| |
| |
| |
Kritieken
Hella S. Haasse
Zelfportret als legkaart
Amsterdam 1954 - De Bezige Bij.
‘Wat ik vermomd in historisch costuum vorm trachtte te geven was mijn eigen werkelijkheid. Nu ik zover gekomen ben dat ik die tot op zekere hoogte bewust onder woorden kan brengen, voel ik mij voorlopig niet bij machte tot, zelfs afkerig van, het verzinnen van verhalen.’
Met deze openhartige bekentenis is het ontstaan van dit boek verklaard. Het verwondert ons niet dat dit boek, dat toch geen roman is (geen ‘verzonnen’ verhaal!) reeds spoedig na het verschijnen moest worden herdrukt. Er moet dan wel een grote belangstellende lezerskring voor bestaan, waaronder zich zeker vele collega's van de schrijfster zullen bevinden, want deze ‘tussentijdse balans’ onthult ons veel over het wordingsproces van haar belletrie.
De gretigheid, waarmee het lezerspubliek een boek als dit aanvaardt, is een bewijs temeer dat het de waarde van de persoonlijkheid in de literatuur hoog schat. Onder het lezen van deze uiterst boeiende lectuur dacht ik: wat een weldaad, dit boek, waarin een nog jonge schrijfster rechtstreeks op ons toetreedt en ons op overtuigende wijze deelgenoot maakt van haar bewustwording. Wat hebben wij weinig bekentenissen van deze aard. Vooral in eigen orthodox-protestantse kring zou deze vorm van schrijven een gebeurtenis kunnen zijn. Ik weet wel dat de schrijfster erkent veel te hebben verzwegen, maar dat deert ons nauwelijks. Wij hebben een mèns ontmoet.
Wat Hella Haasse schrijft over de historische roman en zijn auteur is zeker belangwekkend, zij het aanvechtbaar. Ik kan mij bijv. geheel vinden in haar ervaring, dat de auteur nooit loskomt van zichzelf en zijn tijd, maar een zekere mate van objectiviteit is toch wel evenzeer mogelijk als noodzakelijk voor het schrijven van een historische roman.
De laatste bladzijde spreekt van iets wat belangwekkender is dan het schrijven, dat is bewust leven. De ‘wereld’ afzweren? De ‘illusie’ verloochenen? Waarom? ‘Alles hoort er bij’. Ziehier een mens die het leven aanvaardt zonder bitterheid.
‘Zelfportret als legkaart’ is een boek vol levenswijsheid en zelfkennis. Ik dacht aldoor: wat een boek zal zij kunnen schrijven als zij op een goeie dag de brieven van Paulus ontdekt!
P.J.R.
| |
Annie Oosterbroek-Dutschun
Ontmoeting voor het leven
Amsterdam - Van Holkema & Warendorf.
Dit boek valt in drie delen uiteen. Het eerste deel verhaalt ons de romance van Margaret, wettige huisvrouw van de Duitser Herbert, en een Engelse zeeman. Uit de verbintenis met deze zeeman wordt een dochtertje geboren. De sfeer in dit deel is soms even idyllisch als een niet al te modern plaatje van een Engels landschap kan zijn.
In het tweede deel wordt ons het verdere samenleven van Margaret met haar man Herbert beschreven. Hier lijkt het, of de schrijfster de afstand van duidelijk zien niet te pakken heeft kunnen krijgen. Dit geldt vooral voor de man in kwestie. Om de tragiek van dit huwelijksleven beter tot de lezer door te laten dringen, werd van hem een soort onmens gemaakt die niet anders kan dan zijn weerloze vrouw op de meest grove manier te bejegenen, haar de ene keer te bedreigen met een: Zeg op... of ik sla het er uit, of bij een nieuwe gezinsuitbreiding verdacht te maken met een: Dit kind is er zeker ook weer één van onbekende afkomst.
Veel beter geschreven is het derde deel, waarin de schijnwerper nog eens
| |
| |
wordt gericht op het leven van Margaret, die in al haar verwording ten slotte niets anders is dan een tot in het diepst van haar hart vereenzaamde vrouw.
N.P.V.
| |
Kees Pronk
Huis van alle winden
Wageningen 1954 - Zomer en Keuning N.V.
Reeds de eerste bladzijde van deze roman vertelt ons van ‘een slingerend wegje in de richting van ginds het dorp’. Ook de sterke blauwe ogen zijn present en op bladzijde 59 schijnt de zon vrolijk en steken boven de hoge kruinen der Bevelandse dijken vredig de kerktorentjes helder af in de verte. Wanneer op bladzijde 142 de jonge kunstschilder zijn eerste succes boekt schrijft Kees Pronk: ‘Als hij de winkel uit gaat, juicht het in hem’.
