| |
| |
| |
Kritieken
Joseph Roth
Job
Utrecht - Het Spectrum.
Met bijzonder genoegen kondig ik hierbij een - zeer goede - vertaling (door Nico Rost) aan van de aandoenlijke roman: Hiob - van de in 1939 gestorven Duitse emigrant Joseph Roth. Job is Mendel Singer, een arme Poolse Joodse godsdienstonderwijzer, die moeizaam voor zich en zijn gezin een karig stuk brood verdient. Als zijn jongste zoontje Menuchin, verlamd en achterlijk, een dagelijkse beproeving wordt, beschouwt hij zich als een geslagene door God. Zijn vrouw vervreemdt van hem, zijn dochter wordt een Kozakkenvriendinnetje, zijn oudste zoon soldaat in het Russische leger, en de andere, die ook militair zou moeten worden, deserteert en wijkt uit naar Amerika. Daar komt hij tot een zekere welstand en laat vader, moeder en zuster overkomen; Menuchin kan niet mee, omdat hij als invalide in Amerika onbruikbaar zou zijn. De eerste wereldoorlog komt, Mendel woont in de Jodenwijk van New-York, zijn Amerikaanse zoon sneuvelt in Frankrijk, zijn vrouw sterft, zijn dochter wordt krankzinnig, en Mendel, die nog steeds aan God trouw gebleven is, zegt nu aan de wrede Jahveh de dienst op - hij bidt niet meer, viert geen Pascha meer, alles is hem onverschillig. Vroeger kon Jahveh wonderen doen - nu niet meer. Tot het wonder komt.
Menuchin is in Rusland genezen, en heeft als musicus naam gemaakt. Hij zoekt in New York naar zijn vader, vindt die en neemt hem mee naar zijn hotel. En als de oude man doodmoe in slaap valt, ‘rust hij uit van het zware geluk en van de grootheid der wonderen’.
In dit boek toont Roth zich een begenadigd schrijver, Roth, die, zoals zijn vriend Hermann Kesten zegt (in: Meine Freunde, die Poeten) tegelijk respect en medelijden inboezemde, een van de geweldigste drinkers van zijn tijd’, die ten slotte als 45-jarige aan delirium tremens te gronde is gegaan. Een man vol tegenstellingen; een man, die verlangde naar een traditie van humaniteit, die temidden van het bankroet van zo menige geestesrichting in de R.K. Kerk een bolwerk van cultuur zag, en daarom R.K. werd, maar in zijn laatste boek: Die Legende vom heiligen Trinker, uitbeeldt, dat een verlorene door niets te helpen is, niet eens door een reeks van wonderen. J.H.S.
| |
Rudolf Hagelstange
Es steht in unserer Macht München - R. Piper & Co.
Hagelstange behoort tot de jongere lyrische dichters van West-Duitsland (hij is geboren in 1912). Zijn sonnettenbundel: Venezianisches Credo, die hij schreef, toen hij in 1944 soldaat in Italië was, werd toen in 't geheim gedrukt en in het Duitse leger verbreid. Na de oorlog heeft hij o.m. gepubliceerd: Strom der Zeit, Ballade vom verschütteten Leben en Zwischen Stern und Staub. Bleek uit deze bundles reeds zijn Christelijke (R.K.) levensovertuiging, we vinden die nog duidelijker in de bundel prozastukken, die we hier aankondigen. We hadden hier en daar wel een positiever geluid verwacht. In een meditatie over Pinksteren (Der grosse Auftrag) zegt hij o.m.: ‘Het maakt geen beslissend verschil, of wij de Pinksterboodschap als Christenen vernemen of niet. Zij treft allen, die in een tijd van grenzenloze spraakverwarring nog geloven aan de ondeelbare en gezonde taal van de geest, en daarin het middel zien, de volkeren te onderwijzen’. Ik meende juist, dat de Pinksterboodschap de boodschap was over de geest van de opgestane Heer, niet van een willekeurige geest.
