| |
| |
| |
Kritieken
Johan Fabricius
Toernooi met de Dood
Den Haag - Leopold.
De prent op de stofomslag vertelt de adspirantlezer al wat hem te wachten staat: een film in Cinemascope, in technicolor.
Welnu, hij krijgt waar voor zijn geld: een vreselijke pestepidemie in het Noord-Italië van de veertiende eeuw, beeldschone vrouwen, wie de verdorvenheid van het gezicht te lezen valt, laaghartige intriganten, erotische avonturen en perikelen, en dat alles inderdaad in technicolor, d.w.z. in kleuren, die er voor mijn gevoel meestal net naast zijn. En natuurlijk in Cinemascope, op een zo vergroot beeld, dat het vermoeiend is om naar te kijken.
Bij het naderen van de vreselijke pest verlaat de bankier en handelaar Giacopo Orlandini met vrouw, kinderen en alle aanhang van deze, Florence, om op zijn buiten de dood te misleiden. Wat daar op ‘Quattroventi’ gebeurt, is te veel om in dit korte bestek te vermelden, maar het is enorm veel. En het is steeds, als in een film die de vermelding heeft: 18 jaar, op het kantje af, doch nergens zo, dat de censuur hoeft in te grijpen. Als de makers van zovele films is Fabricius een knap vakman: het verhaal boeit, de exotische omgeving geeft een aparte bekoring. Ik heb eigenlijk maar één hoofdbezwaar: Het is nergens echt.
Ach, als Fabricius eens met een enkel oog gekeken had naar dat andere boek, dat de pest tot onderwerp heeft, dat van zijn grote collega Camus... Die had genoeg aan het gewone doek, hij gebruikte geen felle kleuren, maar hij schiep een meesterwerk.
R-n.
| |
Hans Hellmut Kirst O 8.15 De Kazerne
Baarn - De Boekerij.
Indien de uitgever wat minder in superlatieven gesproken had, zou hij m.i. dit boek een betere dienst bewezen hebben. Nu waren bij het ter hand nemen de verwachtingen zo hoog gespannen, dat een desillusie nauwelijks kon uitblijven. O ja, ongetwijfeld is 08.15 de kazerne een interessant relaas van het meedogenloze drilsysteem door een aantal kleine sadisten in Hitlers Derde Rijk, maar het is bij lange na niet zo groots, als ons wordt voorgespiegeld. Niet omdat het in een gat van een kazernestadje speelt, niet omdat we maar enkele kleine facetten van de geweldige apparatuur van het Nazisme zien, maar omdat het steeds blijft steken in het persoonlijke en omdat het juist dàt mist, wat Hitlers staat en legers zo gevaarlijk maakte.
En bij het verder lezen beving me geleidelijk een gevoel van onbehagen. Het lag waarschijnlijk aan mij. Door de opwindende reclame had ik een boek verwacht, waarin toch zeker een cri de coeur zou klinken. 08.15 De Kazerne is géén cri de coeur. Het constateert dat er goede en slechte soldaten drilmeesters zijn; dat de slechte onder Hitler hun kans kregen en - dat de goede in een volgende oorlog het beter zullen doen. Dat was voor mij de trieste boodschap uit dit anecdotisch geschreven boek, waaraan een zekere aantrekkelijkheid moest worden gegeven door nagenoeg alle vrouwen als ondeugdzaam voor te stellen. En natuurlijk krijgen we het hele relaas van kleine soldatenslimheidjes tegenover domme machtswellust van superieuren. Geen ‘Schewik’, geen ‘Frank van Wezel’, bleef het boek ergens hangen tussen de Witz-lectuur en de documentatie.
R-n
| |
Eli Asser
Het huis is te klein
Amsterdam - De Arbeiderspers
Al jaar en dag wordt de humor in onze letteren vrijwel uitsluitend in de vorm van dagblad- en weekblad ‘cursiefjes’ bedreven. Zo heeft Eli Asser indertijd in weekblad-afleveringen zijn
| |
| |
‘Dagboek van een baby’ gepubliceerd, gevolgd door ‘Vaselientjes kleuterpraat’; later zijn deze schetsen in bundels uitgegeven, kostelijke boeken allebei. Niettemin is het plezierig, dat deze schrijver in ‘Het huis is te klein’, roman, een variatie op de humor-in-stukjes brengt. En laat het dan ditmaal maar een variatie wezen, die niet precies het peil van de Vaselientjes bereikt. Het verhaal over de vier broers en twee zusters, die terwille van een erfenis het huwelijk schuwen, is een soort ombouw geworden, waarbinnen Eli Asser een massa dwaasheid, maar ook heel wat geestigheid heeft kunnen plaatsen, met een zesvoudige trouwpartij als gelukkig slot. Het geheel is zeer onderhoudend.
J.M.Vr.
| |
Robert Crottet
Negri
Arnhem - Van Loghum Slaterus.
Waarom dit ‘Dagboek van een kat’ mij heeft teleurgesteld? Waarschijnlijk omdat het meer over mensen dan over katten gaat.
