| |
| |
| |
Theologische kroniek
Okke Jager
Ons kerkelijk leven hangt van slagzinnen aan elkaar en valt in slagzinnen uiteen. Een slagzin is een tot leugen verstijfde waarheid, een asyl voor het luie denken, en een stok om de hond mee te slaan. ‘It is an old habit with theologians to beat the living with the bones of the dead.’ (Ingersoll). Het zou een zegen zijn, wanneer onze kerkelijke en theologische slagzinnen eens op de helling werden gebracht. U kent natuurlijk de leuze: ‘Alleen het Woord!’ en ‘De preek moet een vertraagde film zijn van de tekst’, waarmee men meent een knoop te kunnen doorhakken.
Dr Wielenga schrijft in een Voorwoord op een prekenbundel van Ds van Duinen: ‘In de kerkelijke pers kan men dikwijls waarschuwingen horen tegen “platte uitdrukkingen”, “verhaaltjes” en “actualiteiten” op de kansel. Minder hoort men van deze zijde klachten over saaie, vervelende, slaapverwekkende manieren van prediking.’ Uit de daarna-volgende preken klinkt een toon ‘zo diep en warm, bijbels en menselijk tegelijk’, dat zelfs een professor in homiletiek zijn homiletische bezwaren alleen naar voren bracht door ze naar achteren te schuiven: ‘zal ik zeggen dat dit niet deugt en dat dat niet klopt? nee - ik wil dit alles niet zeggen!’
Ds van Duinen geeft niet ‘een vertraagde film van de tekst’ door de tekst in eindeloze variaties te herhalen, alsof de Heilige Geest het niet duidelijk genoeg had gezegd. Hij heeft geen slagzinnen nodig om van zijn nood een deugd te maken. Hij preekt maar, zonder eerst in het harnas van de homiletiek te kruipen. En toch hebben zijn preken een geraamte. Maar ze hebben zulke blozende wangen, dat niemand er de schedel achter ziet.
Deze wordt wel zichtbaar in een boekje, dat J. Serier schreef om de 12 Artikelen uit te leggen voor jongeren. Het is geschreven in begrijpelijke taal, maar voor de kerkjeugd geeft het weinig nieuws en voor ‘buitenstaanders’ blijft de vraag: kunnen zij op deze wijze nog benaderd worden?
Over deze benadering schreef Dr Spanjaard een boeiende dissertatie. Ook hij kroop niet in een harnas: het eerste en tweede deel van zijn boek staan tamelijk los van elkaar, in het eerste deel is de keuze van de besproken literatuur nogal willekeurig en worden analyses gegeven van geschriften die al meermalen geanalyseerd zijn, en het tweede deel behandelt niet strikt de ‘Christusverkondiging’ (zoals de titel luidt), maar theorie en practijk van de evangelisatie in brede zin. Hij geeft voorbeelden van verkondiging naar aanleiding van een boek, een film, een toneelstuk, een poppenspel, een radiospel en een muziekstuk. Hij vertolkt de gangbare opvatting van het verschil tussen een preek voor kerkdijken èn voor nietkerkelijken: de eerste gaat van de tekst naar de problemen des levens, de tweede van de problemen naar de tekst; men vraagt zich af, of dit in bepaalde gevallen niet evenzeer andersom zou kunnen. Zijn practische aanwijzingen zijn zeer waardevol, vooral voor hen die nog té veel aan
| |
| |
verouderde methoden vasthouden. Hij stelt nuchter vast, dat de moderne mens niet is zoals men hem ziet: er zijn geen grote groepen, die zweren bij Sartre en Camus. Wel ligt er rijke stof voor de verkondiging in het probleem van het lijden. Het is de vraag of wij aan de buitenkerkelijke mens kunnen duidelijk maken wat wij bedoelen, als wij met Spanjaard zeggen: ‘Zij die de mystieke band leggen tussen Jezus' doodsstrijd en hun eigen menselijk lijden, zullen weten van gevangenschap in het heilig lijden,’ - want over déze mystieke band hebben wij zelf als Protestanten nooit diep doorgedacht.