De hier verzamelde bijdragen zijn in drie groepen verdeeld: I. Principiële
| |
| |
uitingen (o.m. Literatuur en Leven. De geestelijke grondslagen van de literatuur. Moderne Humanitas). II. De Christelijke feesten. III. Persoonlijke belevenissen, b.v. verhaal over zijn jeugd, zijn eerste tastende pogingen, dichter te worden, en zijn tijd als soldaat van 1939-1946, kleine voorvallen in zijn gezin, enz. De titel is ontleend aan één van de bijdragen. Wàt staat dan in onze macht? Dat we ons niet willoos aan een dictatuur overgeven!, (voorbeeld opstand van de Oost-Duitse arbeiders Juni 1953, tegen de Sovjetterreur).
Uitgever en auteur hebben deze vriendelijke, goedbedoelde en weinig diepgaande stukjes als waardevol genoeg beschouwd om ze te bundelen.
J.H.S.
| |
C.J. Ooms-Vinckers
Als een Strovuur....
Zwolle - La Rivière en Voorhoeve.
Voor de hoofdpersoon, Maaike Branderhorst, kan men moeilijk sympathie opbrengen. Niet om de wilde, van haar grootvader geërfde aard, evenmin omdat ze tenslotte man en kinderen in de steek laat, maar omdat ze zo verwend, zo akelig egoïst is, steeds weer zichzelf zoekt en zelden of nooit aan anderen denkt. Haar huwelijk sluit Maaike niet om Dirk, de verhouding begint ze niet om Niek gelukkig te maken - het draait alles om haar zelf. Ten onrechte wordt de schuld enkel en alleen op de wilde aard geschoven.
In dit gedeelte is Schr. niet op haar best. Wie blijk geeft, zoals zij in het boeiende begin, de taal uitstekend te kunnen hanteren, mag de lezers niet afschepen met ‘het nichtje dat na een jaartje wel een baantje zou vinden; met futiliteiten als ‘vlees was er genoeg, maar er moesten aardappels bij en groente uit de week. En voor toe kersen en een puddinkje of via’; met zinnen in de trant van ‘Maar toen 't kind er was en opgroeide, was 't niet beter geworden. En toen hij vanavond alleen aan de broodtafel zat, was 't bijna geweest, of ze voor hem verloren was’. En dit is nog maar een deel van van de was-lijst! Stijl is zeker niet alles, maar zó mag het niet.
Het laatste deel heeft me met het hele boek verzoend. Om Dirk, die zijn weggelopen vrouw de hand boven het hoofd houdt, haar beschermt tegen geroddel, haar trouw blijft en rotsvast gelooft in haar vrijwillige terugkeer. Deze Dirk is geen heilige geworden, maar een mens gebleven, een nederig mens die in de nood leert bidden, de verzoeking weerstaat en Maaike, als ze inderdaad terugkomt, met liefdevol begrip en zonder verwijten ontvangt - een bijzonder mooie oplossing, door mevr. Ooms boeiend en aanvaardbaar uitgewerkt.
Fr. v. F.
| |
Hermann Kesten
Meine Freunde die Poeten
Wien, Münehen - Donauverlag.
Herman Kesten, die als 27-jarige met ‘Josef sucht die Freiheit’ (1927) debuteerde, en sedert dien een belangrijk oeuvre het licht heeft doen zien (o.a. Die Zwillinge von Nürnberg, Die fremden Götter, Ich der König Philipp II; biografieën van Copernicus en Casanova en enkele drama's), geeft hier negentien portretten van schrijvers - misschien twintig, omdat zijn eigen portret feitelijk overal tussen de regels staat.
Ik weet niet, of hij de spreuk uit Goethes: Westöstlicher Divan kent:
Wisse, dass mir sehr missfällt,
Wenn so viele singen und reden!
Wer treibt die Dichtkunst aus der Welt?
In elk geval gedenkt hij deze ‘poeten’ met dankbaarheid en vriendschap. 't Zijn o.a. Heinrich, Thomas en Klaus Mann, Hugo von Hofmannsthal en Stefan Zweig, Joseph Roth en Erich Kästner, Annette Kolb en Irmgard Keun. Zijn boek is géén literatuurgeschiedenis, maar een verzameling van essays. ‘Ik ben’, zegt Kesten, ‘géén rechter, niet eens een rechter over
| |
| |
kunst, maar slechts een vriend er van, een amateur, gefascineerd door goede auteurs en verstandige boeken’. Over boeken en schrijvers moet men, zegt Goethe ergens, steeds met een liefdevolle partijdigheid spreken: nu, dit boek is partijdig, is in hoge mate subjectief, maar niet onbillijk. Overal probeert de auteur de behandelde figuren tot hun recht te laten komen. Waar hij zich menselijk met hen verbonden voelt, zoals b.v. met Erich Kästner, gebeurt dit met grote warmte, waar hij sterke distantie voelt, zoals b.v. bij Thomas Mann, wiens genie hij bewondert, maar die hij als mens niet altijd waardeert, bespeurt men het eerlijke pogen, rechtvaardig te zijn.
