maar zijn vader heeft vroeger wel eens van een dominee verteld, die te Bultum moet hebben gestaan. Een buitengewoon spreker en een zeer rechtzinnig man. Hij sneed het Woord der Waarheid recht. Ja... Maar de man geloofde zèlf niet. Verschrikkelijk, ja! De weg zo goed te hebben geweten en dan... De man is met een dochter van de koster de zee overgestoken en voorzover Noordenbos weet, heeft nooit meer iemand iets van hem gehoord. Maar die dominee dan gaf altijd evenveel aan de Zending uit als aan sigaren. Ja, wonderlijke opvatting. Het zou misschien niet zo kwaad zijn, als we allemaal aan zoiets de hand hielden. Ja... want het komt er misschien minder op aan, hoeveel we roken, maar wel blijft de vraag... of we voldoende geven. Ja, en die vraag mogen we als ambtsdragers dan ook stellen, nietwaar Glastra? Glastra knikt; zeker, zeker! De meisjes gaan naar bed. De vrouw van Glastra gaat even het een | |
[pagina 271]
| |
en ander voor de volgende morgen klaar zetten. Zij komt weer in de kamer terug en verontschuldigt zich wel, dat ze ook naar bed gaat. Zij mag, vanwege haar gezondheid, 's avonds niet te laat opblijven. De dokter heeft dit ten strengste verboden. De ouderlingen houden haar nog vijf minuten over haar wankelijke gezondheid aan de praat, daarna vertrekt Murkje Siebinga naar haar slaapvertrek. Dan gaan de mannen nog eens echt op hun gemak zitten. De wind waait spookachtiger om het huis dan straks. Gerrit Glastra kruipt met zijn stoel wat dichter bij de kachel en offert nog enkele turven aan die veelvraat. En dan stuurt Sake Sonsma aan op haring of kuit. Laat Gerrit Glastra nu eens zijn bezwaren tegen het afleggen van geloofsbelijdenis zeggen. Gerrit Glastra opponeert tegen het aandringen van Sake Sonsma. Die bezwaren kunnen een gewetenszaak zijn, is het zo niet? Maar broeder Noordenbos komt zijn mede-ambtsdrager op zij en zegt dat ze hier nu al zo vaak geweest zijn en het zal hier aan deze zijde des grafs toch tot een beslissing moeten komen. Dan schraapt Sake Sonsma zijn keel en zegt met alle vrijmoedigheid, dat ze hedenavond getuige zijn geweest van de halsstarrigheid van de zoon van dit gezin, die weigerde om bij het ambtelijk bezoek tegenwoordig te zijn. Drie maal, misschien wel vier maal heeft de vader hem laten roepen en hij is niet gekomen. Wat een smart moet dit Gerrit Glastra hebben gedaan. - Inderdaad, zegt Glastra. Juist, zo is het. Maar hoe vaak is Gerrit zelf al geroepen om de naam des Heren te belijden? Elke Zondag tweemaal onder de bediening des woords, drie malen per dag bij het lezen van Gods Heilig Woord en menig keer bij het ambtelijk bezoek. Honderden malen is de roepstem tot hem uitgegaan: Laat u met God verzoenen... Moet er dan straks eenmaal van hem geoordeeld worden: en gij hebt niet gewild? Gerrit Glastra legt de pijp neer en kijkt strak naar de brandende turven in de kachel. De ouderlingen zwijgen. Het is tot een crisis gekomen. Durk Noordenbos klopt zijn pijp leeg... en breekt de lange steel. Hij is ook te sterk om zo'n broze pijp leeg te kloppen. Er zit gelukkig nog een behoorlijk eindje pijp aan de kop. Noordenbos peutert nu met een lucifer het overgebleven restantje tabak los... en stopt de kop met frisse tabak. Glastra heeft van dit alles niets gemerkt en dit is voor de ouderlingen het bewijs, dat het hier breken of buigen moet. Anders had Glastra wel vlug voor een nieuwe pijp gezorgd. Zij hebben gesproken, de ouderlingen, en het is nu tijd om te zwijgen. Beiden zijn in het boek Prediker wel onderwezen. Maar Gerrit Glastra | |
[pagina 272]
| |
kent het boek Prediker ook, waar geschreven staat: er is een tijd om lief te hebben en er is tijd om te haten. Die tijd van liefhebben is van zo korte duur geweest en de tijd van haten is nu al langer dan twintig jaar. Zeker, hij heeft een goede vrouw getrouwd. Murkje Siebinga heeft van zijn leven gemaakt wat er van te maken was. Zij heeft dat met God en met ere gedaan. Maar daarmee is dat andere niet weg. De Prediker schrijft niet: Er is een tijd om òp te halen en er is een tijd om te vergeten. Zo wijs is de Prediker wel geweest. Gerrit Glastra heeft zijn voeten tegen de kachel geplaatst, en zit nog naar de smeulende turven te staren. Het wordt kouder in de kamer. De ouderlingen hebben een gevoel of de wind hen om de benen waait. Zij durven niet om die man, die daar zit te vechten op leven en dood, anders zouden ze zo vrij zijn om nog een paar turven op het vuur te gooien en hun voeten naast die van Glastra tegen de ronde kolom te duwen, teneinde wat warmte machtig te worden. Zij durven niet. De een kijkt de ander aan. Maar zij zijn op hun qui-vive. Zij zitten met troost en met harde slagen klaar. Ze denken er niet over om vroeg thuis te zijn. Deze ouderlingen zijn ook mensen met