| |
| |
| |
Kritieken
Albe: Engracia Maria Alcaraz.
Nijkerk - G.F. Callenbach.
Een boek waarop heel wat aan te merken valt en dat niettemin sympathiek aandoet, door de liefde, waarmee het kennelijk geschreven is.
Bezwaren zijn de zwakke compositie (deels mémoires, deels brieven, met tussendoor kunstbeschouwingen, die te wijdlopig zijn binnen het kader van deze roman) en de dikwijls gemaniëreerde stijl. Illustratief voor het laatste gebrek is de volgende, op pagina 6 voorkomende, overigens willekeurig gekozen alinea:
‘Onze koplichten boren hun licht thans in een volledige duisternis. Ik zit in een gespannen houding en tuur door de lichtelijk bedompte voorruit in de dansende straallichten. Eén der bundels vangt plotseling een gestalte op.’
Ook bevredigt het niet dat het geheim, dat een, in één der eerste hoofdstukken van het boek stervende vrouw, de moeder van Engracia, meeneemt in haar graf, slechts zeer ten dele tot een oplossing komt.
Maar aantrekkelijk is de wijze waarop de auteur de ontwikkeling van Engracia beschrijft en weldadig doet ook zijn liefde tot de Spaanse cultuur aan. Het boek heeft verder de verdienste, dat het tot het einde de spanning levendig houdt, al vormt de afloop niet bepaald wat men een pointe noemt en zal deze afloop lang niet elkeen geheel voldoen.
Samenvattend mag men besluiten dat de schrijver, ondanks een zeer behoorlijke kennis van de Spaanse cultuur, hier te hoog heeft gegrepen. Het geheel wekt de indruk van onrijpheid. Niet zo'n mooie karakterisering voor een boek, voorzeker niet en daarom zij nogmaals opgemerkt, dat deze roman een prettige indruk nalaat. Al deze aanwijzingen zijn dan ook minder bedoeld als een vonnis, dan als opmerkingen, want de hoop op goed werk van deze schrijver lijkt me allerminst ongegrond.
Anton Pieck illustreerde. Dat gebeurde, zoals we het van Anton Pieck gewend zijn, dus niet erg Spaans.
J.E.N.
| |
Giovanino Guareschi:
Don Camillo en zijn kudde.
Utrecht - De Fontein
Antwerpen - Sheed en Ward, z.j.
(Don Cammillo e il gregge, Vert. It. Frans van Oldenburg Ermke).
Een nieuwe bundel schetsen over Don Camillo en Peppone, ditmaal onder het motto: ‘Jesus, er zijn op de wereld zoveel dingen, die niet gaan, zoals ze moesten gaan’, zei Don Camillo. ‘Me dunkt van niet,’ antwoordde Christus. ‘Op de wereld zijn het enkel de mensen, die niet gaan. Voor de rest gaat alles perfect.’
En dit motto is heel gelukkig gekozen, want het duidt op de goede afloop van alle gebeurtenissen in la Bassa, op de gebreken, waarmee haast alle figuren behept zijn, op de ondertoon van ernst van alle vertellingen, op de milde humor, die als een ondeugende figurante de grondtoon omspeelt en zelfs op de verrassende pointe in het merendeel van deze schetsen.
Deze tweede bundel is, na de eerste, geen teleurstelling en hij is waard, dat hij deelt in de sympathie, die ‘Don Camillo en de kleine wereld’ ten deel is gevallen. Nee, het zou niet zwaar vallen te wijzen op kleine gebreken en onvolkomenheden. Niet alle schetsen staan op een even hoog peil. Maar met een kritiek naar strenge, hoezeer overigens misschien juiste maatstaven doet men eigenlijk èn de auteur, die journalistiek gaf van het hoogste gehalte èn het publiek, dat hongert naar deze lectuur, onrecht. Guareschi's geestdrift en ook zijn
| |
| |
naastenliefde staan, als het er op aan komt boven kritiek.