Ook bij Döblin, wiens geniale fantasie, verbonden met de zekere nuchter scherpe, soms cynische houding van een natuurwetenschappelijk gevormde (Döblin is arts) hem fascineert, maar wiens overgang tot de R.K. kerk (Döblin, Joods emigrant, liet zich na zijn vlucht naar Amerika in Hollywood dopen) hij niet volgen kan. 't Spreekt vanzelf, dat deze collectie geen literatuurgeschiedenis is: uit de aard der zaak zijn de behandelde auteurs voornamelijk emigranten (Kesten als Jood moest zelf ook emigreren); Carossa, Wiechert, Bergengruen, enz. ontbreken. Dit is geen critiek: met hen heeft Kesten niet omgegaan. Maar ieder, die zich voor de Duitse letterkunde van de laatste decennia interesseert, kan ik dit warm geschreven boek van harte aanbevelen. Hij vindt hier zeer rake typeringen, veelal toegelicht door aardige persoonlijke trekjes, en dit alles in een journalistiek vlotte, maar uiterst verzorgde stijl. Ook op Kesten kan Rilke's eretitel voor een literator toegepast worden: ‘Er war ein Dichter und hasste das Ungefähre’.
J.H.S.
| |
A. Rutgers van der Loeff-Basenau
Vader, de Kinderen en Ik
Amsterdam - Strengholt.
In dit boek over ‘huis-, tuin- en keukengeluk’, om een uitdrukking van de vertellende ‘ik’ over te nemen, beschrijft een blijmoedige moeder de vele vreugden en kleine rampen van haar gezin. Rijk is ze met vader en de kinderen; van de eenvoudigste dingen kan ze genieten en elke dag probeert ze tot een feestdag met verrassingen te maken.
Een plezierig onderwerp, levendig en geestig verteld. Jammer dat elke geestelijke achtergrond ontbreekt. Het Kerstfeest b.v. wordt louter gezelligheid van koekjes-bakken en herdertjespelen. Wat zou het aan waarde gewonnen hebben, als de moeder gezegd had: ‘Bethlehem spleen we niet, Heintje. Voor het Kind in de kribbe knielen we’.
Ch. Icke illustreerde geestig. Bij het houthakken (biz. 58) lijken me de grootouders vervangen door de oude boer en boerin. Overigens een erg aardige tekening. Fr. v. F.
| |
H.J. van Nijnatten-Doffegnies
't Hemeltje
Bussum - Van Dishoeck.
't Hemeltje is een armelijk klein boerenspul, in de schaduw van de kapitale Sint Hubertushoeve. Het dankt zijn naam aan ‘het heimpje, de krekel die al sinds onheugelijke tijden zat te sjirpen achter de haardplaat’. Zonder dat heimpje zou de naam ook passend geweest zijn, want voor de bewoners, zwijgende zwoegers van ouder op kind, is het een hemel op aarde - een andere kennen ze helaas niet - het enige vaste punt, de veilige haven.
Over deze boerderijen en hun bewoners heeft de vaardige pen van mevr. Nijnatten een vlotte, lezenswaardige roman geschreven, waaraan de spanning niet ontbreekt: oorlog, bezetting, illegaal werk, gevangenschap, een NSB-er in de Hubertusfamilie. Wie te nuchter is voor romantiek, moet er maar niet aan beginnen; de stille, diepe tevredenheid van de Hemeltjesmensen, van de hoofdpersoon vooral, de blijmoedige, totaal
| |
| |
onbedorven Kriel, aan wie alle kwaad voorbij schijnt te gaan, en zijn schoolvriendin Gijsje, die dit brave maar simpele manneke verkiest boven de knappe, rijke zoon van de Hubertushoeve, zouden hem onwaarschijnlijk voorkomen. Bij deze schrijfster overwint steeds het goede, het schone, de liefde; ook nu weer.