Negri, een poes, en dus een geboren aristocrate al is zij van nederige komaf, kiest een kasteel als een haar waardig tehuis en maakt met de bewoners van dat kasteel het een en ander mee, dat door haar wordt opgetekend. De kasteelheer is een schrijver, die zonder inspiratie werkt, zonder ziel, en met zijn vrouw Alice in gespannen verhouding leeft. Over hun beider leven en dat van hun zoontje hangt een tweehonderd jaar oude doem: eens heeft zich in het kasteel een drama tussen man en vrouw voltrokken: zal het zich gaan herhalen? Negri is de enige, die doorziet hoe het spook en zijn vrouw ingrijpen in het leven van hun twintigste-eeuwse nakomelingen, maar zij beschouwt hen als vijanden en begrijpt pas als het te laat is, dat zij vrienden en beschermers zijn.
De fictie, dat een kat een dagboek bijhoudt, kan aanvaardbaar wezen. Maar dat een kat op de manier van deze Negri belangstelling opbrengt voor de mensen en hun ficties, dat wil er bij de lezer, die iets van katten afweet, toch niet in.
J.M.Vr.
| |
Rudolf Boorsma
De jongste bediende
Den Haag - H.P. Leopold N.V.
Flip Omen is jongste bediende, een volwassen man van zes-en-twintig jaar, met een blozend kindergezicht, een nietig mens in de maatschappij. De omstandigheden brengen hem met een revolver in de hand tussen twee doodsvijanden in, de correspondent Max Jotto en de boekhouder Roodvos. De revolver gaat af, Jotto wordt gedood en Roodvos komt wegens moord in de gevangenis terecht, terwijl het getuigenis van Flip Omen: ‘ik ben de moordenaar’ door niemand wordt geloofd.
Deze zonderlinge geschiedenis wordt ongetwijfeld knap verteld, maar bij alle bewondering voor de technische kwaliteiten van deze roman kan ik geen begrip opbrengen voor de bedoeling van de schrijver. Zo hij dan al een bedoeling heeft gehad. ‘Deze roman is een aanklacht. De aanklacht van een nietig mens tegen de maatschappij, die slechts oordeelt naar uiterlijke omstandigheden en aspecten.’ Aldus het begeleidend woord, dat de uitgever Rudolf Boorsma's ‘Jongste bediende’ op de flap meegeeft. Het kan wel wezen. Maar zou die aanklacht niet veel overtuigender geworden zijn als Flip Omen door de schrijver in wat minder bizarre situaties was geplaatst?
J.M.Vr.
| |
Mika Waltari
De gekooide vogel
Amsterdam, H.J.W. Becht; Utrecht, A.W. Bruna; Amsterdam, Van Holkema & Warendorf; Leiden, A.W. Sijthoff; Den Haag, Ad. M.C. Stok.
De stof van deze Finse historische roman is in ons land niet helemaal onbekend. Het tragische leven van de Zweedse koning Erik Roodhaar, zoon
| |
| |
van Gustaaf Wasa, is indertijd door de schrijfster A.S.C. Wallis behandeld in haar veelgelezen roman ‘Vorstengunst’. Mika Waltari beschrijft vooral de verhouding van deze talentvolle, maar later krankzinnig geworden vorst tot het boerenmeisje Karin Magnusdochter. Zij is de enige van wie hij oprechte liefde ondervindt; hij kan en wil haar niet meer missen. Zijn huwelijk met het volkskind wekt echter de ontevredenheid van zijn broeders, de hertogen, en van de adel. Karin voelt zich in het paleis meer een gevangene dan de koningin, maar als de koning zelf een gevangene geworden is blijft zij hem tot zijn dood (door vergiftiging) onwankelbaar trouw.
Van de vele mogelijkheden, die dit brok Zweedse geschiedenis biedt, heeft Mika Waltari een dankbaar gebruik gemaakt. Resultaat: een boeiende roman, die de herinnering nalaat aan de idylle van een warme jonge liefde, in een harde tijd en in een koud Noordelijk land.
J.M.Vr.
| |
Okke Jager
De Humor van de Bijbel in het Christelijk leven.
Kampen - J.H. Kok.
Dit boek van Okke Jager heeft te maken met moderne lichte interieurs en met de schilderijen van Vincent van Gogh. Ik bedoel, dat het een blij boek is, maar dan zó, dat er een nieuwe stijl in zit, een nieuwe manier van zeggen. En daarbij gaat het niet maar om de behoefte om de dingen weer eens anders te zeggen; nee, er achter zit als bewegende en vormgevende kracht de blijdschap van de Blijde Boodschap. Het gaat hierom: het leven fijn vinden, omdat Jezus er echt is, en daarvan spreken. Dat maakt, dat dit boek tegen de zware stijl waaraan wij zo gewend zijn, als er over Jezus gesproken wordt, afsteekt als lichte meubelen tegen zware en donkere interieurs. Niet dat achter een zware stijl geen blijdschap kan zitten, maar waarschijnlijk zit die er dan meer achter dan er in. Bij Okke Jager wil de blijdschap heel de manier van zeggen z'n vorm geven. En daar is nog al wat voor te zeggen, als we het woord ‘Evangelie’ goed bekijken. Misschien krijgen we hier wel te maken met het criterium van de christelijke kunst: niet zozeer dat Christus in het centrum van het geestelijk leven van dichters staat, maar dat ze blij zijn, omdat Hij er echt is!