Ook dit boek is verfilmd en trekt stampvolle bioscopen. Het is verkwikkend te bedenken, dat de liefde tot zijn kerk van deze man, die leeft in een land, dat wel het ergst is van alle West-Europese landen is geteisterd door secularisatie, honderdduizenden indifferenten in beweging zet. En 't is bepaald die verwarmende liefde van Guareschi en niet in de eerste plaats zijn klucht, die de mensen trekt. Er zouden tientallen films zijn te noemen, die rijker aan humor zijn, ook aan de platvloerse humor die het meest in trek is, maar die niet worden geprolongeerd. En het is evenmin waarschijnlijk, dat het het ridiculiseren van een politiek systeem is, dat het publiek doet smullen en waaraan Chaplin's ‘Dictator’ klassiek is geworden, want Guareschi neemt Peppone en zijn communisten serieus - bijna even serieus als Don Camillo, en hij zet die tegenstanders ook wel naast elkaar en hand in hand in hun hemd. Nee, het moet wel iets als datzelfde verlangen van Peppone zijn om, communist of geen communist, zijn kind te laten dopen, dat het grote publiek doet grijpen naar een boek en kijken naar een film, waarin noch kerk, noch partij, maar Christus steeds weer het laatste woord heeft.
En daarom: Dank je wel, Giovannino Guareschi!
J.E.N.
| |
Dr M.I. Gerhardt: Iets- over het gebruik van de eerste persoon in verhalend proza.
Groningen-Djakarta - J.B. Wolters, 1953.
Het is een gelukkige greep geweest, de openbare les die Dr Gerhardt gaf bij haar aanvaarding van het ambt van lector in de nieuwe Franse letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen, door middel van deze uitgave te brengen onder een groter publiek dan indertijd te Groningen gelegenheid had te luisteren. Het gegeven werd door de lector nl. niet alleen belicht, voorzover het vak aangaat, waarin zij nu doceert, maar deze studie omvat een goed deel van de West-Europese letterkunde, van de vroege middeleeuwen tot de jongste tijd, zij het dan dat het historisch overzicht van het gebruik van de ik-vorm in het proza heel beknopt moest zijn.
Deze les is in 't bijzonder aantrekkelijk voor auteurs, want ze draagt een bij uitstek technisch karakter. De psychologische motieven voor het gebruik van de ik-vorm en het psychologisch effect van dit gebruik bij de lezer, worden hier en daar even genoemd, maar tot een uitwerking komt Dr G. niet, wat overigens gezien haar vak, vanzelf spreekt. Niettemin worden in deze les allerlei opmerkingen gemaakt, die buitengewoon belangwekkende achtergronden doen vermoeden en het genoegen van het lezen van deze les bestaat, behalve in het kennis nemen van wat geschreven is, in misschien even sterke mate in het mijmeren over wat buiten behandeling moest blijven.
Maar dat wat wèl wordt behandeld is alleen al de tijd en de moeite alleszins waard. Grote moeite kost de bestudering overigens niet, want de les is glashelder. En openbaringen komt men er ook al niet in tegen, maar wel telkens die aangename verrassingen, die eigen zijn aan het ontdekken van geformuleerde uitspraken, over zaken, die bij onszelf reeds als embryonale denkbeelden bestonden.
Allerlei mogelijkheden in het gebruik van de ik-vorm worden door Dr Gerhardt aan een korte beschouwing onderworpen, bijv. de pseudo-autobiografische schelmenroman, de pseudo-documentaire romans als de pseudo-memoires, de geschreven biecht, de roman in brieven, het gefingeerde dagboek, voorts het ik-verhaal-zonder-meer, en de lijstvertelling, hier ‘ingelaste vertelling’ genoemd. Alle vormen zijn op hun mérites en hun
| |
| |
bruikbaarheid beoordeeld, waarna conclusies zijn getrokken, die stuk voor stuk aanvaardbaar zijn.
In deze les voert Dr G. twee termen in, waartegen wel enig bezwaar bestaat, nl. ‘subjectieve verhaaltrant’ voor het gebruik van de ik-vorm en ‘objectieve verhaaltrant’, indien de derde persoon is gebruikt. Deze terminologie kan licht verwarring wekken, door de verwatering van de begrippen subject en object en de daarvan afgeleide adjectieven. In de huidige opvattingen is een subjectieve schrijftrant met betrekking tot een derde al even zeer mogelijk als een objectief relaas van de schrijver over zich zelf. Deze bezwaren zouden echter vanzelf verdwijnen, als de termen in vakkringen desondanks algemeen aanvaard zouden worden.
Het is te hopen dat deze studie, die voor zover ons bekend het karakter draagt van terrein-exploratie, aanleiding mag geven tot nieuwe studie en ook tot een diepere bezinning bij de keuze van de verhaaltrant door de auteurs.