menselijke behoeften. Andere mensen, niet ouderlingen, kunnen rustig in hun gezinnen blijven en met de hunnen in gezellige kout wat om de kachel zitten, of eens vroeg naar bed gaan om uit te rusten voor de week van werken, die komt. Zij denken niet aan dat genoegen. Heel hun begeren, hun bidden, is bezig met deze broeder, die vast in de strikken van de Boze zit... die zelf niet loslaten wil... of die door de Boze zo vastgeklonken aan de aarde zit, dat slagen of troost niet bij machte zijn hem los te breken. Maar God is barmhartig. Het belieft Hem, die genadig is, zich van zijn dienstknechten te bedienen om Satans macht over een zondaar te breken en deze uitverkorene met olie te zalven in de Naam des Heren. De regen slaat tegen de ruiten... spookachtig giert de wind om het huis heen en huilt door de schoorsteen. Gerrit Glastra verplaatst zijn voeten. Het is of hij kreunt. En dan zegt hij, nu te geloven dat God hem roept om Zijn Naam in het midden der Gemeente te belijden. Maar eenmaal eerder in zijn leven is deze eis hem door een mèns gesteld. Het ging om een meisje. De broeders houden hem wel ten goede dat hij geen namen noemt en hij is er van overtuigd, dat zijn belijdenis van vanavond niet buiten deze muren gehoord wordt. De ouderlingen knikken diep en waarachtig. Dan vertelt Gerrit Glastra verder. Hij heeft alles diep doordacht. Er zijn mensen die hun dochter niet afstaan aan iemand zonder boerderij of geld om een boerderij te beginnen. Die mensen begrijpen niet, dat zij zich daarmee als eigenaars stellen van het goud, zilver en het vee, dat God de mensen slechts als rentmeesters toevertrouwt en van welks beheer ze eenmaal rekenschap zullen moeten afleggen. Maar er zijn àndere rijken ook. En daarmee heeft Gerrit Glastra te doen gehad. De vader en de moeder van dat meisje konden moeilijk hun | |
[pagina 273]
| |
stoffelijk bezit laten gelden, eenvoudig omdat ze geen rijken in die zin waren. Maar zij wisten zich geestelijk rijk en stelden de eis, dat ik eerst tot volle overtuiging moest komen van het kindschap Gods door Jezus Christus en daarvan belijdenis moest doen in de kerk. Pas daarna zou ik mijn hand mogen geven aan het meisje dat ik liefhad. Ik heb maar één woord geantwoord, maar één woord gezegd: ‘Dat nooit! Jullie wilt een huichelaar van me maken?’ Daarom, broeders, heb ik nog geen belijdenis kunnen doen. En ik heb die mensen gehaat. Gehaat, tot op dit ogenblik toe. Maar het woord van broeder Sonsma heeft mij diep getroffen. Ik heb altijd gedacht dat het ménsen waren, die mij wilden bewegen tot het doen van belijdenis om mij voor hun zaak geheel gewonnen te krijgen. Vanavond is mij duidelijk geworden, dat God mij roept door de stem van de mensen heen... want ik heb mijn enige jongen erg lief. Zelfs was ik al van plan om hem morgen flink te straffen, maar hoe zal ik hem straffen, ik, die maar driemaal hem geroepen heb... terwijl God mij zelf zeventig maal zeven geroepen heeft. En er is nog iets anders ook. Mijn zoon, dezelfde jongen, wiens ongehoorzaamheid jullie hebben meegemaakt, houdt van een meisje, dat van de kerk niet veel hebben moet, voor zover ik weet en nu voel ik in mijn eigen hart wat ook die vader, die ik haatte, gevoeld moet hebben. En ik ben toch maar arm, vergeleken bij zijn rijkdom in geestelijk goed. 't Is een ogenblik stil. Ook de ouderlingen zwijgen. Gerrit Glastra is nog niet uitgesproken. Dat voelen zij. De boer kijkt hen aan. - Wat zal ik doen, broeders?... Ik zal mijn paard voor de wagen spannen en jullie thuisbrengen... en dan zal ik nog deze nacht worstelen om vergeving voor mijn zonde en voor mijn haat. - Laten we samen danken! roept broeder Noordenbos en hij gaat staan om het gebed uit te spreken. Gerrit Glastra neemt de ouderlingen mee naar de koestal. Daar slaapt zijn jongen. Hij maakt hem wakker. De jongen schrikt overeind en grijpt in verwarring naar de brief, die hij geschreven heeft. Meteen gooit hij de brief weer op de bedsteeplank, gaat liggen en trekt de dekens over zich heen. - Anne! Luister eens naar je vader... Anne gehoorzaamt en slaat de dekens een klein eindje terug. - Anne, ik vergeef je je gedrag van vanavond! Welterusten jonge! - Welterusten vader! De jongen huilt... en als zijn vader met de ouderlingen vertrokken is, grijpt hij weer naar de brief, en verscheurt hem nu. De snippers gooit hij naar de mestgroep achter de koeien. Er zal over dat Smids-Aukje eerst nog eens met zijn vader moeten worden gepraat. Misschien trouwt hij wel nooit... en blijft hij bij zijn vader. Hoewel, hij heeft toch de wereld met haar op. Hij hoort de koets met zijn vader en de ouderlingen wegrijden. Als er weer ouderlingen komen om die arme man het leven lastig te maken, dan zal hij ze bij de deur keren en hen het heem afjagen. |
|