Ja, het zal wel in hem zelf ook ‘gejuicht’ hebben, toen hij zijn eerste roman kant en klaar voor zich zag liggen. En onwillekeurig vragen we ons af wat het voor zin heeft het plezier van zo'n eerste boek te bederven door een stekelige recensie. Tienduizenden lezers komen immers niet verder (en zij verlangen ook niet meer) dan een boeiend verteld verhaal? Welnu, aan dit verlangen heeft Kees Pronk ruimschoots voldaan. De zoveelste streekroman, met de zoveelste rijke boer die een dienstbode verleidt en haar de woestijn instuurt. Verwondert het u nog, dat de jongen die uit deze kortstondige verhouding geboren wordt, prompt verliefd zal worden op de stiefdochter van de rijke boer?
De schrijver stapelt de ene verwikkeling op de andere, alle denkbare misère sleept hij er bij om het verhaal maar ‘boeiend’ te houden, tot de perikelen van het kunstschildersbestaan en een dijkdoorbraak toe. Ik vraag mij wel eens af wat deze volksvertellers zouden moeten beginnen zonder al die plagen van Egypte. Er bleef dan niet veel meer over dan een dragelijk schoolopstel.
De zeeuwse dialoog trekt mij nog het meest aan in dit boek. Maar o wee als er een journalist in het atelier van Joos doordringt. Dan worden we vergast op een staaltje christelijke huilebalkerij. En toch, ja - en toch. Intuïtief (of doelbewust) grijpen auteurs als Kees Pronk naar een gegeven dat de massa pakt. Zij offeren er alles aan op en al komen zij niet boven een psychologisch zwart-wit schema uit, zij vertellen tenslotte toch wel een verhaal. En daar gaat het nu eenmaal om in de boekenseries.
Als Kees Pronk, wanneer hij van zijn eerste succes is bekomen, zich nu eens ernstig voornam de volgende keer wat minder hooi op zijn vork te nemen?
Hij zou er ongetwijfeld goed aan doen eens een jaar te besteden aan het bestuderen van Van Eerbeeks romans om enige notie te krijgen van psychologie. Het zou hem - misschien - ook kunnen afhelpen van zijn cliché's.
Wij hebben geen enkel bezwaar tegen het eenvoudig vertelde christelijke verhaal zonder literaire pretentie, maar met dit boek is de auteur daar nog niet aan toe. Hij zal eerst zwaar moeten bezuinigen op het gevaar af niets over te houden. Zoals gezegd: alleen in de sobere streek-dialoog heb ik iets eigens kunnen ontdekken. Laat Kees Pronk daar eens mee woekeren! Het door Laurens Braams getekende omslag is een knap staaltje portretkunst. Ook de illustraties getuigen van vakmanschap.
P.J.R.
| |
Amerikaans Cultureel Perspectief Utrecht 1954 - W. De Haan N.V.
Aan deze bloemlezing uit de Amerikaanse literatuur en beschouwingen over literaire kritiek, toneel en film, muziek etc., heeft Adriaan van der Veen een zeer instructieve inleiding doen voorafgaan.
Van der Veen gaat er van uit, dat de Amerikaanse schrijver zijn plaats heeft gevonden in zijn eigen land, dat
| |
| |
niet meer uitsluitend wordt beheerst door winzucht. Natuurlijk is er een grote literaire ‘industrie’ in de U.S.A., doch het is even opmerkelijk dat de literatuur in engere zin genomen ernstig wordt ‘beoefend’ in de vele universiteiten en colleges, op het gevaar af dat het schrijven een soort ‘hogepriesterambt’ wordt. De inleider wijst er o.m. op dat stijl en visie in tal van nieuwe romans ingrijpende wijzigingen hebben ondergaan en ‘niets meer gemeen hebben met de opzettelijke beperkingen van Hemingway of het primitivisme van Steinbeck, maar veel ingewikkelder zijn geworden, uitdrukking willen geven aan de gecompliceerdheid van het leven.’ ‘Sterker dan voorheen is men gaan beseffen dat afkeer van complexiteit in de literatuur en de aanbidding van een ruig realisme veel eerder kunnen leiden tot onechtheid en sentimentaliteit.’ Van der Veen komt tot de conclusie, dat de nieuwe schrijvers zich allereerst verdiepen in de geheimen van de menselijke ziel. Hoewel ik mij voorstel dat een andere inleider ons een geheel ander beeld van het Amerikaanse culturele leven zou kunnen geven dan Van der Veen, heb ik niettemin vertrouwen in zijn compas.
Het boek heeft mij persoonlijk wat meer weg-wijs gemaakt in de doolhof van het Amerikaanse kunstleven.
P.J.R.
| |
Gustavo Corçao
Cursus van de dood
Utrecht-Antwerpen 1954 - Uitg. Het Spectrum.
Met het toekennen van het predicaat meesterwerk en met de voorspelling dat een roman wel klassiek zal worden, dient men in het algemeen voorzichtig te zijn. Waardering en veroordeling zijn mee aan mode onderhevig en veel van wat in vroegere tijden hoog is geprezen is nu - en gewoonlijk terecht - vergeten.
