| |
| |
| |
Kroniek der Franse letteren
Anna Mertens
Deze eerste kroniek moet om verschillende redenen slechts een keus uit de romanproductie van 1954 bevatten, behoudens een bespreking van een bloemlezing uit Stéphane Mallarmé's brieven, onder de titel ‘Propos sur la Poësie’, verzameld door Henri Mondor. In de hier geboden fragmenten ziet men Mallarmé meer als ‘mens’ dan als de grote voorganger der symbolisten. Trouwens, ook als ‘voorganger’ was hij beminnelijk, érudit, sensitief, met een discreet verborgen autoriteit. In dit boek ziet men tevens zijn warmte van gevoel, zijn hypersensibiliteit, zijn grote hulpvaardigheid en hoffelijkheid, maar ook zijn scherp oordeel, dat hij op de meest elegante manier wist door te geven... ‘Tel qu'en en luì-même enfin l'éternité la change’... om Mallarmé zelf te citeren. De namen dergenen, met wie hij correspondeerde, roepen het gehele tijdperk van hele en halve Parnassiens, symbolisten, naturalisten en anderen, voor ons op: ik noem hier Villiers de l'Isle Adam, Verlaine, Zola, Vielé-Griffin, Jean Moréas, Verhaeren, Henri de Régnier, Paul Valéry, Paul Claudel, Alfred Jarry, Albert Samain, Hérédia, Paul Fort, André Gide, van Lerberghe, een schilder als Odilon Redon, de componist Vincent d'Indy, de Engelse dichters Swinburne en Oscar Wilde, om u de weerkaatsing te geven van de rijkdom van geest van de dichter van L'après-midi d'un Faune, die zoveel zijnde of wordende groten tot zich trok. De halfverzwegen, half geuite maatschappelijke moeilijkheden van Mallarmé maken dit boekje tevens belangwekkend om de kennis van zijn karakter. En de herfstgeur stijgt hier op van een voorbije periode, die mij steeds ondanks veel gemaniereerdheid, een der belangwekkendste uit Frankrijks literair verleden schijnt.
Wat de romans betreft, ik kan niet nalaten hier ondanks de reeds verschenen Nederlandse vertaling van Zoë Oldenbourgs ‘La Pierre Angulaire’, dat vorig jaar de Prix Fémina behaalde, dit schone boek onder uw aandacht te brengen, waarin het begin der 13e eeuw herleeft. Dit tijdperk ‘terrible et tendre’, biedt de grootste dikwijls vertheoretiseerde verfijning der gevoelens, naast ruwheid en wreedheid. Wie indertijd de film ‘Les Visiteurs du Soir’ zag, heeft enigszins een evocatie der Franse Middeleeuwen aanschouwd. In dit boek blijkt telkens opnieuw de diepgaande studie, die de sympathieke schrijfster van haar onderwerp heeft gemaakt. Sommige taferelen zijn als miniaturen uit een Livre d'Heures, met heldere, liefelijke kleuren, in andere zien we de bestialiteit en primitiviteit, die enkele der somberste episodes uit de Chansons de geste vertonen (Raoul de Cambrai). De hoeksteen van het leven en streven der mensen en van het maatschappelijk ‘gebouw’ is echter het geloof. Dit ziet men in de figuur van de oude Ansiau de Linnières, die na twee maal reeds als kruis- | |
| |
vaarder Jeruzalem te hebben aanschouwd, nogmaals op pelgrimstocht daarheen gaat, en wiens grote nederigheid scherp contrasteert met het karakter van zijn zoon Herbert, ‘le gros’, die na het vertrek van zijn vader Heer de Linnières is. Een man, die voor geen wreedheid, geen wandaad terugschrikt, die cynisch en ruw is, wreed en sensueel, en óók nog intelligent, van een zakelijke, ‘diesseitige’ intelligentie. Diens zoon Haguenier is het, in wie de vroomheid van zijn grootvader Ansiau herleeft, hij is de sympathieke, onhandige, romantische jongen, die zich geheel wijdt aan de dienst van zijn ‘Dame’, de schone, geraffineerde Marie de Mongenost, doch door de overmaat van zijn liefde God vindt en kloosterling wordt. Veel andere figuren in dit boek zijn scherp en
liefdevol getekend: Haguenier's lichtzinnige zuster Aielot, Ernaut, de ongelukkige bastaardzoon van Herbert, Eglantine, Ansiau's natuurlijke dochter, wild, liefelijk en tragisch, Ansiau's vrouw, wijs en mild, de knaap Auberi, die Ansiau op zijn zwerftochten vergezelt, Bertrand, een der Albigenzen, wiens ziel door haat is vergiftigd door het leed hem aangedaan door de ‘kruisvaarders’, die deze secte moesten vernietigen.