J.E.N.
| |
Carl Georg Heise Ernst Barlach - Zwischen Erde und Hitnmel.
München 1953 - R. Piper & Co. Verlag.
Kurt Kusenberg Picasso - 46 Lithographien.
München 1953 - R. Piper & Co. Verlag.
Eerstgenoemde uitgave is een aardig boekje, dat in 12 bladzijden tekst en ruim 45 offset-reproducties een beeld wil geven van de op 68-jarige leeftijd in 1938 overleden Duitse beeldhouwer-dichter Ernst Barlach als tekenaar. Deze schetsen, meestal de aanloop tot beeldhouwwerken, onthullen echter meer. Wie Barlachs beelden en zijn litteraire oeuvre niet kent, kan zich aan de hand van deze reproducties zonder moeite een voorstelling maken van dat hem onbekende werk. Hij krijgt onmiddellijk een globale, zuivere - zij het niet gedetailleerde - indruk van de wezenlijke inhoud van wat deze expressionist maakte, die zonder zich te storen aan de modes van de dag, zocht, probeerde, worstelde tot hij een eigen, hem zelf overtuigende uitingswijze had gevonden. Barlach was een miskende, die eerst na zijn dood volledige erkenning van zijn verdiensten kreeg, en met de verbetenheid van de vereenzaamde vocht hij met elk onderwerp, stak hij bij elk werk af naar de diepte. Hij verwierp met nadruk alle behaagzieke bevalligheid en zinnestreling - zelfs als onbewust bewust gezocht doel voor de kunst - en zo kwam hij tot resultaten, die met omvattende vormen en massa's en met een zeker rhythme in het ‘gebaar’ der voorstelling de Romaanse en Gotische kunst zeer verwant blijken. De tilel van dit boekje doet wat overspannen en pathetisch-religieus aan; ze is geen bedenksel van de auteur - die deze kreet overigens wel erg mooi vindt - maar ze werd ontleend aan een uitspraak van Barlach zelf. Ze typeert uitstekend zowel de Duitser Barlach als de Duitser Heise, maar neem allebei zoals ze zijn en dan valt er uit dit deeltje zeker wat op te diepen.
Het tweede boekje is ook zo'n aardig geval, weer met 12 bladzijden tekst en ruim 45 reproducties naar lithografieën van de ook in de steendrukprent uitmuntende Picasso. Van het boekje over Barlach kon ik zeggen: onderwerp en relaas zijn naar de geest één, Duits; maar in dit tweede werkje is van zulk een eenheid geen spoor te vinden: de Duitser Kusenberg heeft, geloof ik, de Franse Spanjaard Picasso niet ten diepste gepeild. Vooral in het begin van zijn betoog doet hij als een kat, die op veilige afstand om een schoteltje onbekend voer heendraait. Hij vermeldt daar allerlei interessants, dat moet aantonen hoe 'n wonderlijk fenomeen die Picasso toch wel is, maar... dat ‘indrukwekkends’ kan van elke lithograaf-in-hart-en-nieren gezegd worden. Hoe geheimzinnig je
| |
| |
nu ook erbij kijkt, ‘openbarende’ uitspraken als ‘Er dem Steindruck verfallen’ zijn en blijven met betrekking tot Picasso even nietszeggend als wanneer zij werden gedaan over Daumier of De Toulouse Lautrec. En dan de belachelijke vermelding van alle mogelijke data!: ‘Am 14. Juni ent standen zehn Mädchenköpfe...’, ‘Die nächste Arbeitssträhne begann am 20. Januar mit den fünf Eulen...’, enzovoorts emzovoorts! Natuurlijk is het feit dat meester Picasso litho's maakt belangrijker dan de omstandigheid dat hij van tijd tot tijd eet, z'n tanden poetst en naar de kapper gaat, en het is ook wel aardig te lezen lat hij zo virtuoos zijn vak beheerst en op één dag tien meisjeskopjes tekent, maar zou hij ze op 12 Augustus anders hebben gemaakt dan op die 14de Juni? Deze opsomming van dagen en uren gaat zover, dat je heus op de volgende bladzijde opgaaf verwacht van de precieze tijdstippen waarop de meester doet wat elk mens van dag tot dag moet doen. Na twee bladzijden citeert Kusenberg een uitspraak die Picasso's beroemde litho-drukker Mourlot omstreeks Mei 1949 deed:’... das ‘Fie ber’ (namelijk de lithografendrift) hat sich jetzt gelegt’, hij trekt bij deze diepe woorden een doodgraversgezicht en... wordt eindelijk wat zakelijker over zijn onderwerp. Verderop blijkt hij dan toch wel enkele behartenswaardige dingen te zeggen te hebben over de man, die elk uitdrukkingsmiddel, elke techniek vernieuwt, zodra hij er de handen naar uitstrekt, over de tovenaar, die drukinkt veranderen kan in fluweel en git en mat marmer, die uit ieder lithografisch materiaal meer weet te puren dan een ander, meer tinten zwart, meer tonen grijs, meer poëzie.