Hierin lijkt mij, om te beginnen de grote waarde van dit boek te liggen. Dat hangt natuurlijk onverbrekelijk samen met wát er gezegd wordt. Het boek bevat sublieme hoofdstukken. Ik denk b.v. aan: Het Hooglied van de Humor. Zulke stukken doen denken aan Chesterton's Orthodoxy, boordevol van verrukkelijke opmerkingen, die je zielsdankbaar maken. Werkelijk, Jager hééft wat te zeggen.
Toch zitten er abominabele fouten in dit boek. B.v. het hoofdstuk ‘Waarheids-steken onder liefde-water’ had hij mèt de titel beter weg kunnen laten. En zijn vondsten van humor zijn niet altijd erg overtuigend. Verder zegt hij hier en daar bepaald te veel. B.v. dat de psychologen nog niet weten (hetgeen de auteur allang bekend is) hoe groot de invloed is van moederlijke humor op baby's stembanden; 't opa-achtige: lees in uw levensavond maar veel in de Spreuken; het superieure advies aan exegeten om de humor in te voeren ‘en de moeilijkste woorden worden simpel en handelbaar’. Zulke opmerkingen konden bij het overlezen van het manuscript beter geschrapt worden. Ook konden we niet de indruk krijgen, dat de schrijver bij de bespreking van teksten de spijker altijd precies op de kop slaat. Alle tegenzin tegen zwaarwichtige exegese ten spijt: daar moet een boek toch beter van worden. Ik bedoel: dat het wáár is wat men zegt. Neem nu wat er over het lachen van God gezegd wordt (dat God b.v. in de lach schiet als Hij de mensen soldaatje ziet spelen). Waar Okke Jager die weten- | |
| |
schap vandaan heeft weten we niet, maar met psalm 2 heeft het toch niet te maken. ‘Die in de hemel woont zal lachen’ is, dacht ik, niet zo goedmoedig en speels bedoeld, als Jager ons hier en daar wil doen geloven.
Trouwens de humor en de ironie worden in dit boek toch wel wat teveel als familie van elkaar beschouwd. En dan Daniël. Okke Jager heeft toch niet goed naar Daniëls gezicht gekeken, als hij (overigens met Edelkoort) spreekt over het grappige van die potsierlijke dieren die de wereldmachten symboliseren. Daniël was er niet bepaald opgelucht van, maar zeer ontsteld en verbijsterd. Daar was bepaald wat anders aan de orde dan potsierlijkheid. En daarom helpt het niet of Okke Jager ons al aan de gang wil hebben, om Malenkow als orang oetang te zien. Met andere woorden: Okke Jager ziet wel eens wat over het hoofd, wat toch blijkbaar óók ter zake doet. Overigens vat hij in de voortreffelijke laatste hoofdstukken van zijn boek de zaak van het erge in het leven wel degelijk in het oog. Lachen is niet overal aan de orde. Naast ‘Die in de hemel woont zal lachen’ moeten we de tekst zetten: ‘Jezus weende’. Maar de verhouding tussen de humor en het lijden (en het Kruis!) wordt niet duidelijk. Wel schrijft Jager apodictisch neer ‘Zijn lachen is wenen’, maar wilden we aan zo'n woord wat hebben, dan moest er toch iets meer gezegd zijn. Want zo'n uitspraak kan geweldig diep zijn, maar geheel zeker dat het geen onzin is, kon ik niet worden.
J.B.
| |
Edna Ferber
Show boat
Amsterdam - Uitg. Querido.
De geschiedenis van een varend theater op de Mississippi, een 70 jaar geleden. De schrijfster geeft een beeld van het leven destijds in de eenzame streken van de grote rivieren, en van de Mississippi zelf, de ‘verraderlijke gele slang’, maar het is haar voornamelijk om de mensen begonnen. Levendig en scherp tekent ze de voornaamste figuren, de goedmoedige eigenaar van de boot, zijn kijfachtige vrouw, hun dochter; wat vluchtiger het toneelgezelschap en het publiek met zijn merkwaardige reacties. Ze heeft haar niet alledaags onderwerp voortreffelijk uitgebuit en verwerkt tot een kleurig verhaal, boeiend door het onbekende en vooral door de karaktertekening. Een aanwinst voor de Salamanderreeks, mede door het Nederlands van de vertaalster, mevr. Werumeus Buning - Ensink.
Fr.v.F.
| |
Walter Breedveld
Sandra
Utrecht - Uitg. De Fontein.