Over het lijdensprobleem verscheen een populaire studie van Dr Smits. Wij moeten hem toegeven, dat allerlei traditionele voorstellingen over God niet meer gehandhaafd kunnen worden, nu wij ‘interplanetair’ beginnen te denken; maar dit betekent niet, dat wij nu ook ons uitgangspunt bij het denken over God moeten nemen in dit interplanetaire denken. Smits bestrijdt de opvatting, dat christelijk geloof en tragisch levensbesef elkaar uitsluiten; het is jammer, dat hij deze bestrijding voor een groot deel samenvat in deze zin: ‘Het zou ons veel te ver voeren om op alle misverstanden in te gaan.’ Vanuit zijn tragisch levensbesef moet hij wel poneren: ‘De schuldigheid ligt in het wezen van ons schepsel-zijn.’ Als dit waar is, zou Jezus Zich niet over het ongeloof, maar over het geloof verwonderd hebben. De Bijbel staat ons niet toe om onze zedelijke schuld geheel of gedeeltelijk af te schuiven op één of andere tragische schuldigheid. Men zou het onze tragiek kunnen noemen, dat de zondeval nooit tragiek voor ons kan worden. Er wordt zeker in de traditionele voorstellingen met te veel gemak over Adams val en Christus' verlatenheid gesproken, maar men kan deze mysteries niet doorzichtig proberen te maken door ze te stempelen tot aangrijpende tragiek. Dit verlangen naar doorzichtigheid, dat zo vaak aan de orthodoxie wordt verweten, is bij alle vrijzinnige ootmoed jegens de ondoorzichtigheid van het leven toch de verborgen klip, waarop dit interessante betoog is gestrand.
Hij toont aan, dat het christelijk geloof zich ontwikkelt ‘van binnen naar buiten’, maar hij zou moeten beginnen ‘van Boven naar beneden’. Hij schrijft: ‘Het zal duidelijk zijn, dat mensen, die de mening zijn toegedaan, dat het christelijk geloof het tragische levensbesef uitsluit, vermoedelijk eveneens met de pendant van het tragische, nl. het comische levensbesef, op gespannen voet zullen staan. Inderdaad zijn vele calvinistische groepen van oordeel, dat men om te beginnen in de Bijbel nauwelijks een spoor van echte humor vindt en dat men ten tweede in de Bijbel ook geen humor behoort te vinden.’
Maar dit tekort is veel eer te wijten aan de krampachtigheid van het wetticisme en de humor als levensgevoel heeft het tragische levensbesef als achtergrond niet nodig - juist voor iemand, die humor in de Bijbel vindt.
Dr Beek heeft voor de bijbelse humor ook een open oog. In zijn boek over het Oude Testament geeft hij voor trouwe bijbellezers weinig nieuws, maar - hoeveel trouwe bijbellezers zijn er nog? Hij heeft ‘dikwijls de
| |
| |
indruk dat de Vrijzinnige Protestant zo bang is voor het dogma als het O.T. het was voor het beeld, omdat hij vindt dat het in wezen gaat om dezelfde verzoeking.’ Maar zoals Israël een beeld kon maken van zijn beeldloze tempel, zo kan de Vrijz. Prot. een dogma maken van zijn angst voor dogma's.
Dr Beek ziet in Exodus 1-15 een Paaslegende met als historische achtergrond, dat een klein groepje Israëlieten aan de bewaking der Egyptische grenstroepen ontkwam en bij verwante stammen in Kanaän aansluiting zocht. Er zal bij de Dode Zee nog eens iets van Sodom tevoorschijn moeten komen, voordat hij erkent dat Sodom er ooit geweest is.
Sprekend over de Joodse beschouwing van de 36 naamlozen, waarop het heil der wereld rust, zegt hij: ‘De gedachtengangen van Joden en Christenen gaan niet zover uiteen als we oppervlakkig denken -’, inderdaad, maar dan van Joden en vrijzinnige Christenen. Overigens staan de orthodoxe christenen weer in àndere gedachtengangen vlak naast de Joden - wij hebben elkaar niets te verwijten. Komen we tegenwoordig dichter bij elkaar?
Dr Haitjema is optimistischer over de kentering in de vrijzinnigheid dan Dr Wurth. Zijn boek over de richtingen in de Hervormde kerk verscheen in 2e druk met een geheel nieuw 2e deel. Hij citeert Smits over de 3 phasen in de vrijzinnige theologie: eerst ging het om Jezus, toen om Christus, nu zal het steeds meer gaan om Jezus Christus. Hij ziet het vrijzinnig Protestantisme bewegen in de richting van het klassieke credo der kerk, terwijl het bij de ethisch-orthodoxe richting precies andersom is. Zijn critiek op de Romantiek (‘niet anders dan een nieuwe golfbeweging van de Aufklärung’) en op het Reveil (‘te weinig theologische bezinning’) is juister dan die op de Dordtse Synode (‘een Pyrrhus-overwinning, omdat met de victorie over de Remonstrantse dwaling tegelijk de afglijding begon naar de overbelasting van het vrome, wedergeboren, uitverkoren subject’). Men kan deze afglijding evenmin aan Dordt verwijten als Romes verdiensteleer aan Jacobus. Overigens voelt men, lezend over al onze ‘richtingen’, opnieuw de actualiteit van Hoedemakers woord: ‘Dolerenden en Hervormden, liberalen en orthodoxen, A.R. en C.H., allen zijn afgeweken, tezamen zijn wij onnut geworden.’