H. Kr.
| |
P. Terpstra: De Kleine Residentie.
Baarn - Bosch & Keuning n.v.
Victoriereeks.
In Terpstra hebben we een goed volksschrijver gewonnen. Het boek ‘De Kleine Residentie’ bezit alle eigenschappen om het geslaagd te noemen: het is pretentieloos, het geeft een afwisselend verhaal, aardige dialogen, een matige romantiek, kleine milde philosophietjes over de liefde en het heeft ook een godsdienstige achtergrond, niet te donker, niet te licht.
Misschien klinkt deze opsomming wat te ironisch, dat is echter niet de bedoeling. Te goed weet ik, dat deze verhalen een belangrijke functie vervullen in onze Protestantse kringen en dat een juist afwegen van genoemde waarden al een kleine kunst op zichzelf is.
Het verhaal speelt op het kleine Schokland in de vorige eeuw. De sfeer van het eiland is goed getypeerd. Ook de mensen leren we als levende mensen kennen: de vissers, de notabelen: de dominee, de pastoor, de dokter, de burgemeester, de meester en een kunstschilder met een Franse vrouw. Wel geloof ik dat zij in hun denken te modern zijn. Zeker Johannes van Vriesland, de kunstschilder en Jacqueline, zijn vrouw, met wie hij echter niet getrouwd is. Wel weet de auteur vaak een sfeer te bereiken, die ons terugvoert in de rustige, goede, oude tijd met brave mensen. Soms veel te idyllisch getekend, al worden ons anderzijds de sociale nood en het natuurgeweld, waar men toen erger door getroffen werd dan nu, goed beschreven.
K.K.
| |
Dick Dreux: Ik wil geen beul zijn.
Wageningen - Zomer & Keuning.
Het is een welkome afwisseling tussen de volksromans, die meestal in boerenkringen spelen of in rustige families, historische verhalen aan te treffen. Het is zo simpel gezegd, dat de geschiedenis de leermeesteresse der volkeren is, doch het kost nog al wat moeite dit in praktijk te brengen, buiten de intellectuele kringen om. Daarom kunnen historische verhalen, mits verantwoord en goed geschreven, een
| |
| |
onderwijzende en karaktervormende taak hebben.
Dick Dreux vertelt van de belangwekkende tijd van de boerenopstanden. Opstanden van gekwelde mensen tegen het tyrannieke gezag van de keizer. (Wij weten allen allicht nog wel, dat Luther, ook al waren velen juist door zijn woord tot opstand gekomen, zich niet alleen gedistancieerd heeft van deze mensen, maar hen zelfs fel heeft bestreden om hun dikwijls anarchistische opvattingen.)
De auteur maakt ons duidelijk, dat zowel sociale als geestelijke motieven de boeren tot hun opstand dreven en dat er vaak een verwarring van de geesten was. Levendig en kleurrijk beschrijft hij toestanden en mensen uit die verschrikkelijke jaren. Hoofdfiguur is Hans-heelmeester, een beulszoon, die echter onder de vloek van het beul-zijn wil uitkomen. Deze Hans is een edele persoonlijkheid, naar mijn smaak te modern van denken en gevoelen.
Dick Dreux blijkt over veel feitenkennis te beschikken. Wat compositie betreft kon hij in de leer gaan bij Rembrandt, die op enkele figuren het volle licht laat vallen tegen een donkere achtergrond, waarin niettemin figuren te herkennen zijn. Dan heeft hij nog als Rembrandt het recht naast de hoofdfiguren een vrouw of een kind te plaatsen, die de wonderlijke band met het eenvoudige leven van liefde en goedheid, een lach en een traan, symboliseert. Nu raken we wel eens verward in figuren en feiten, wat de lectuur vermoeiend maakt, al wil ik enkele bloeiende gedeelten speciaal noemen.