Ondanks deze overwegingen aarzel ik niet, de verschijning en vertaling van de roman: Cursus van de dood, een gebeurtenis van zo grote betekenis te noemen, dat we er van overtuigd kunnen zijn, dat die ook in een verre toekomst nog belangrijk kan worden geacht. Niet alleen omdat Brazilië, waarvan we naar mijn mening veel mogen verwachten omdat het in artistiek oogpunt een bloeiperiode doormaakt (architectuur!) hierdoor in eenmaal in het brandpunt van de literaire belangstelling komt te staan. Maar dit boek staat ook zozeer boven het niveau van het overige wat in deze jaren in overstelpende hoeveelheid verschijnt, dat het wel blijvend moet opvallen.
Het is niet in de eerste plaats het verhaal in de roman: Die is niet meer dan een variant op een oud thema. Een man weet, dat hij nog slechts enkele maanden heeft te leven en hij tracht met zichzelf en met God in het reine te komen. Men zou de auteur zelfs kunnen verwijten, dat hij zijn verhaal iets te mooi heeft willen maken, door de tragiek in het leven van de hoofdpersoon te erg te doen culmineren (ontrouwe echtgenote en pseudo-zoon). Het is ook niet de compositie, die weliswaar getuigt van moderne opvattingen, maar die toch ook geen novum in eigenlijke zin is.
Maar het is de persoon van de auteur die achter dit werk staat, zijn eruditie, scherpzinnigheid, bezonkenheid, psychologisch inzicht, zijn wijsheid, die het hier doen. C. heeft reeds tijdens zijn leven recht op een ereplaats in de galerij der wereldliteratuur.
Na het lezen van deze roman zijn de biografische gegevens die de uitgeefster op de stofomslag geeft geen verrassing meer. De schrijver blijkt een filosoof, socioloog, astronoom, electrotechnisch ingenieur en nog veel meer te zijn. Verrassend blijft wel, hoe de structuur van zijn persoonlijkheid, bij zoveel veelzijdigheid, zo gaaf, zozeer een eenheid is gebleven.
| |
| |
Dankbaar mogen we hem er ook voor zijn, dat hij tenslotte niet zelf een antwoord heeft willen geven op de vraag of zijn hoofdpersoon God vond, eer hij stierf. Een eventueel antwoord zou het boek waarschijnlijk aanmerkelijk in waarde hebben doen dalen. In het genre bekeringsromans is reeds voldoende keus. Het is, alsof C. op het laatste ogenblik terugtreedt, alsof de levenden de stervenden op de laatste schreden naar de dood niet meer kunnen volgen. Niettemin heeft C. mijns inziens zijn antwoord wel sterk gesuggereerd, het positieve antwoord namelijk, dat eenmaal op Golgotha is gegeven.
J.E.N.
| |
Raymond Radiguet
Van de liefde bezeten
(Le diable au corps. Vert. Jacoba van Velde en F.C. Kuipers. Amsterdam 1954 - N.V. Em. Querido's Uitgeversmij.
Radiguet is niet ouder dan twintig jaar geworden. In 1923 is hij gestorven en van dat jaar dateert ook deze roman. Er is in de laatste jaren veel veranderd. Ook de literaire smaak heeft zich sterk gewijzigd. Maar als ‘Le diable au corps’ in 1955 uitgekomen zou zijn, zou men het boek waarschijnlijk alle lof en alle verguizing hebben toebedeeld die de contemporaine roman ten deel valt. Lof om de zeer indringende wijze waarom het werk is geschreven. Het is bijkans onbegrijpelijk, hoe een auteur, die zijn adolescentie nauwelijks te boven kan zijn geweest een in psychologisch opzicht zo scherp getekende roman van de liefde kon scheppen. Men zou het boek eer toeschrijven aan een scherpzinnige Don Juan van veeljarige ervaring. Lof ook om de meesterlijke wijze waarop de auteur sfeer weet te scheppen, waarop hij gewone dingen zo weet te beschrijven, dat ze tot pure kunst worden gesublimeerd. R. is een bijzonder knap schrijver.
Verguizing zou het boek niet bespaard zijn, omdat de gegeven liefdeshistorie een buiten-echtelijke is. Dit pruimde men in 1923 slechts in een beperkte kring. Vandaar die veelzeggende titel? En - gelukkig - in 1955 ook nog, al kon er voor de vertaling dan blijkbaar een afgezwakte titel bij door. Het is verleidelijk in dit verband een verhaal op te hangen over de ethiek in de roman-kunst. Laat me echter volstaan met de gemaakte opmerking en daar mijn spijtbetuiging aan vastknopen, want deze roman, verschenen in de Salamander-reeks en dus voor ieder bereikbaar, is toch wel een meesterwerkje.
J.E.N.
| |
K. Abma
Mensen en minuten Het zilveren dak.