Deze roman wordt beheerst door de vraag, of het geoorloofd is, tijdens de geboorte het kind op te offeren om de moeder te redden. Tot welk antwoord de auteur komt doet hier niet ter zake, wèl de wijze van behandeling. Die lijdt, jammer genoeg, aan een hinderlijke opzettelijkheid, vooral in de gesprekken. We worden onder woorden bedolven. Eén simpele vraag lokt telkens weer een antwoord, of beter een betoog van 4, soms van 9 bladzijden uit en dat op momenten, waarin een normaal mens zou zwijgen of stotteren. Als b.v. Sandra door haar vriend gevraagd wordt en haar jawoord niet durft geven, snapt de jongeman ogenblikkelijk waar de schoen wringt en zegt voor de vuist weg: ‘Huwelijksvrees is vrijwel altijd een psychische kwestie. Een bijna onoverwinlijke angst voor het geslachtelijk samenleven met de man of de angst voor de baring’. Hier staat de auteur zijn personen toch wel heel lelijk in de weg. Trouwens, de misère van Sandra, haar angst en obsessies, de tot krankzinnigheid leidende wroeging van de bakkersvrouw, een nevenfiguur, zijn moeilijk aanvaardbaar, alle betogen ten spijt. Beter is de wijze waarop de schrijver de zonder godsdienst opgevoede Sandra in de veiligheid der
| |
| |
kerk voert. Waar hij zijn thema even uit het oog verliest - maar dit gebeurt zelden - toont hij wel degelijk een pittige dialoog en een rake, boeiende beschrijving te kunnen geven. Daar hopen we dan maar op voor de volgende keer.
Fr.v.F.
| |
Botticelli, El Greco, Cézanne, Renoir, Van Gogh, Toulouse-Lautrec Amsterdam-Antwerpen (1954) Uitg. Contact.
De tijd van de kleine geschenken is weer aangebroken en ook op boekengebied kan men door de veelheid moeilijk zijn keuze bepalen. Het is dunkt mij dan ook wel nodig met nadruk de aandacht te vragen voor de (eerste?) zes deeltjes van de zo juist verschenen Contact-Kunst-Pockets, die voor een onbegrijpelijk lage prijs door de uitgeverij Contact in de handel zijn gebracht.
De boekjes zijn gewijd aan de bovenvermelde schilders en bevatten naast een inleiding met levensbeschrijving een twintigtal afbeeldingen in zwart-wit, 24 reproducties in kleuren naar schilderijen, die stuk voor stuk apart besproken worden, enige biografische en andere aantekeningen, terwijl de boekjes worden besloten met een beknopte bibliografie.
De vraag wat bij deze deeltjes het belangrijkste is: de kleurreproducties, voor een deel over 2 of door middel van een uitslaande bladzijde zelfs over 3 bladzijden uitgestrekt, of de tekst, is niet zomaar af te doen. Neemt men een deeltje in de hand, dan begint men met bekijken van de afbeeldingen in kleur. Het lijkt nu eenmaal een eis van de tijd te zijn, dat reproducties van schilderijen in kleur moeten zijn afgedrukt. Of dit altijd juist is, vraag ik mij met het oog op de afbeeldingen voor mij ernstig af. Ongetwijfeld zijn er platen bij, die het betreffende kunstwerk bijzonder goed weergeven, maar hier en daar blijkt het verschil tussen het schilderij in zijn geheel en het detail zó groot, dat men aan de waarde van die kleurenreproducties gaat twijfelen. Mag men echter aan een boek van deze prijsklasse, waarin bovendien nog zoveel afbeeldingen voorkomen, de eis stellen, dat de reproducties feilloos zijn?
De boekjes hebben, al is het een wat beter geslaagd dan het ander - vooral dat over Toulouse-Lautrec is uitstekend - wel degelijk hun waarde. De teksten zijn boeiend geschreven door kunsthistorici, die maar niet in enkele bladzijden een levensbericht neerschrijven, maar geheel op de hoogte zijn van wat er bekend is over hun onderwerp en de lezer een dieper inzicht weten te geven in de afgebeelde kunstwerken.
Deze pockets verdienen aller aandacht. Immers iedere poging om het grote publiek nader tot de kunst te brengen - want kunst is niet langer meer een zaak van enkele bevoorrechten - moet worden toegejuicht; zeker indien het op deze, ondanks mijn hierboven geuite twijfel, toch aantrekkelijke wijze geschiedt.
J.C.S.
| |
Hermann Gohde
De achtste dag
(Roman einer Weltstunde) Heemstede - De Toorts
In dit boek tracht Gohde een tekening te geven van de wereld, zoals die er in het jaar 2074 zou kunnen uitzien en van de plaats, die daarin nog is overgebleven voor de Kerk.
Deze wereld staat onder het totalitaire regiem van het allesdirigerende BURO, dat aan de jonge Amerikaanse ‘polit’-student Brown een verblijf van zeven dagen in Wenen heeft voorgeschreven. Dit verblijf dient ter voltooiing van zijn opleiding voor een belangrijke functie in het BURO of één van zijn gewestelijke afdelingen. Het aan Brown voorgeschreven programma bestaat uit bezoeken aan kampen, fabrieken instituten en openbare inrichtingen in West-Europa, een programma, dat werkelijk afgeladen
| |
| |
vol is. Het boek pretendeert nu het - later gevonden - dagboek te zijn, dat door Brown is ‘genoteerd’ op de zeven avonden van deze week.