Ook humor vindt men in dit boek, de bescheiden, vanzelfsprekende humor, die uit sommige situaties onwillekeurig voortvloeit: o.a. bij Haguenier's pogingen om zijn veeleisende ‘Dame’ Marie de Mongenost te behagen, zoals b.v. in zijn eerste tournooi, waar hij door zijn zwakke hart gehandicapt wordt.
Dit boek is een rijk bezit en beantwoordt m.i. zeer goed aan zijn opzet: ons het geloof als hoeksteen der middeleeuwse samenleving te doen zien. Zelfs een figuur als Herbert, overigens misschien het best getekende karakter uit de roman, toont ons dit. Voor wie de oude Franse ridderromans kent, is het aardig, na te gaan, op welke charmante wijze de schrijfster de dialogen in middeleeuwse trant heeft gehouden, en de dikwijls ‘innerlijke’ monologen zijn vaak aangrijpend.
Een klein citaat uit Ansiau's overpeinzingen aan het begin van zijn zwerftocht, dat mij tevens de overgang tot het volgende boek kan mogelijk maken, volgt hier:
‘Il y avait une fois un vieil homme si aveugle qu'il a pris la peau d'un chevreau pour la main du fils qu'il aimait, et qui a béni à sa place le fils qu'il n'aimait pas. Et ce fils est devenu fort, et est devenu le père des douze patriarches. Parce qu'il n'était pas donné au fils aimé d'être béni. Moi, mon fils aimé est poussière et terre depuis longtemps et n'a plus d'yeux ni d'oreilles ni de voix; et c'est celui que je n'aime pas qui aura tout et les enfants, et la terre, et le nom. Et c'est pour cela que je dois aller aveugle sur la route, pour retrouver l'enfant qui a perdu ses yeux de chair et son coeur de chair. Telle est la volonté de Dieu.
Ah! Celui qui a volé la bénédiction et l'héritage, qu'il vive en paix et croisse et se multiplie, puisque c'est Dieu qui l'a voulu. Je sais bien que la volonté de Dieu n'est pas celle des hommes.’
De tweede, zeer belangrijke roman, die ik hier gaarne wil aankondigen, is ‘Saint Jacob’ van Jean Cabriès, een auteur van 24 jaar.
| |
| |
Deze roman beschrijft het leven van de aartsvader Jacob, vanaf zijn vlucht naar Laban tot zijn terugkomst in Ber-Seba. Een uiterst eigenaardig, maar diepgaand boek, met een soms ietwat nonchalante schrijftrant, die van beelden aan onze tijd ontleend een ruim gebruik maakt. Zo moet men zich b.v. niet verwonderen, als Lea aan haar toilettafel gaat zitten, of zit te breien, Laban een strohoed draagt, enz. De essentie van het Bijbelverhaal, het mysterieus uitverkorenzijn van Jacob als stamvader van Israel en voorvader van Christus, heb ik echter vrijwel nergens zo duidelijk ‘belicht’ gezien. De schrijver citeert Calvijn (op overigens vrij onverwachte wijze), en de sterk vastgehouden lijn in dit boek maakt het aannemelijk, dat hij zelf Calvinist is: dit is mij echter niet met zekerheid bekend.