Mooi zijn de natuurbeschrijvingen, minder geslaagd soms de dialogen. Gijsje b.v. redeneert herhaaldelijk te lang en te vaardig.
Een enkele maal laat Schr. haar mensen een vloek zeggen, b.v. als uiting van schrik. Zij moest dit liever niet doen; haar woordenschat is rijk genoeg om eenzelfde resultaat te bereiken zonder een deel van haar lezerskring te kwetsen.
Fr. v. F.
| |
P.J. Risseeuw
Geleend goed
Baarn, Bosch & Keuning N.V.
Bij Bosch & Keuning te Baarn is P.J. Risseeuws roman ‘Geleend goed’ in tweede druk verschenen en wel als ‘Victorie-boek’. Een familie-roman van voor de oorlog. Toen ik aan het lezen begon, bereidde ik mij voor op een teleurstelling. Wel was mij bijgebleven, dat het boek bij de eerste lezing een goede indruk had gemaakt, maar vaak is een boek tegen de jaren niet bestand.
Reeds na enkele bladzijden bleek mij echter, dat deze Westlandse roman voor mij niets aan bekoring had ingeboet. P.J. Risseeuw schrijft in deze roman op de man af over figuren en gezinnen. Zijn taal is eenvoudig, eerlijk. Geen romantiek naar de voorstelling. De auteur doet eigenlijk niets anders dan liefdevol noteren. Hij slaagt erin, de zo eigen sfeer van het Westland op te roepen en onze genegenheid voor de Westlander op te wekken, zonder ook maar op één plaats uit te glijden en ons een stukje geromantiseerde streek-folklore voor te zetten. Zeker een compliment waard. Opnieuw beviel mij de bouw van het boek. De opgave: het schetsen van de ontwikkeling van een familie, was vrij hachelijk. Dat ik tot het laatst toe geboeid en vaak ontroerd deze pretentieloze roman gelezen heb, reken ik de auteur hoog aan. Ik ben blij met deze herdruk.
v. D.
| |
Anthonie Donker,
De Bevreemding
Arnhem - Van Loghum-Slaterus
Deze bundel bevat gedichten uit het gebied tussen twee perioden: nl. de rijpheid van het leven, waarin het hart ‘te oud voor het jonge geluk’ en ‘te jong voor het ouder geluk is’. Het betreft hier de bevreemding om het licht, dat anders valt, de schaduwen, die anders liggen. Dit geeft aan deze verzen een weemoed, waarin de dingen des levens met nieuwe en zachtere aandacht bezien worden: voor hoelang zal het nog zijn, dat men zelfs de gewoonst geachte dingen genieten kan? De bundel is in verschillende afdelingen verdeeld, die ieder schone gedichten bevatten. Mij troffen vooral: In zichzelve, het als een der Douze Chansons van Maeterlinc klinkende: Wie heeft in het besneeuwde bos, Drie geheimen, Het landschap, waarin ik kan leven, Zij luistert, Onzichtbaar Geleide, en nog verschillende andere. Deze gedichten zijn niet altijd even sterk van structuur, en de toon is uiteraard wat gedempt. Om de nobele ‘inhoud’ van dit werk, de melancholische, zachte wijsheid, die er uit spreekt, zal deze bundel echter aan velen lief worden.
Anna M.
| |
De Divan van Ibn-Askari
Arnhem - Van Loghum-Slaterus
Een klein wit en gouden bandje met verzen uit het Arabisch, zonder auteursnaam. Blijkens het naschrift is de dichter echter een beroeps-oriëntalist, die zijn herinnering aan een door hem genoten vlucht van Arabisch-Perzische lyriek in een bescheiden keuze vernederlandst vast heeft gelegd. Het resultaat is zeer poëtisch, en voor
| |
| |
zover na te gaan uit andere vertalingen, bewerkingen enz. van Oosterse poëzie, ook ‘natuurgetrouw’. Een der mooiste verzen is wel ‘Hij (= de Dichter) uit een lachende wens’. Bij deze gedichten treft de veelvuldigheid van stemmingen en nuances, die de auteur heeft weten te verwoorden. Om nog een denkbeeld van deze kleine gedichten te geven, volgt een ‘ernstig’ citaat:
Hij gewaagt van het trage hart.
