geweest, hoe had hij het dan kunnen uithouden en, dat ook natuurlijk, kunnen uitbeelden. Daarin zat al een verzachting van de verschrikkingen. Het ging er om aan de goeie kant te staan en dat kon op allerlei manieren.
Om daarvan een extreem en toch niet ongewoon voorbeeld te geven, beelden wij hierbij af een schilderij van Fra Angelico. Angelico, d.w.z. de hemelse, want de Dominicaner monnik, broeder Giovanni uit Fiesole, was een vroom man met een natuurlijke inlevingsmogelijkheid in al het hemelse. Hij is zelfs de enige schilder ooit door de kerk van Rome zalig verklaard, Beato (tot heilig heeft geen enkele kunstenaar het kunnen brengen!). Maar zodra het om het verschrikkelijke, huivering-wekkende ging, liet hij verstek gaan, werd onbeholpen en slaagde er niet in iets van de duivelse machten werkelijk voor zijn toeschouwers op te roepen. Vandaar ook dat de enkele uitbeeldingen van het laatste oordeel van zijn hand vrij krachteloos zijn. Hier afgebeeld is een dergelijk werk uit één der Romeinse musea. Christus in de mandorla heeft het boek geopend, het ‘liber scriptus, in quo totum continetur, unde mundus iudicetur’ en Hij heft de rechterhand ten vloek of ten zegen. Om Hem heen zitten de apostelen en heiligen. Beneden zijn de graven geopend, een curieuze rij rechte vierkante kuilen. Links, onder Christus' rechterhand, verzamelen zich de zaligen, knielen in biddend opzien neer, omhelzen de engelen van ontvangst, begeven zich langs een bloeiende berg omhoog. En aan de andere kant, opgedreven door vrij traditionele zwarte duivels, kruipen jammerend en krijtend de verdoemden inéén, geslagen door het telaat voorgoed. Maar nu is het merkwaardige dat zich onder de zaligen diverse Dominicanen laten herkennen (de orde waar Fra Angelico zelf bijhoorde) terwijl heel wat Franciscanen zich bevinden onder de groep verdoemden. Troost en les zijn duidelijk genoeg, al hebben de Franciscanen zich blijkbaar niet laten overtuigen door deze wel wat simpele prediking, getuige hun optreden tegen de Dominicaan Savonarola een halve eeuw later.
In het voorkomen van geestelijken onder de verdoemden hoeft men dus niet expliciet een critiek op de kerk te lezen. Dat de bisschop, de hoge geestelijke vorst, met de heren der wereld, koningen en keizers in dood en verdoemenis verdwijnt is een stuk sociale troost dat men telkens weer tegenkomt. Het reliëf uit Reims is een mooi voorbeeld daarvan. De duivel heeft een hele stoet hoogwaardigheidsbekleders in zijn kettingen gevangen en hun smekend omzien naar de engel achter hen baat niet meer. Koning, bisschop en abt, wijze en rijke, zij worden tezamen meegesleurd en rechts is de pot met kokende olie waarin ze een verdere behandeling dienen te ondergaan.
Er is in dit alles een veraardsing, een afslijpen van de scherpe kanten en aanpassen aan het dagelijkse leven dat wel vanzelfsprekend is en sindsdien niet meer te stuiten. Nog eenmaal zal in de zestiende eeuw een groot kunstenaar al het majestueuze van het laatste oordeel weten uit te beelden, maar hij is dan ook een genie buiten alle maten, afsluiting van een wereld van vroomheid en tegelijk vernieuwer van de hele kunst. Als men voor die geweldige, twintig meter hoge wand staat in de Sixtijnse