stokregel ‘hij zit...’. Wat ons boeit is het merkwaardige van het deels in elkaar overgaan, deels naast elkaar blijven voortbestaan van de zware en de lichte vorm bij jacht en visserij. Visser en hengelaar, woudloper en jagersman, maar ook tuinder en liefhebberij-tuinier tonen ons naast de zware vorm de lichte, in welke laatstgenoemde vorm het genoegen, het sportieve, het mooie gaat overwegen.
Vooral bij de jacht is dat opmerkelijk. De hengelaar is een burgerlijke figuur, maar de jager niet. De hengelaar heeft maar een heel bescheiden plaatsje in de kunst gekregen, maar denk eens aan de jager... We herinneren ons liederen, novellen, anecdoten, gobelins, schilderijen, folklore, feestmalen, kortom allerlei mooie, vrolijke en kleurige dingen, waarin toch ook altijd een zekere distinctie meespreekt. De ‘lichte’, ‘jongere’ vorm van het jagen, de jacht als (op zichzelf reeds oeroude) sport is wel het rijkste voorbeeld van een oorspronkelijk zwaar en levensgevaarlijk bedrijf, dat speels, licht en sierlijk is geworden.
Wat zien we hieruit? Dat, al is de noodzaak van een zekere bedrijvigheid geheel of gedeeltelijk verdwenen, daaruit nog niet volgt, dat die bedrijvigheid of bezigheid zelf uit de wereld verdwijnt. De hengelaar kan in de viswinkel terecht en de jager bij de poelier, maar het is juist hun trots daar niet terecht te komen. En het komt ons voor dat ook het leven zelf er behagen in schept, levensvormen die overbodig geworden lijken, om te toveren tot begeerlijkheden. De bedrijvigheid boet dan in aan omvang, maar komt op een hoger niveau, wordt tot sport, bijna tot kunst.
Onze ouders en grootouders liepen vaak uren om een geliefd predikant te horen. Wat liepen die ouderwetse mensen enorm veel! Sindsdien kwamen de trein, de fiets, de auto(bus), het motorrijwiel en het vliegtuig. Oppervlakkige profeten voorspelden schertsend, dat de mens het lopen nog ging verleren. Maar is het niet merkwaardig hoe juist al sedert tientallen jaren het wandelen als het ware weer is ontdekt, hoe het wordt beoefend als een sport, ja bijna als een kunst! Is het lopen niet op een hoger niveau gekomen? Ook hier weer hetzelfde: datgene wat verloren dreigt te gaan, wordt plotseling ontdekt als iets begeerlijks en gecultiveerd op een tot dusver ongekende wijze.
Was er ook niet geklaagd, dat onder de invloed van het boek een papieren cultuur was ontstaan? De levende stem, de levende verschijning, het spreken van mond tot mond had aan belangrijkheid ingeboet. De welsprekendheid was in vele opzichten tot rhetoriek verworden. Sindsdien kwamen de telefoon, de gramofoon, de radio. Het is, ook voor schrijvers, allerminst onverschillig hoe onze persoonlijke verschijning, hoe ons stemgeluid, hoe onze wijze van spreken is. Partijen zijn gesticht op de vrije welsprekendheid der leiders en betrekkingen worden veroverd met innemende spreekmanieren. Het onderwijs in talen heeft volop contact met de levende spraak en geen schrijver van enige bekendheid ontkomt eraan als spreker te moeten optreden. Het ideaal van de dictatoren omstreeks 1940 was reeds: de gehele wereld tegelijk toe te spreken en daarbij door de gehele wereld te worden gezien.