Alphen aan de Rijn - N. Samson N.V.
Dit boek is een vervolg op de roman van dezelfde naam met de ondertitel ‘De mentor’. De lezer die het eerste werk niet gelezen heeft, bemerkt echter niet dat hij met een vervolg te doen heeft.
Ofschoon ook de particuliere omstandigheden van de hoofdpersoon een rol spelen, is het boek eigenlijk een roman over het notariaat. Het is moeilijk, een roman te schrijven, waarin een iets en niet een iemand de hoofdrol vervult. Een dergelijke opgaaf stelt hoge eisen aan de auteur en er zijn slechts weinigen, die ten volle slagen. Ook Abma heeft mijns inziens de roos niet geraakt, al is hij zijn doel niet voorbij geschoten. Zowel voor insiders als voor hen die van de praktijk van een notaris-kantoor niets weten laat het boek zich prettig lezen. Abma, die zelf notaris is, heeft liefde voor zijn vak. Door deze mentaliteit wordt het boek gedragen en zo kon het niet anders of het moest wel een sympathiek boek worden, een roman die inneemt voor het ogenschijnlijk zo droge maar in wezen door en door levende notariaat. Stellig zal deze roman begrip
| |
| |
wekken. In zoverre is de auteur geslaagd.
In artistiek opzicht heeft hij het er minder goed afgebracht. Het particuliere leven van Tjerk Hoek, de hoofdpersoon, hangt er een beetje bij aan. Het is A. niet gelukt van zijn roman een compositorisch gaaf geheel te maken. Hij zondigt ook nog al eens tegen de regels van de psychologie. Een verslag als dat van de boer Hogema bijvoorbeeld mag een getrouw relaas van de ramp van de Wieringermeerpolder zijn, het is zo gestyleerd, dat het onnatuurlijk aandoet. Van meer dan een dialoog kan overigens hetzelfde worden gezegd.
Tenslotte moet ik nog opmerken, dat A. niet steeds de objectiviteit in acht neemt, die men van een notaris mag verwachten. Voor de ambtenaren in het algemeen, in het bijzonder voor de fiscus, heeft hij geen goed woord over en hij verliest uit het oog dat deze ambtenaren, althans een zeer groot aantal van hen, worstelen met dezelfde moeilijkheden als het notariaat.
Waarom laat Abma een inspecteur der belastingen conservatoir beslag leggen, voor een aanslag waarvan de juistheid dubieus is nog wel, in een geval waarin de voor de hand liggende oplossing een tweede hypotheek ten behoeve van de Staat, tot zekerheid van de belastingschuld was? Het verhaal zoals het nu is gegeven kweekt misplaatste antipathie.
De misschien iets te breed uitgemeten bezwaren nemen echter niet weg, dat ik deze, vanuit een protestantschristelijke geest geschreven, roman, zeer waardeer.
J.E.N.
| |
Stefan Andres
Het jongetje in de put
Utrecht - Bij De Fontein.
Indien het vermogen van een goed, diepgaand herinneren één van de liefste gaven der muzen aan de dichter is, dan is Andres een dichter, want zijn Der Knabe im Brunnen heeft een memorie om van te duizelen. Ik vind het allemaal best, mits men maar wil toegeven, dat het volwassen geworden jongetje, de Steffi van Stefan Andres, zeer behendig en kunstvaardig zijn herinneringen interpreteert en beoordeelt. De ik-vorm van het verhaal verliest daardoor aan redelijkheid, wat hij aan suggestiviteit gewonnen heeft. Wat blijft niettemin het aantrekkelijke, boeiende en op menige plaats ontroerende van deze jeugd-herinneringen? Het is ongetwijfeld de milde, zuivere sfeer van het Rijnlandse gezin, waarin Steff opgroeit. De kloeke moeder, de stille, arbeidzame vader, eerst molenaar, later landbouwer, broers en zusters, vormen een harmonische, natuurlijke eenheid. Steffi's jeugd valt in de keizerlijke jaren van vóór en tijdens de eerste wereldoorlog. Met welk een liefde en opmerkelijkheid is het dorpsleven van Schweich, van school, kerk, kapelaan en pastoor hier beschreven! Steffi's treinreis met zijn moeder naar Trier, zijn bezoek aan de Dom aldaar, zijn eerste biecht bij de wij-bisschop, en zoveel meer simpele beschrijvingen van belevenissen, zijn prachtige stukjes literatuur geworden. De vertaling van André Noorbeek, de pentekeningen van Hylke van der Harst en de uitvoering van het boek door De Fontein zijn voortreffelijk.
v. H.
| |
J. Bech Nygaard
Een vrouw werd gelouterd
Den Haag - Ad. M.C. Stok Zuidh. U.M.
