wetten gebonden zingen is mij een gruwel geworden. Slechts met de grootste inspanning lukt het me nog deze zangwijs te beoefenen. Het vrije, door persoonlijke motieven getimbreerde lied wint steeds meer veld.
Mijn ontwikkeling in deze richting zal spoedig geremd worden. De dominee, in wiens studeerkamer mijn kooi hangt, heeft reeds herhaalde malen bedenkelijk zijn voorhoofd gefronst en me soms urenlang geobserveerd. In mijn droom heb ik me afgevraagd, waar ik hem vroeger gezien kan hebben. Ik weet nu, dat ik het zelf was. In een droom kun je vogel en dominee tegelijk zijn.
Op een vrije dag zal de dominee met een collega de studeerkamer binnenkomen. Samen zullen ze mijn geval bespreken. Ze zullen een aantal reglementen bestuderen en dan zal de collega zeggen:
‘Hij heeft te veel vrijheid. Hij moet in een kleinere kooi.’
Ik vertel dit alles, alsof het nog gebeuren moet. Natuurlijk moet het nog gebeuren voor de buitenwereld. Maar voor mijzelf is het verleden. De droom is voor mij gerealiseerde werkelijkheid. Ik ben reeds ondergegaan. Maar mijn familie en mijn vrienden weten het nog niet. Want zij hebben mijn droom niet beleefd. Daarom doe ik, alsof alles nog gebeuren moet.
Diezelfde dag nog zal de dominee, die ik ben, mij van kooi doen verwisselen. Maar het zal weinig baten. Er is iets in me gegroeid, dat zich niet laat besnoeien. Ik heb een afschuw gekregen voor de levenloze, versteende zangmethoden die mijn soortgenoten beoefenen, die ik ook zelf heb toegepast: de enige methode die bij de dominee waardering vindt. Maar geen maatregel kan me dwingen daarnaar terug te keren.
Mijn bewegingsvrijheid werd nu wel beperkt, maar ik kon alles nog zien wat er om me heen en buiten in de tuin voorviel. Dat was genoeg voor me. Mijn zingen werd steeds wilder en vuriger. Het had niets meer gemeen met mijn vroegere verdofte zang.
Ik droomde, dat de dominee er genoeg van kreeg. Het ongebonden zingen irriteerde hem. Hij was een man van gesystematiseerd leven. Een vogel moest zingen, zoals hij meende dat een vogel zingen moest: in overeenstemming met zijn vertheologiseerde levensgevoel. Hij raadpleegde nogmaals zijn collega.
‘De enige mogelijkheid om hem weer goed te leren zingen,’ zei deze, ‘is hem afsluiten van de wereld. Gooi een doek over de kooi, zodat hij niet meer verlokt kan worden.’
Ik schrijf nu, alsof alles reeds gebeurd is. Dat is ook zo. Het is moeilijk het verleden te beschrijven als was het nog toekomst. De droom is zo reëel voor me, dat ik niet kan volhouden erover te schrijven in het futurum. Ik zal nog eenmaal een poging wagen.
Onmiddellijk na deze woorden zal de dominee een doek over mijn kooi werpen. Hij zal niets vreemds in deze handeling zien. Onwillige ezels verdienen stokslagen. Maar zelfs een ziener als Bileam kan zich in zijn ezel vergissen. En helaas is niet iedere Bileam zo gelukkig, dat zijn ogen geopend worden.
Ik vereenzaamde. De wereld om mij heen was mijn grote inspiratieve