K.K.
| |
N. Schuttevaer-Velthuys
Bollen bloeiden om Parijs.
Hoorn - Uitg. ‘De Steenuil’.
Wat van het Friese vee en de Friese poters geldt, is ook van toepassing op de Hollandse bollen: de grote wereld vraagt er naar.
Dit brengt mee dat Friezen en Hollanders contacten zoeken, relaties onderhouden... en dus veel in het buitenland moeten zijn. En in het buitenland mist de man de beschermende grenzen van gezin, familie, kennissen, kerk, organisatie enzovoort. Hij loopt daar met zijn vakkennis, zijn begeerte om zaken te doen en met zijn... zondige begeren naar alles wat het avontuur hem opleveren mag - alleen in de grote wereld. Een gevaarlijke positie voor iedereen, laten we er maar geen doekjes om winden!
De schrijfster van ‘Bollen bloeiden om Parijs’ heeft dit gevaar gestalte gegeven in een verhaal en dit een roman uit het huwelijksleven genoemd. Zij weet zeker iets af van de bollen, van Parijs en van het huwelijk, en het verhaal is zeer huiselijk en wel onderhoudend geschreven. Doch wij missen in dit verhaal achtergrond en diepte. Literaire waarde heeft het niet - en dit zou mij niet zo hinderen, als het boek maar iets te zeggen had en minstens de lezer zou ontroeren. Er zit anders niet in dan dit ene: van een verhouding buiten het huwelijk komen maar ongelukken - wacht u voor de hond!
Ik kan dit tamme boek niet waarderen, het is mij te breikousachtig - ik zie liever schuim en modder.... ik prefereer een mislukte grote greep. Dat er nog zoiets als een Bijbel bestaat, met inzettingen, regels en wetten van genade en verlossing, schijnt de schrijfster niet te weten... en dat is voor de behandeling van een onderwerp als dit een manco, dat in de gaten loopt.
G.M.
| |
Günther Debon:
Herbstlich helles Leuchten überm See. Chinesische Gedichte der Tang-Zeit übertragen und mit Anmerkungen versehen von Günther Debon.
München - R. Piper Verlag.
Bij sommige Duitse dichters was en is een grote belangstelling voor de Chinese lyriek. Ik denk aan Hans Bethge met zijn: Chinesische Flöte (1907) en
| |
| |
Pfirsichblüten aus China (1920), meer nog aan Hermann Hesse, die in zijn Glasperlenspiel woorden vol eerbied wijdt aan de Chinese kunst, en in het sprookje Der Dichter de gave van de Chinese lyriek roemt, de wereld zó volkomen in gedichten te spiegelen, dat wij in deze spiegelbeelden haar zelf gelouterd en eeuwig bezitten.
Een proeve van Chinese poëzie vinden we in bovengenoemd smaakvol uitgegeven en met acht houtsneden verluchte boekje, waarin Günther Debon een vijftigtal, meestal zéér korte, gedichten in vertaling aanbiedt. Ze zijn uit de tijd van de Tang-dynastie (600-900), waarin China de glans en roem van een wereldmacht had. Ook de literatuur bloeide: de gedichten van Li-Tai-bo gelden als volmaakte parels van de Chinese lyriek, ook nu nog na duizend jaar. De volkomen beheersing van vorm en inhoud, de zuivere plastiek, de identiteit van de wereld zelf met haar spiegelbeeld, geven deze gedichten hun onvergankelijke roem.
Li-Tai-bo geniet van de heerlijkheid van de aarde, waarmee hij zich verbonden voelt, en is tegelijk wanhopig over de vluchtigheid van het leven. De laatste gedachte is bij hem door persoonlijke lotgevallen nog verscherpt: na een opstand tegen de keizer wordt hij gevangen genomen, ter dood veroordeeld, verbannen (zie blz. 10: Zur Nacht), doch spoedig begenadigd. Ondanks deze afhankelijkheid van de machthebbers weet hij, dat de werken van de dichters blijven, ook nadat van de heersers elk spoor verdwenen is.
gleich Mond und Sonne noch in Herrlichkeit;
Die Schlösser seines Königs aber sanken
als dunkle Hügel in Vergesenheit.