Deze dagboekvorm is niet geloofwaardig. Alleen al het verslag over de zesde dag beslaat 70 pagina's druks. En dat genoteerd op één avond, na een volbezette excursie-dag? Dat lijkt me zelfs voor een ‘polit’-student anno 2074 een opmerkelijke prestatie. Het bezwaar lijkt wat gezocht misschien, maar de notities zelf zijn al evenmin erg dagboekachtig: een weergave grotendeels van al maar inleidingen, betogingen en toelichtingen van directeuren en leiders van instituten, die wijdlopig uiteenzetten hoe het is en hoe het zo geworden is en wat ze er van vinden. Zo heeft de Directeur van het Centraal Archief voor zijn beschouwingen 16 volle pagina's nodig en de enige afwisseling die ons tijdens deze lectuur geboden wordt zijn enkele opmerkingen als: hij zweeg een ogenblik en vervolgde daarna... Deze onderbrekingen blijven als geestelijke adempauzes èn als dramatische accenten toch wel beneden het gewenste minimum.
Psychologische doortekening vinden we evenmin. De ‘bekering’ van Brown naar het alleen nog maar in verborgenheid levende Christendom blijft schimmig. De optredende personen zijn in het algemeen nauwelijks meer dan sprekende monden met een naam en het lijkt wel eens of van alle menselijke activiteiten het betogend en toelichtend spreken de enige is, die Gohde zich concreet kan voorstellen.
Bij dit alles treft ons een zekere zakelijke onhelderheid van stijl, een zweverigheid in de tekening die bij die harde toekomstige wereld maar weinig past. Gohde is er door dit alles dan ook niet in geslaagd ons een samenhangend en overtuigend wereldbeeld voor ogen te stellen. Zijn effect probeert hij dikwijls al te gemakkelijk te bereiken door vergroting van afmetingen: kosmos voor wereld, milliard voor millioen, vijftig verdiepingen voor vijf. Maar dat werkt niet erg, er blijft een hinderlijke trekking bestaan tussen deze vergrotingen en allerlei antieke reminiscenties, en uit alles blijkt, dat Gohde zijn wereld alleen maar op papier bij elkaar geschreven heeft en dat hij die niet gezien heeft, zoals Huxley zijn Brave New World heeft gezien. De vraag òf 2074 zo'n volmaaktheid van organisatie en techniek te zien zal geven, kunnen we daarbij in het midden laten. Het zou ook wel eens anders kunnen uitpakken.
Bezwaren genoeg dus, en wanneer men halverwege gevorderd is wil men het boek terzijde leggen. Bijna. Want wanneer Gohde de plaats van de Kerk in deze wereld gaat tekenen, slaagt hij er opeens in, de concrete daden te vinden, waaruit de gezindheid blijkt. En al gaan de redevoeringen onverminderd door, de toon wordt anders, warmer, overtuigder en daardoor overtuigender. Dan blijkt opeens ook weer de kracht van het openbarende symbool. Bij zijn bezoek aan een kunstenaarskamp - één brok gedirigeerde ellende, naar ons uitvoerig wordt gezègd - komt Brown in een afdeling, waar een andere, een lichtere toon heerst, een blijder atmosfeer. Als hij bij zijn vertrek de deur opent, waaien door de tocht de gordijnen op voor de openstaande ramen, en - zegt Brown - ‘in het plotseling binnendringende zonlicht, zie ik in het blanke hout van de zoldering een haarfijne tekening gesneden: een grote vis en een mand met broden’.
Deze enkele zin, ook al lijdt hij nog aan een merkbaar teveel, zegt mij meer dan vele bladzijden betoog.
De Kerk (de Rooms-Katholieke Kerk, bij Gohde) is in deze wereld wel ontdaan van alle uiterlijkheid en aardse macht, teruggedrukt op het smalste fundament. Maar dat smalste fundament - Gods genade - is ook hier genoeg. En wanneer men Gohdes vergrotingen voor zichzelf ongedaan maakt, wat gemakkelijk is, ziet men
| |
| |
door dit boek de contouren schemeren van een stuk eigentijdse wereld- en kerkgeschiedenis, dat de schrijver wèl moet meebeleefd hebben. Want wat hij één van zijn personen laat zeggen over de mogelijkheden van de Christelijke naastenliefde, dat is zeer zeker wèl ‘gezien’.
Achter het pseudoniem Gohde verbergt zich, zegt ons de flap, een bekend Oostenrijks historicus. Misschien is dat de oplossing. Achter het boek verbergt de historicus zich in ieder geval niet. Daar piept hij aan alle kanten achter te voorschijn, ook waar we liever de romanschrijver zouden zien. Dat is de zwakheid van dit boek. Dat die historicus iemand is, die de gang van de wereld bezorgd en gelovig gadeslaat en zich rekenschap geeft van wat hij ziet, geeft er daarnaast de kracht en de waarde aan van een positieve visie. Om het geheel als roman te doen slagen zijn die grootheden echter niet voldoende.
De vertaling van Karel Deenen lijkt mij rustig en goed.