Het vrij omvangrijke boek boeit van 't begin tot 't eind, en brengt ons nader tot Jacobs vorstelijke natuur. Persoonlijk had ik dikwijls ‘wat moeite’ met deze grote Bijbelheilige. De roman van Jean Cabriès heeft echter veel dingen uit deze ‘sleutelgeschiedenis’ voor mij verhelderd. De hoogtepunten uit Jacobs leven tot zijn terugkeer in Ber-Seba: Bethel, Mahanaïm, Pniël, zijn ook hoogtepunten in het boek geworden. Bethel is zelfs weergegeven in de vorm van een poëem dat typografisch de hemelladder gelijkt, waarlangs de engelen Gods op en neder klommen! Ook hier nog een klein citaat, uit Jacobs worsteling met God te Pniël:
... ‘Oh Dieu, c'est assez de colère, écoute: si je Te résiste, c'est à cause de Toi. Rien ne serait arrivé sans Toi. Mais Ta fidélité te perd! Qu'importent ma vie et ma mort? Ce que je veux, c'est Toi! J'obtiendrai de Toi, vrai et fidèle Dieu, toute la vérité, toute la fidélité; - et je verrai le Pays dont Tu défends le seuil! Si Tu ne voulais pas que je gagne la partie, il fallait tout me cacher! Mais Tu m'en as trop dit et trop montré! Tu as, Toi-même, armé ma main! Dieu qui T'es présenté à moi les mains nues et la dérobée, oh voleur de grand chemin, il faut maintenant que Tu me répondes, il est temps de faire la lumière et de me dire oui, Tu vois bien que Tu ne peux me vaincre. Tu ne peux pas Te vaincre! Il faut à présent que Tu dises ce que Tu es Le Seul à pouvoir dire dans le ciel et sur la terre, il faut me dire oui Jacob, devant moi tu es innocent, oui tu es neuf, oui Je t'ouvre, oui J'entrerai et Je souperai avec toi, oui tu es pur et innocent, oui Je t'aime!...’
Min of meer opzettelijk heb ik uit de nieuwere Franse romans voor deze kroniek steeds boeken gekozen, die op enigerlei wijze religieuze problemen behandelen, of in zeker opzicht betrekking hebben op het geloof.
Zo ook ‘Celui qui cherchait le Soleil’ van Henri Queffélec, dat men met Zola's l'Assommoir heeft vergeleken, wat de milieuschildering betreft, doch welks inhoud boven de naturalistische weergave van een rauw milieu uitgaat. De hoofdfiguur is de jonge Lucien Cateau, de nette jonge arbeider, die onweerstaanbaar getrokken wordt tot het Christendom, die het op zijn eigen wijze zoekt en interpreteert, en als hij in aanraking met de Katholieke kerk is gekomen, op het punt staat, priester te worden, doch
| |
| |
tenslotte de tweespalt in zijn hart beslecht door zelfmoord te plegen, omdat hij (ook geestelijk) blijven wil bij de armen en verlorenen, waartussen hij leeft. ‘Ich will bei denen bleiben, die in der Dunkelheit sind’..., dit citaat uit een oudere Duitse roman, van een overigens totaal ander genre, zou men als motto kunnen schrijven boven dit verhaal.
Wat stijl betreft, is ‘Celui qui cherchait le Soleil’ wat ‘touffu’, een beetje exuberant wellicht, een beetje gewild in de ‘juxtaposition’ van verschillende taferelen soms. Het hoofdmotief is echter op zeer goede wijze uitgewerkt.