Een Deense huwelijksroman. Een meisje dat in een gesticht is opgevoed trouwt, gedwongen, met een dorpsonderwijzer. Hun huwelijksleven wordt er een van armoede en zorgen; de vrouw is jong en onervaren; de man tiranniek en egoïstisch; de kinderen, die hun geboren worden, worden niet met vreugde verwacht. In alle beproevingen is het de vrouw en moeder, die de liefde behoudt. Om de genegenheid van de opgroeiende kinderen wordt
| |
| |
door de vader en moeder een jarenlange strijd gevoerd; de oudste zoons kiezen de partij van hun moeder, maar de jongeren weet de vader voor zich te winnen. Totdat ook tussen de vader en de verwende dochter een conflict ontstaat en de moeder haar kind in bescherming nemen moet. Daarna ontvlucht zij haar man en de kinderen volgen haar.
Het komt in Anna's huwelijksleven niet tot veel uiterlijke dramatiek en tragiek. De schrijver heeft zijn aandacht geconcentreerd op de innerlijke spanningen tussen man en vrouw, die een druk leggen op het gezin. Van de ondanks alles liefhebbende vrouw en moeder heeft hij geen bovenmenselijke figuur, van de liefdeloze man en vader heeft hij geen monster gemaakt. Omdat ze zo menselijk zijn, deze Anna en Ditlev, kan het conflict tussen hen, dat knap en indringend beschreven wordt, voor de lezer de waarde van een katharsis krijgen.
In deze roman komt een grote en sterke liefde niet aan de uiteindelijke overwinning toe. Waarom niet? vraagt de lezer zich af. Het antwoord kan alleen maar zijn: liefde tot de naaste moet gedragen en geheiligd worden door de liefde tot God en aan de liefde tot God gaat dit ontroerende verhaal over de liefde tot de naaste bijna geheel voorbij.
J.M.Vr.
| |
Marja Roc
Een koning verleid
Den Haag - H.P. Leopold
Na de Friese schrijfster Ypk fan der Fear (De breugeman komt) heeft Marja Roc de geschiedenis van de stichting van het Munsterse Nieuwe Jeruzalem tot een roman verwerkt. Vergelijking tussen deze beide Nederlandse romans over de Wederdopers ligt voor de hand, maar is misschien toch niet helemaal rechtvaardig, omdat het uitgangspunt van de schrijfsters zo verschillend ligt. Het kan niet anders of de bloedige historie van de Friese Doopsgezinden moet in Friesland ook buiten de geschiedenis-archieven nog voortleven; ze moet de Friese schrijfster als het ware door haar omgeving opgedrongen zijn; verhalen zoals ze in bepaalde kringen de eeuwen door van generatie op generatie werden doorgegeven zijn door haar in boekvorm vastgelegd en tot een indrukwekkend geheel samengevoegd. In dat geheel is ‘Munster’ slechts een episode, Munsterse helden als Jan Matthijs en Jan Beukelszoon blijven figuren van de achtergrond; het gaat om het geloof in Christus' wederkomst, het geloof dat, ondanks de verdwazing, uitspattingen en veelwijverij, ondanks de val van Munster, ondanks martelingen en slachtpartijen behouden blijft.
Het lijkt er op of Marja Roc de figuur van Jan Beukelszoon en de geschiedenis van het Munsterse Sion meer willekeurig gekozen heeft, o.a. om de romantiek, die er in deze stof schuilt. Een romantisch motief is zeker de vervloeking van de roofridderburcht Wertz door de mishandelde Jood. De verbinding tussen het Duitse roofriddergeslacht en Jan Beukelszoon van Leiden wordt tot stand gebracht door de ontmoetingen tussen de als broers op elkaar gelijkende edelknaap Ulrich von Wertz en de jonge kleermakersleerling Jan Beukelszoon. Later is het Ulrichs verloofde, die onder de bekoring raakt van de voor vrouwen onweerstaanbare Jan Beukelszoon. De romantiek van de roofridderburcht, de historie van de boerenopstand en de val van het Munsterse Sion, de fascinerende figuur van de verleide en anderen verleidende profeet-koning, de liefde tussen twee vrijwel modern denkende jonge mensen in een nog half-middeleeuwse tijd, Marja Roc verstaat de kunst uit zulke heterogene, voor een deel historische voor een deel fictieve stof een levendig kleurig geheel op te bouwen, een roman die men geboeid leest. Zij weet echter ook be- | |
| |
grip op te roepen voor wat de innerlijke drijfveren van de koning van het Nieuwe Sion kunnen zijn geweest. Vol mededogen is het hoofdstuk over de geketende in de kerker. Van allen verlaten voelt hij zich, de koning, voor wie mannen hebben geknield, die zestien vrouwen heeft gehad. Maar in zijn eenzaamheid en schuldbesef krijgt hij de troost van Gods nabijheid.