J.W.V.
| |
Prof. Dr Lutz Mackensen en Dr Karlbeinz Gehrmann Deutsche Balladen Volksausgabe. Gütersloh - C. Bertelsmann.
Wilhelm Elsner Unvergängliche deutsche Balladen. Albert Langen. München - Georg Müller.
't Zou al te dwaas zijn, te veronderstellen, dat de eerstgenoemde verzamelaars een collectie van de ephemere producten hadden aangelegd, terwijl Elsner alleen datgene had bijeengebracht, wat ‘zum eisernen Bestand’ der Duitse ‘Balladendichtung’ behoort. Integendeel - de verzamelingen lopen in menig opzicht parallel. Beide beginnen met het Hildebrandslied. Of dit oudste specimen van de Oudhoogduitse literatuur, ons alleen door fragmentarische overlevering bekend, tot de balladen mag worden gerekend, is wetenschappelijk minstens discutabel, maar het is als zeldzaam karakteristicum van een bepaald genre hier zeker op zijn plaats. Beide geven een ‘Querschnitt’ eerst door de volkspoëzie, waarvan de auteurs vaak onbekend zijn, dan door de bekende ‘Balladendichtung’ tot in de jongste tijd. We zien, dat Elsner de grenzen tussen balladen en andere gedichten veel ruimer neemt dan de twee anderen; hij geeft een achttal gedichten van Rilke, de eerstgenoemden geen enkel. Dit betekent geen kritiek; de grenzen van deze ‘Dichtgattung’, waarbij zowel het lyrische als het epische en dramatische element een rol spelen, zijn door niemand precies af te bakenen.
Een verheugend feit, dat door deze populaire en relatief goedkope uitgaven de balladenschat van de Duitse literatuur voor een uitgebreide kring toegankelijk wordt gemaakt. Voor de Hollandse lezer geef ik zonder aarzelen de voorkeur aan de laatstgenoemde bundel.
J.H.S.
| |
Evanston Dokumente herausgegeben von Dr Focko Lüpsen Witten-Ruhr - Luther Verlag.
Reeds nu is met verheugende spoed een volledige verzameling van de rapporten en redevoeringen, die op de conferentie te Evanston zijn gehouden, verschenen, en voor zeer lage prijs verkrijgbaar gesteld. Een nadere bespreking van dit zeer belangrijke werk valt buiten het kader van dit tijdschrift, zodat we met een aankondiging volstaan.
J.H.S.
| |
Waldemar Augustiny
Albert Schweitzer und Du
Witten-Ruhr - Luther Verlag.
Waldemar Augustiny, domineeszoon als Schweitzer, maar twintig jaar jonger, en schrijver van professie (hij heeft enkele romans Die grosse Flut; Die Nacht erzählt op zijn naam staan), heeft op uiterst sympathieke wijze de vele facetten van Schweitzers persoonlijkheid en werken belicht. Hij beperkt zich niet tot een objectieve weergave,
| |
| |
maar vraagt overal: Wat heeft S. u en mij te zeggen? Zo leidt hij ons langs de vele stadia van Schweitzers leven, langs de theologische, mystieke, filosofische en artistieke kanten van zijn werken, en doet dit weliswaar op subjectieve wijze, maar toch zo, dat Schweitzer, die wars van alle superlatieven omtrent zijn persoon is, daaraan zijn goedkeuring kon hechten. Een boek van krachtige overtuiging en grote directheid, dat ik onvoorwaardelijk aanbeveel in de hoop, dat er binnenkort een goede Hollandse vertaling van zal verschijnen.
J.H.S.
| |
Droste-Hülshoffs Werke in einem Band Heines Werke in einem Band Salzburg - Verlag: Das Bergland-Buch.
De uitgevers van de Bergland Buch Klassiker streven er naar, de klassieke schrijvers, pasklaar gemaakt voor de belangstellingskring van het moderne publiek, ruimer bekend te maken, en dit streven verdient alle waardering. Voor mij liggen twee delen: Annette von Droste Hülshoff en Heine, beide ‘bearbeitet und gedeutet für die Gegenwart’ - in het laatste ligt een zeker gevaar, waaraan de bewerkers niet geheel zijn ontkomen. Ze zijn volgens hetzelfde plan opgezet: eerst een twintigtal portretten en facsimilés, dan een korte biografie, en een ruime keus uit het werk in de verschillende perioden, telkens voorafgegaan door een, soms nogal subjectieve, inleiding, dus zonder wetenschappelijke pretentie en zonder tekstcritisch apparaat. Voor de belangstellende niet-vakman alleszins aanbevelenswaardig, mits hij niet wil proberen, dieper tot het werk of de persoonlijkheid door te dringen.
Bij Annette zijn vele brieven opgenomen: ook uit de jeugdbrieven blijkt reeds haar grote sensibiliteit, om van de latere, in de tragische episode met Levin Schücking, maar niet te spreken. Deze brieven vind ik het waardevolste van deze uitgave: haar gedichten zijn immers in talloze bundels voor iedereen toegankelijk, en hoeveel edities zijn er niet van Die Judenbuche, haar beste novelle?