Denken we hierbij niet aan het trotse woord, dat de ongelukkigste van de Duitse dichters, Hölderlin, heeft gesproken: ‘Was aber bleibet, das stiften die Dichter’.
Li-Tai-bo heeft een glimlachende levenswijsheid gewonnen, die opwekt, niet àl te rein te zijn. In Reinigung (blz. 13) vermaant hij:
Solang du wohnest in der Welt,
vermeide allzu grosse Reine.
Hieraan ligt het volgende verhaal ten grondslag: De dichter en staatsman Kü Yüan was onschuldig verbannen en dwaalde mismoedig aan de oever van de stroom. Een visser zag hem en vroeg: ‘Heer, zijt gij niet staatsminister? Hoe is het zo ver met u gekomen?’ Kü Yüan zei: ‘De wereld is in vuil verzonken; slechts ik ben rein. De mensen zijn allen dronken; ik alleen ben nuchter. Daarom werd ik verbannen.’ De visser zei: ‘Wie een heilige is, past zich aan de wereld aan. Als de wereld in vuil verzonken is, waarom grijpt u niet in haar modder, maar probeert, golven op elkaar te stapelen? Als de mensen allen dronken zijn, waarom drinkt u niet hun droesem, maar drinkt wat dunne wijn?’ Kü Yüan zei: ‘Ik heb geleerd: Wie zich fris gewassen heeft, moet ook de muts uitkloppen, wie gebaad heeft, moet ook het kleed reinigen. Hoe zou ik in staat zijn, het schitterende wit van mijn gezindheid te laten verdonkeren door het stof van de gemene wereld? Liever wil ik in de buik van de vissen begraven zijn!’ De visser lachte vergenoegd en verwijderde zich, terwijl hij de riemen in de maat bewoog. Kü Yüan echter stortte zich in de rivier.
Li-Tai-bo houdt het met de visser, die de wereld symboliseert.
Ik zou willen vragen: Is er nog niet een derde weg? De aantekeningen achter in het boekje brengen voor de Westerse lezer deze hem vreemde gevoels- en gedachtenwereld nader.
Als titel is de beginregel van het eerste gedicht gekozen, omdat deze verzen de herfstvruchten zijn van een volgroeide cultuur, die zich spiegelen in een helder meer.
J.H.S.
| |
| |
| |
Johan Fabricius
De Nertsmantel
Den Haag - Leopold.
Het is onbegrijpelijk, dat een uitgever en een auteur van naam dit onbenullig niemendalletje op de boekenmarkt hebben gebracht.
Natuurlijk: er zijn spannende en rake bladzijden. Daar is het voor van Fabricius. Doch het geheel is zeer onbevredigend.
Van het thema: een man in financiële moeilijkheden, die een frauduleuse handeling verricht om een bontmantel voor zijn maîtresse te betalen, doch ineens door een gelukkige speculatie uit de financiële narigheid is en uit zijn huwelijksmoeilijkheden door een handig spel van zijn vrouw, die de nertsmantel uit handen van de maîtresse weet te krijgen, zou op twee wijzen meer gemaakt kunnen zijn. De eerste was: het speurderselement en de spanning te verhogen in de geest van een zeer goede detective en de tweede: tot de diepte van het kwaad, het berouw en de vergeving te gaan.
Van dit laatste is geen spoor. Het boekje is nu vlees noch vis, zonder enige moraal en ondanks sexuele spanning zonder werkelijke spanning.
K.K.
| |
Geert Koops
Job Folkers
Assen - De Torenlaan.
Opnieuw een streekroman over Drente. Veel aandacht is besteed aan het oude landschap. Getracht is een soort pastorale te schrijven, die bij alle beminnelijkheid, echter toch onwezenlijk aandoet.
De hoofdfiguur, een man van edel karakter, die tenslotte zijn leven offert om een oude gierigaard te redden uit een brandend huis, is net even te goed, te groot van karakter, te veel zonder fouten, om geheel geloofwaardig te zijn. Hier faalt de psychologische benadering van de mensenziel, een verschijnsel, dat we trouwens ook in de tekening van andere figuren opmerken.
De godsdienstige inslag mist eveneens, bij alle goede bedoelingen en sympathie voor de innerlijk hoogstaande mens, de wezenlijke diepte.
Qua stijl en compositie een aanvaardbaar werkstuk, hier en daar te veel uitgesponnen.
K.K.
|
|