Het laatste hoofdstuk geeft de ontknoping van het romantische bijmotief. Maar eigenlijk doet de gelukkige liefde van Ulrich en Jutta en het eiland, waarop Ulrich en zijn schoonvader het antwoord zullen trachten te vinden op de vraag wat zij in waarheid zijn, na de marteldood van Jan Beukelszoon als een anticlimax aan. Stel daar dan tegenover het slot van ‘De breugeman komt’, dat zo duidelijk laat zien hoe ondanks het woeden van de vijand het geloof behouden blijft, dat de troost aanwijst welke in de verschrikkelijke geschiedenis van het Munsterse Nieuwe Jeruzalem te vinden is.
J.M.Vr.
| |
G. van Heerde
Mensen in gala
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Met dit Victorie-boek hebben schrijver en uitgever een nederlaag geleden. De schrijver had in dit geval toch zoveel mee: een uitstekend onderwerp voor een kleine, zinvolle familieroman of gevoelige novelle; een vrij vlotte stijl en soms rake beschrijvingskunst; een begeerte om de onverbloemde werkelijkheid, hoe schrijnend ook, weer te geven. Het gaat om de 80e verjaardag van Remmink. (Het inhoudsverslag noemt hem bij vergissing Remmelink). De verwachtingen voor de viering van deze dag zijn hoog gespannen. Het dorp, de buurt zullen er veel werk van maken. Moeder en vader Remmink verwachten de komst van hun rijk geworden zoon Jan en diens vrouw. Hun zoon Frits is zendeling in Suriname en kan natuurlijk niet aanwezig zijn. Evenmin hun andere zoon Wout, die als gewezen S.S.-er in de Limburgse mijnen te werk gesteld is. Het loopt alles anders. Jan, zich generend voor zijn eenvoudige ouders, laat per expres weten, dat hij verhinderd is te komen. Frits, door de bosnegers van zijn post verjaagd, verschijnt wel op de feestdag, voorgevend, dat hij vervroegd verlof heeft gekregen. En Wout komt des avonds, op het hoogtepunt van het buurtfeest de familiekring binnen, ook met bijzondere permissie. Hij is evenwel uit zijn kamp ontvlucht en wordt op het feest gearresteerd en geboeid weggevoerd. Zo eindigt dan de dag, waarvan Remmink zich zoveel voorgesteld heeft. Men gevoelt, hoe aangrijpend de familietragiek in dit simpele verhaal van een gedenkwaardige dag had kùnnen zijn, indien de auteur maatgehouden had, en zijn bijfiguren, de zendeling en de gedetineerde niet zo dramatisch geforceerd op de voorgrond van het toneel gedrongen zou hebben. Doordat hij, gedurende het gehele verhaal, telkens de schijnwerper richt op de twee mislukte levens van de man in de Surinaamse rimboe en de onteerde in de Limburgse mijnen, waren de voorwaarden en reële feiten om de geschiedenis der familie Remmink te markeren aanwezig. Helaas, hij nam daar geen
genoegen mee, verloor de verhoudingen der verhaalelementen uit het oog, verviel van de ene in de andere sensatie en dan ligt de zonde der onmatigheid voor de deur. Met het gevolg, dat de lezer de auteur en zijn verhaal onmogelijk meer ernstig nemen kan. Hij betrapt hem op klaarblijkelijke fouten, gewild- en gezochtheden. Het afzichtelijke toneel van de vechtende zendeling, die gewelddadig een negerjongen overmeestert om hem de framboesiazweren uit te drukken, is grotesk en belachelijk voor ieder, die weet, dat sedert 20 jaar elke tropen-arts en medicinerende zendeling framboesialijders feilloos behandelen volgens de
| |
| |
serum-therapie. Van deze en overeenkomstige fouten, die de werkelijkheid miskennen en geweld aandoen, is het verhaal vol. En wat te denken van deze tachtigjarige Remmink, die na het wegvoeren van zijn noon door de politie geen vadersmart kent, maar slechts wrevel om het abrupte eind van een (overigens vrij onsmakelijke) harmonica-fuif?
Joh.v.H.
| |
Richard Wright
De Buitenstaander
Leiden - Sijthoff.
Deze nieuwe roman van de schrijver van ‘De Negerjongen’ heeft weer een neger als hoofdpersoon, ditmaal een volwassen man; het boek is dan ook tweemaal zo dik. Cross is aan het begin van dit boek flink in financiële en maritale moeilijkheden, zijn huwelijk is kapot, zijn kinderen kan hij nooit meer zien (wat hem wel spijt) en zijn maîtresse is zwanger (wat hem ook spijt). Een trein-ongeluk maakt op slag aan zijn zorgen een eind, hij ontsnapt levend uit de chaos en een medepassagier wordt onder zijn naam begraven. Hij begint een nieuw leven in een andere stad, nadat hij nog gauw iemand, een oude vriend, die hem herkende in een hotel, vermoord heeft, terwijl zijn nieuwe maîtresse even de kamer uit is.