De ‘Auswahl’ uit de (mislukte) Dramatische Versuche hadden we zonder enige spijt gemist. De ‘Hinweise’ zijn over 't algemeen wetenschappelijk verantwoord, de voetnoten voldoen inderdaad aan een behoefte.
Wat Heine aangaat: hier is (helaas) afgezien van de opname van brieven, hoewel de recente uitgaven van Hirth, de onvermoeide ‘Heineforscher’, daartoe alle mogelijkheden boden. De bewerker heeft wel een enigszins geretoucheerd Heine-portret gegeven, door b.v. de hele polemiek tegen von Platen in de: Bäder von Lucca weg te laten. Hij motiveert dit, door te zeggen, dat deze passages overbodig zijn, omdat ‘deze uitgave een voorstelling van de scheppende prestatie van Heine wil geven.’ Daarbij behoren echter ook de donkere plekken! Ook van deze editie veel goeds, mits niet voor vakstudie (waarvoor ze trouwens niet bedoeld is, daarvoor hebben we Elster en Walzel).
J.H.S.
| |
Joseph Conrad Die Tremolino Hokusai
Eugen Roth Vom Lotto zum Toto München - Piper Bücherei
Enkele nummers van de Piper Bücherei vallen feitelijk buiten het kader van dat tijdschrift. Het zijn: Joseph Conrad: Die Tremolino, omdat het een vertaling uit het Engels, en Hokusai, omdat het een verzameling van 46 houtsneden en tekeningen van de Japanse schilder Hokusai is, een kunstenaar, die op zijn 73ste jaar zijn artistiek hoogtepunt had bereikt. Ook het werkje: Vom Lotto zum Toto door Eugen Roth (niet te verwarren met Joseph Roth, de auteur van Hiob), kan niet tot de literatuur gerekend worden. Het vertelt (overigens zeer onderhoudend) over loterij en spelen (in 't bijzonder in de geschiedenis), keuvelt
| |
| |
over de reactie van de mensen op winst of verlies en geeft een groot aantal amusante anecdotes op dit gebied.
J.H.S.
| |
C. Buddingh', met medewerking van talrijke deskundigen,
Encyclopaedie voor de Wereldliteratuur
Utrecht-Amsterdam 1954 - Bruna/De Bezige Bij.
In de Inleiding merkt de samensteller op, dat deze encyclopaedie niet in de eerste plaats voor vakmensen is bedoeld, maar voor al diegenen, die zich ten aanzien van hun lectuur van de nodige gegevens willen voorzien. Het zwaartepunt werd dan ook gelegd in de hedendaagse literatuur, voornamelijk van Nederland en Vlaanderen. Aan de lengte van de stukjes, die aan bepaalde literatoren zijn gewijd, kan de gebruiker de aan hen toegekende meerdere of mindere belangrijkheid afmeten. Er zijn tamelijk veel portretten opgenomen. Het boek is heel prettig en duidelijk in het gebruik en bovendien stevig ingebonden, terwijl het overal waar men het opslaat, blijft openliggen. Wie het bezit, zal het ongetwijfeld altijd dicht bij de hand houden. Voor journalisten, leraars, essayisten en algemeen geïnteresseerde lezers is dit werk een waardevol bezit. Zelf grijp ik er bijna dagelijks naar.
C.R.
| |
Garmt Stuiveling Erasmus, Spel van het Humanisme, Tweede druk. Amsterdam 1954 - N.V. Em. Querido's Uitgeversmij.
Een herdruk na 18 jaren! Dit moet voor Stuiveling een bizondere voldoening zijn geweest. Het is een mooi, verzorgd uitgaafje, ook typografisch. Met jeugdig enthousiasme heeft de jonge Stuiveling het leven van zijn letterheld in toneelmatige handeling gebracht. Zes taferelen heeft hij er voor nodig gehad, met zorg en inzicht dié momenten uit Erasmus' leven kiezend, die voor de ontwikkeling van de figuur representatief kunnen worden geacht en die tevens spelmogelijkheden bieden. Stuiveling heeft er kennelijk naar gestreefd aan de historie zo trouw mogelijk te blijven, zodat de fantasie tamelijk aan banden kwam te liggen. Gegeven het weliswaar zwervend, maar toch niet zozeer dramatisch bewogen leven van Erasmus, moest de nadruk wel automatisch komen te liggen op het informerende en instructieve. Deze elementen zijn dan ook zeer zeker tot hun recht gekomen. Wie dit spel heeft gelezen of gezien weet de hoofdzaken aangaande Erasmus en weet die vrijwel historiegetrouw. Meer kon de auteur eigenlijk moeilijk bereiken en meer heeft hij dan ook niet bereikt. Toch vraagt men zich af, of van de Erasmusfiguur niet iets meer zou kunnen zijn gemaakt, ook bij deze opzet. Een ogenblik, in het vierde tafereel, als Luther ter sprake komt, lijkt het er op of iets meer zal worden bereikt dan historie-platen-in-beweging. Daar leeft een echte ontroering, die er een uit overtuiging is, meer nog dan bij het sterfbed van Erasmus. Er is natuurlijk een andere visie op Erasmus mogelijk dan die van de auteur, maar hij had het voordeel van de ongeveinsde bewondering en verering.