Het volgende boek ‘Par de plus longs chemins’ van Clara Malraux, is een kleine, psychologische roman, zoals de Franse literatuur er reeds vanaf de 17e eeuw steeds heeft opgeleverd. Het sober maar boeiend verhaal is de biecht van een moeder aan haar kind, dat zij verlaten heeft, omdat zij een andere man dan haar echtgenoot lief kreeg. Stap voor stap volgen wij haar ontgoocheling, als zij bemerkt dat deze man, een archeoloog, die zij op zijn expeditie naar Perzië tot grote steun is, zoveel kleiner van geest blijkt te zijn dan zij heeft gedacht. Bij hun terugkeer in Parijs, waarbij hij al het succes voor zich opeist, en haar in de schaduw laat, wordt dit gevoel sterker, wat bij de man onrust en tenslotte haat wekt. Zij gaan uit elkander en de jonge vrouw voelt, dat zij geen nieuw begin meer maken kan. Ook zij komt dan tot zelfmoordplannen, om de absolute leegte en kilte, die zij in zich voelt, niet langer te moeten dragen. Op het moment, dat zij haar plan ten uitvoer brengen wil, ontvangt zij een geloofsopenbaring, klein en schuchter, maar die verder haar leven richting zal geven, ‘par de plus longs chemins que ceux d'Asie’. De Protestants georiënteerde schrijfster heeft met dit boekje een schone bijdrage gegeven tot de Franse romanliteratuur volgens ‘klassiek’ procédé.
Met ‘Lise, Fillette de France’, van Jean de la Varende beleven we een episode uit de tweede wereldoorlog. De bekende adellijke auteur beschrijft hier het reilen en zeilen van een Normandisch dorp onder Duitse bezetting, met als bekoorlijk middelpunt de gedeeltelijk verlamde molenaarsdochter Lise, blijmoedig, tactvol, lieftallig en ‘instruite’, die met vriend en vijand kan opschieten, of tenminste laatstgenoemde categorie om haar vinger windt, waar dat nodig is. Soms is de ‘begrijpende’ atmosfeer in dit boek wel wat te veel van het goede, en verveelt de onfeilbare Lise ons een beetje. Dit neemt niet weg, dat er goede en suggestieve gedeelten in dit boek voorkomen, o.a. de tekening van de ‘maquis’-groep, waarvan de daden niet altijd de toets van de critiek konden doorstaan, maar wier leden 's avonds naar de B.B.C. luisterden, om met hun geweten in 't reine te komen. Alles met alles wel lezenswaardig... maar ik las ‘le Centaure de Dieu’ toch liever.
Bij vergissing raakte een herdruk in de ‘Bibliothèque Pion’ van Julien Green's reeds in 1936 verschenen ‘Minuit’ tussen de aangevraagde boeken.
| |
| |
Dit biedt mij echter de gelegenheid, nog eens op de schoonheid van Green's ‘magisch realisme’ de aandacht te vestigen. In deze roman, speciaal in het laatste gedeelte, het noodlottige verblijf van de jonge Elisabeth in het huis van de zonderlinge, zachtmoedige despoot Monsieur Edme, is het karakteristieke van Frans en Engels-Amerikaans uitbeeldingsvermogen tot een zeer suggestief-tragisch en teder geheel geworden. In alles spreekt ook hier het erbarmen van de later tot het Katholicisme overgegane auteur met ‘les Enfants humiliés’, om met Bernanos te spreken; (maar wat een sensationele titelprent in dit overigens keurige uitgaafje!)
Met deze kleine terugblik op een vroeger werk van een nog steeds in de volle kracht van zijn talent producerend auteur eindig ik deze kroniek voor ditmaal.
Besproken werken: |
Stéphane Mallarmé: Propos sur la Poésie Recueillis, et présentés par Henri Mondor le l'Académie française - (Editions du Rocher-Monaco) |
Zoë Oldenbourg: La Pierre Angulaire, roman (Gallimard) |
Jean Cabriès: Saint Jacob, roman (Plon) |
Henri Queffélec: Celui qui cherchait le Soleil, roman (Librairie Stock) |
Clara Malraux: Par de plus longs chemins, roman (Stock) |
Jean de la Varende: Lise, fillette de France (Plon) |
Julien Green: Minuit (Bibliothèque Plon). |
|
|