In New-York sluit hij zich aan bij een communistische groep, vindt in snelle opeenvolging nieuwe maîtresses, begaat twee nieuwe moorden, wordt door de partij in staat van beschuldiging gesteld, pleegt weer een moord of twee, wordt dan zelf neergeschoten en houdt op zijn sterfbed nog een van zijn lange beschouwingen over het leven in het algemeen en zijn eigen historie in het bijzonder en eindigt met de woorden, waarmede het boek ook ophoudt: ‘Omdat ik in mijn hart voelde, dat ik onschuldig ben, daarom was het zo verschrikkelijk’. Ja, ja.
Dit is dus een psychopaath, zouden wij willen zeggen. De schrijver is een slecht pleitbezorger voor deze figuur, die hij toch zelf heeft bedacht, maar die hij ternauwernood levend voor ons weet te maken. Wij gevoelen slechts weinig, zo enige, sympathie voor Cross, en zijn ellenlange beschouwingen, die in de vorm van een pamflet voorgeschoteld worden, vervelen ons al spoedig. De schrijver zelf vergast ons ook meermalen op eigen commentaren en bespiegelingen van philosophische en psycho-analytische aard, maar alles is nogal onverteerd en onrijp. Een grasduiner.
De bouwstof van deze roman zou met strakker vormgeving en een betere beheersing van het métier vele mogelijkheden in zich gehad hebben; het slot, waar Cross sterft, had een forse, ontroerende en dramatische climax kunnen worden. Nu echter voelt men de neiging, als men het bock uit heeft, z'n schouders op te halen of een vraagteken te zetten: ‘So what?’
Ik vind de auteur uitgesproken sterk in de episoden, waarin hij zich beperkt tot het beschrijven van gebeurtenissen, daar is hij zelfs zeer boeiend. Maar waarom dat hinken op twee gedachten? Waarom er die wijdlopige, verwarde, soms onbegrijpelijke en tegenstrijdige psychologische beschouwingen aan vast te knopen, die het houvast, dat wij af en toe aan de hoofdfiguur menen te hebben, weer te niet doen? Daardoor is deze roman geen eenheid geworden. Wij meenden deze tweespalt in het kunnen van de schrijver: zijn kracht als verteller, zijn zwakheid als uitlegger reeds in zijn andere roman te hebben opgemerkt, maar daar is het gegeven veel simpeler en zijn de beschouwingen schaarser. De schrijver meent, door maar telkens wat te laten gebeuren, en deze gebeurtenissen zo'n beetje te commentariëren en te verbinden door bespiegelingen, een roman te doen ontstaan. Vooral, als dit geheel dan ge'sausd' wordt door wat sexualiteit en een moord of wat. Maar vergeefs speuren we naar de diepte, de
| |
| |
zin, de idee achter dit alles.
Ik ontkom niet aan de indruk, dat dit het boek is van een neger, die, zelf zeer innig met het rassen-probleem der Zuidelijke staten in aanraking gekomen, en er het slachtoffer van, hier niet aan ontgroeid is, en de pose aanneemt van wèl. En die wil laten zien, dat hij, deze ‘nikker’, het ook wel kan, een boeiende, afwisselende en psychologisch-diepzinnige roman schrijven. Maar zijn verleden zit hem toch teveel dwars. Terwijl hij, op een ander niveau, toch uitgesproken talent heeft en ik mij best voor kan stellen, dat er van zijn hand, als al deze dingen verwerkt en bezonken zijn, in rijper jaren een uitgebalanceerde roman zal verschijnen. Want hij heeft het echte vertellersbloed in zich: zijn beschrijving van het gebeuren is vaak zeer pregnant. Ik hoop, dat hij bijtijds tot echte bezinning komt, ook over Christus. Want Wright is een pertinent en consequent atheïst, die zelfs in langdurige beschouwingen zich voorstelt als onverschillig. Dat nu is alvast niet waar, daarvoor praat hij er te vaak en te lang over: zijn streng-Godsdienstige jeugd woelt nog in hem.
Als ik aanneem, dat zijn ‘Negerjongen’ toch een soort autobiographie moet zijn, kan ik me zijn atheïsme voorstellen. (Dit is een gevaarlijke uitlating, maar u begrijpt wel, wat ik bedoel.) Dat is ook de reden, dat ik aan deze roman zo'n onevenredig-lange bespreking wijd. Ik voel me namelijk na lezing van dit boek wat onplezierig. Wat schuldig. Schuldig en mede-schuldig aan te groot geduld en tolerantie met de Zuidelijke rassenhaat, dat wrede en onheilige en on-Christelijke dat wellicht de bepalende factor is in het bittere atheïsme van Wright en zijn (en onze) donkere broeders.
H.M.
| |
Daan van der Vat
De Londense wandelaar
Utrecht/Antwerpen - Het Spectrum.
Onder de titel Britten, Beesten en Buitenlanders verscheen van dezelfde schrijver, als kolder-dichter bekend onder de naam Daan Zonderland, destijds een bundel schetsen over de Engelsen en hun vele zonderlinge Engelse gewoonten.