C.R.
| |
Fedde Schurer Histoarysk Spul yn trije bidriuwen,
Bonifatius
Friese en Nederlandse tekst Drachten 1954 - Drukkerij Laverman N.V.
Ter gelegenheid van de Bonifatiusherdenking van dit jaar heeft Fedde Schurer een knap gecomponeerd spel geschreven, dat zich boeiend laat lezen en dat de indruk maakt alleszins speelbaar te zijn. Het Nederlands lijkt mij wat slapper dan de, ongetwijfeld oorspronkelijke, Friese tekst (Godart zegt ergens: Ja, die heeft vandaag geen beste dag; in de Friese tekst staat: Ja, dy hat hjoed net in bêste dei, wat weliswaar bijna woordelijk overeenkomt, maar, naar het mij voorkomt, in het Fries toch pittiger klinkt
| |
| |
dan in het Nederlands), maar er komen ook prachtige passages in het werk voor, bijvoorbeeld in het derde bedrijf, wanneer vrouw Tetle de mannen ophitst tot de moord. De totaalindruk is dan ook deze, dat hier iets tot stand gekomen is, dat uitreikt boven het niveau van een gelegenheidswerk. Schurer heeft er zowel zijn Friezen als niet-Friezen mee verplicht.
C.R.
| |
Giovanni Papini
De Schrijver
(essay) Uit het Italiaans vertaald door Dr Cath. Ypes Amsterdam, MCMLIV - De Beuk.
Dit is een deeltje uit de Beuk-Serie, welke boekjes slechts f 0.60 kosten. Welnu, voor dit bedragje kan men zich een interessant en leerzaam uurtje bij de lectuur verschaffen. Bovendien zal men het nu en dan met vrucht kunnen herlezen. Mij ging het althans zo. Het vreemde is, dat men tamelijk snel vergeet wat er in staat. Dat komt, geloof ik, door het bouderend karakter van dit essay. Het is een boutade, om zo te zeggen, naar binnen en naar buiten; men kan dit opstel samenvatten in twee woorden: nooit goed. ‘De schrijver... verschilt zóveel van andere mensen en is dermate met vloek beladen, dat voorspoed hem verslapt, grootheid hem vernedert, goedheid hem kwelt, rijkdom hem verarmt, roem hem verduistert - en alleen de dood kan hem soms doen herleven’ zo begint het. Dan volgen de ‘dilemma's, tegenstrijdigheden en tormenten’: over het naderen van de grootheid en volmaaktheid, het naderen van de oorspronkelijkheid, het ontdekken van nieuwe schrijvers door de schrijver, het druk gekocht worden en het onverkocht blijven, het toch beroemd worden, het onbegrepen blijven, het te modern zijn, het eigentijds zijn, het zich terugtrekken of het zich beijveren, het apart staan of tot een groep behoren, het jong, dertig jaar of oud zijn, vroeg publiceren, opzouten, beneden zijn niveau blijven, een buitenbeentje scheppen, spontaan werken, minutieus werken, veel schrijven, weinig schrijven, de middenweg houden, vurig jong zijn, doch onervaren, oud zijn, doch het élan missen, rijk of arm zijn, overgeleverd zijn aan uitgevers, het duidelijk, gewrongen, in klassieke, of gewone, of persoonlijke stijl schrijven, op, de hand van de ouderen zijn, op de hand van de jongeren zijn, wèl spreken, kwaad spreken of zwijgen, omzwermd zijn van vrouwen, te maken hebben met critici, het verliezen van de moed om ook maar iéts nog te maken, vergissingen ten aanzien van zichzelf, het bijna onmogelijke om ook maar bij
iemand het ware begrip te vinden, de weerbarstigheid van de inspiratie...’ Deze dilemma's, tegenstrijdigheden en tormenten zijn niet alle uitsluitend het erfdeel van de schrijver, maar veel soorten mensen, onder verschillende omstandigheden, krijgen hier hun deel van, misschien wel alle mensen. Maar bij de schrijver, die gevoelig is, vatbaar voor indrukken, en van fijner stof geschapen is voor zijn bijzondere bestemming als instrument der ontroering, zijn ze groter in aantal - en smartelijker.’ Oef! Men leest geboeid en is tevens een beetje geamuseerd om het hartstochtelijk, heetbloedig doorslaan. Maar toch beluistert men er in de schreeuw naar het volmaakte en de diepe smart om het vergankelijke en onvolmaakte, waarmee in het bijzonder de scheppende kunstenaar te maken heeft. Als ik lees, dat dit werkje voor het eerst in 1918 is gedrukt en dat Papini's bekering in 1919 viel - Papini is in 1881 geboren - vinden we hier dan niet de neerslag van een vulcanisch temperament bij het keerpunt van een mensenleven?
C.R.
Het in Februari verschijnende nummer van ‘Ontmoeting’ zal, evenals dit December-Januarinummer, 48 pagina's tellen.
|
|