Het is merkwaardig, dat bijna elke ‘richting’ op den duur vervalt in het gevaar, waarvoor juist die richting zo bevreesd was.
Miskotte toonde dit eens aan bij Gunning, Berkouwer wijst op hetzelfde bij de ‘liturgische beweging’. In zijn boek over de sacramenten raakt hij de crisis van het hedendaags sacramentalisme in de kern door er op te attenderen, dat het in de roep om sacramentele herbezinning een vaagheid invoert, die op den duur moet leiden tot ernstige ònderschatting van het sacrament. Het is altijd pijnlijk, wanneer men als strijder tegen een bepaald gevaar plotseling ontmaskerd wordt als slachtoffer van datzelfde gevaar, - maar bijna elke theoloog heeft deze ontmaskering nodig. De verhouding van Mohammed en de berg is nog anders te tekenen dan in het bekende gezegde; men kan ook zeggen: als Mohammed op de berg wil staan, gaat
| |
| |
de berg op Mohammed staan. De kerkelijke strijd van 1944 - enz. levert daar ook het bewijs van.
Men heeft opgemerkt, dat deze kwestie in Berkouwers boek op een zó academische wijze wordt behandeld, dat men zich ternauwernood kan voorstellen, dat er zo geschreven kan worden door iemand, die bij heel dit geding zo nauw betrokken was. Maar het is bevrijdend, dat hier achter alle detailkwesties wordt teruggegrepen naar het eigenlijke probleem: men wilde de mogelijke relatie tussen ongeloof en sacrament doorzichtig maken. Nog meer bevrijdend is het, dat Dr B. vraagt: ‘Wie zou kunnen denken, dat men hier doorzichtig maken kan wat alleen vanuit de schuld tot zulk een ondoorzichtigheid geleid heeft?’
Feuerbach heeft ironisch gezegd: ‘Weisst du den Grund, warum in den Apfel gebissen hat Adam? Um der Theologie einen Gefallen zu tun’, - maar hier wordt de zondeval een grèns voor het theologisch denken: ons ongeloof heeft van de doop een kwestie gemaakt, zodat deze kwestie nooit is op te lossen in de studeerkamer, - maar in het bidvertrek. Laat voor ons de eigenlijke doopkwestie maar zijn: hoe kon de doop een kwestie worden? Dan staan wij ons te verwònderen over het ongeloof naast Jezus, Die Zich blijkbaar niet bij een doorzichtige formule kon neerleggen.
Berkouwers betoog over het Avondmaal heeft ook pastorale waarde.
Ds Delleman verzamelde korte gedachten en gedichten over het Avondmaal, als leidraad voor de meditatie in de ‘voorbereidingsweek’. Is er na De Mérode niet meer over het Avondmaal gedicht? Juist de moderne poëzie zou zich moeten wijden aan het téken, dat te hulp komt waar de wóórden te kort schieten.
Het blijft moeilijk om woorden te vinden voor het onuitsprekelijke heil. Dr Berkelbach v.d. Sprenkel helpt er de huisbezoekers bij. Hij heeft ons wel iets te leren: ‘Het is waarlijk niet gepast om zo te bidden alsof de Geest des Heren te traag was om aan onze vlijt voldoende zegen te geven’, en ‘Vooral predikanten begaan de pastorale fout te veel bij zieken en daardoor te weinig bij verdwaalden te komen: meer dan hoogstens één middag per week ziekenbezoek is gewoonlijk vlucht voor moeilijker werk’. Het is waar, dat de huisbezoeker ‘alle waan van waardigheid’ moet afleggen, omdat hij komt namens een Heer ‘zonder gedaante of heerlijkheid’, - maar mag het element van hóógheid wel ontbreken, waar hij toch óók komt met het gezag van een Heer ‘met eer en heerlijkheid gekroond’?
Nu kan deze hóógheid ontaarden in een prediking van: ‘gij moet worden’ in plaats van het evangelische ‘gij zijt’.