Deze bundel is daarop het op zichzelf staande vervolg. Het is een genoegelijk boek, waaruit een behoorlijke feitenkennis en eruditie spreken, scherp, maar niet zonder genegenheid. Het is hier en daar wat overladen - teveel woorden, teveel overdrijving en teveel imitatie Praetvaeriastijl - maar het houdt zelfs in deze gebreken het ontwapenende van de eerlijke maar wat al te uitbundige inspiratie, het heeft geest en het laatste hoofdstuk met zijn surrealistisch slot verdient opgenomen te worden bij de standaard-literatuur over de Engelse psyche.
J.W.V.
| |
Jacques Gans
Nieuwe nonchalante notities
Amsterdam - C.P.J. van der Peet.
In goede overeenstemming met de titel bevat dit boekje een aantal ‘losse opmerkingen’ over belevenissen en verschijnselen in de persoonlijke, de literaire en de maatschappelijke sfeer.
Jacques Gans is een erkend non-conformist. En een individualist bovendien, die min of meer voor eigen rekening om zich heen slaat, kalm, maar zeer nadrukkelijk en zonder égards. Hij schrijft het aardigst over eigen reis- en levens-ervaringen. Zijn aanvallen op personen zijn wat grof, zijn critiek op de vele instellingen die in onze geleide en sociale maatschappij als heilig gelden is, bij een flink aantal incidentele voltreffers, krachtens zijn individualistisch uitgangspunt in wezen en strekking tot onjuistheid gedoemd.
Een ontmoeting dus, die tot instemming en tegenspraak aanleiding geeft en als zodanig de moeite waard.
De tekeningen van van Looy passen zich goed bij het geheel aan.
J.W.V.
| |
| |
| |
Dr G. Knuttel Wzn
Rembrandt Etsen
's-Gravenhage 1954 - L.J.C. Boucher.
Een keuze uit Rembrandts etsen op het formaat van de originelen, toegelicht door één, die zijn hele leven bezig is geweest met de studie over deze grootste van alle etsers, verschijnt, wellicht niet als zodanig bedoeld, als een eerste publicatie in de reeks geschriften die, naar ik hoop, zal worden uitgegeven naar aanleiding van de herdenking van Rembrandts geboortedag vóór 350 jaren (15 Juli 1606). Hoeveel er reeds over Rembrandt geschreven moge zijn, een goede moderne monografie - sedert de verschijning in 1906 van Jan Veths nog altijd leesbare studie heeft onze kennis van Rembrandt zich immers zeer uitgebreid - laat nog steeds op zich wachten en een verzameling van de ten onrechte veel te weinig bekende etsen is slechts antiquarisch of voor een voor de belangstellende leek te hoge prijs te verkrijgen. Daarom kan de verschijning van dit bundeltje met 52 etsen (en niet 51 zoals het titelblad vermeldt) niet hartelijk genoeg worden toegejuicht.
Het etsen was reeds lang bekend en werd door de wapenversierder Daniël Hopfer omstreeks 1500 voor het eerst als zelfstandige kunstuiting toegepast. Urs Graf, Dürer, Lucas van Leyden, de vlaming Dirck Vellert, Willem Buytenwegh, Hercules Seghers en de Lotharinger Callot zijn de grote voorgangers van Rembrandt. Vooral het werk van de drie laatsten heeft Rembrandt bestudeerd en het is bekend hoe hij etsen van Seghers ingrijpend bewerkte (‘retukeeren’ noemde hij dat zelf).
Na een technische uiteenzetting over ‘droge naald’, opeenvolgende staten, afdrukken enz. behandelt Knuttel de gekozen prenten stuk voor stuk op een verhelderende wijze, waarbij telkens verband wordt gelegd met levensgang en kunsthistorische ontwikkeling. Merkwaardig is de opvatting van de schrijver dat de grote meester allerminst als kunstenaar heeft afgedaan na zijn insolvent-verklaring. Hiervoor brengt hij, uiteraard kort in dit bestek, een aantal bewijzen aan.
Er is een oude Chinese legende, die vertelt hoe de kunstenaar stierf, toen de vogel Phoenix, door hem in uiterste concentratie op het doek gebracht, tot leven kwam. Dit diepzinnig verhaal is ook op Rembrandt toepasselijk. Hij zelf leeft niet meer, maar na eeuwen behoren zijn werken nog tot de grootste schatten der mensheid. Het is een genot de prenten in dit boekje telkens weer te bekijken en in zich op te nemen, vooral nu de etsen zo uitstekend gereproduceerd zijn. Bij elke keuze zal men bepaalde etsen node missen; zo ook hier. Ik hoop echter vurig, dat een volledige uitgave van alle etsen (bijna 300) op dezelfde uitnemende wijze ooit binnen het bereik van iedere belangstellende zal worden gebracht.
J.C.S.
|
|