Het is het belang van Dr Bolkesteins boek over de eerste brief van Petrus, dat hij telkens wijst op het feit, dat Petrus niet met een gebod begint, maar met het constateren van een werkelijkheid, - en dat hij pas op grond daarvan de gemeente gaat vermanen. Zijn simpele verklaring van 1 Petrus, die geen nieuwe gedachten of verrassende exegese geeft, is vooral geschikt voor mensen, voor wie de Bijbel nog nieuw is.
In de meeste Bijbelverklaringen van tegenwoordig is een nieuwe toon te beluisteren, die doet vragen of Ds Grolle gelijk heeft met zijn stelling:
| |
| |
‘God geeft ons aanschouwelijk onderwijs in Israël om de Kerk te genezen van Hellenisme èn Latinisme.’ Zijn boek over de staat Israël, ‘het enigst positieve resultaat van Hitlers levenswerk’, laat duidelijk zien, hoe daar 20 eeuwen in 20 jaren zijn overbrugd. Men heeft zijn visie té optimistisch genoemd, maar in elk geval wordt het Oude- - en óók het Nieuwe Testament gelézen in Israël. Zijn boek is geschreven met een Oosterse bezieling, die bij het onderwerp past. De stichting van de Staat Israël luidt een nieuwe tijd in.
Een nieuwe tijd - daar houdt ook Dr Schippers zich mee bezig. Zijn boek over de gereformeerde zede deed Prof. Leendertz in een groot artikel in ‘Elsevier’ uitroepen, dat de gereformeerden lang niet zo stoer en stijf zijn als ‘men’ denkt. En Hervormde theologen hebben gezegd, dat het karakter van de Geref. Kerk op 't spel staat bij de vraag hoe dit boek er ontvangen zal worden.
De zede is conservatief, maar de tijden veranderen.
Het is moeilijk om de juiste plaats te vinden tussen verstarring en verwarring, tussen twee generaties, tussen gezag en vrijheid, - en het is gemakkelijk om Dr S. te verwijten dat hij almaar wandelt op de middenweg. Maar dit boek is een zègen tussen alle scholastische of vrijbuiterige ethische kletspraatjes waarmee 2 generaties elkaar om de oren slaan. Het is een extra verkwikking, dat deze theoloog een eigen stijl heeft, - waarbij men graag op de koop toe neemt, dat de citaten wegens gebrek aan aanhalingstekens bijna niet als zodanig te herkennen zijn en dat op blz. 112 enkele zinnen worden geciteerd van Dr Bolkestein, zonder dat dit er bij vermeld is. Het is goed merkbaar, dat deze ethicus oorspronkelijk vooral exegeet was: een zéér gunstige samenloop van omstandigheden. Hij is veel verder van Voetius verwijderd dan Geesink. Hij durft het aan om slagzinnen op de helling te brengen, zodat wij met een slagzin durven eindigen: dit boek voorziet in een bestaande behoefte!
| |
In deze Kroniek werden besproken:
Ds Gabe van Duinen, ‘Evenwel...,’ 221 bl., f 5,90, Sijthoff's uitg. mij. |
J. Serier, ‘Ik geloof’, 72 bl., f 2,25, Uitg. J. Boersma, Enschede. |
Dr S.H. Spanjaard, ‘De Christusverkondiging aan de buitenkerkelijke mens’, 243 bl., f 6,90, Uitg. J.B. Wolters, Groningen. |
Dr P. Smits, ‘Levenslot en Levenszin’, 163 bl., f 4,75, Uitg. W. Gaade, Delft. |
Dr M.A. Beek, ‘Wegen en voetsporen van het O.T.’, 385 bl., f 9,60, W. Gaade, Delft. |
Dr Th. L. Haitjema, ‘De richtingen in de Ned. Herv. Kerk’, 307 bl., f 9,40, H. Veenman, Wageningen. |
Dr G.C. Berkouwer, ‘De Sacramenten’, 407 bl., f 9,75, Kok, Kampen. |
| |
| |
Ds Th. Delleman, ‘Avondmaal vieren’, 80 bl., f 1,50, De Graafschap, Aalten. |
Dr S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel, ‘Huisbezoek’, 127 bl., f 3,40, Ploegsma, Amsterdam. |
Dr M.H. Bolkestein, ‘De Kerk in de wereld’, 120 bl., Uitg. Holland, Amsterdam. |
Ds J.H. Grolle, ‘Een volk op weg naar huis,’ 110 bl., f 5,90, Voorhoeve, Den Haag. |
Dr R. Schippers, ‘De Geref. zede’, 270 bl., f 7,90, Kok, Kampen. |
|
|