‘Het woord, dat vuurkracht in had, vloog.
Het hart bleef schuw en wankelbaar.
Wij reiken naar de hemelboog.
Het hart neigt naar de evenaar.
Toen ik mijn doelwit koos, zo hoog,
Staakte het hart zijn bang misbaar.
Maar toen ik 't suste en deemoed loog,
Kreet weer met macht de adelaar.’
| |
L. Aletrino
‘Verloren Tronen’
Amsterdam - Scheltema en Holkema.
‘Uneasy lies the head, that wears a crown’.
Het is zeker niet ten onrechte geweest, dat de journalist L. Aletrino dit citaat uit de ‘Henry IV’ van Shakespeare ten geleide mee gaf aan zijn ‘Verloren Tronen’.
Wie zijn bundel van acht verhalen over de Romanows, Hohenzollerns, Habsburgers, Bourbons, de Huizen van Savoije en Mohammed Ali en de verdreven Balkanvorsten leest, wordt nog eens weer in het bijzonder getroffen door het feit, dat regerend vorst voorzeker niet tot de aantrekkelijke ‘beroepen’ gerekend mag worden: de waardigheid van regerend vorst is wel heel dikwijls een erg gevaarlijke kwaliteit; ze legt zeker steeds zeer zware verplichtingen op en blijkt erg ‘conjunctuur-gevoelig’ te zijn. Kogel, bom, vlucht, ballingschap en soms diepe armoede zijn woorden, die in deze verhalen maar al te veel voorkomen.
De schrijver heeft een nuttige arbeid verricht met deze bundeling, waarvan de lectuur stof tot veel overpeinzing geeft. Ook is hiermede veel materiaal verzameld, en algemeen toegankelijk gemaakt, dat anders niet dan ten koste van veel tijd en moeite beschikbaar zou zijn. Het is in de boekenkast een goed naslagwerk.
Deze moeite en tijd heeft Aletrino in een naarstig speuren aan zijn taak ten koste gelegd en op een conscientieuze wijze heeft hij van het resultaat daarvan verslag gedaan.
De ondertitel van zijn werk luidt: ‘Anecdotische geschiedenis van de sedert de eerste wereldoorlog onttroonde Vorstenhuizen’. Het vooropplaatsen van het woord anecdotisch is hier wel wat pretentieus, want wij werden eerder getroffen door een meer strakke lijn in de verhalen, dan door een opgelegd anecdotische allure. Wij zouden eerder willen zeggen, dat de anecdoten - die zeker niet ontbreken - als welkome glimlachjes de ‘story’ van ieder der onttroonden, die met een relaas over de oorsprong van hun Huis is uitgediept, verlevendigen.
Bij enige passages hebben wij een streep moeten zetten. Is het (pag. 134) wel juist te zeggen, dat ‘Albanië ten nauwste met het Joegoslavië van Tito verbonden’ is? Mag men (dezelfde pagina) Zogoe als monarch niet te hoog aanslaan, als stamhoofden, die hem naar het leven stonden, werden terechtgesteld? Om minder ernstige redenen vonden in andere landen terechtstellingen plaats, zonder dat dit de monarch er in discrediet bracht. Kan (pag. 110) ten aanzien van het hedendaagse Oostenrijk gesproken worden van een ‘communistisch bewind’? Neen toch. Op pag. 106 wordt gesproken van het vertrek van een Hongaarse trein met 3000 man troepen, die verder ook nog een rijtuig moest afstaan aan het koninklijk (Habsburgse) echtpaar. Hoe zouden
| |
| |
deze allen met hun uitrusting gestuwd zijn?
Dat het bij enige strepen bleef is een compliment voor dit speurwerk, dat zowel in stijl als in verzorging een voornaam karakter draagt.
J.K.
| |
Gr. Gilhuis-Smitskamp
Fransje en haar domineer
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Met veel genoegen heb ik dit boekje in het fleurige omslag ontvangen.
Zegt men dan al met stelligheid: onbekend maakt onbemind, het tegenovergestelde zal vaak niet opgaan. Hier echter was de eerste kennismaking met dit uit een reeks schetsjes bestaande verhaal, dat reeds in afleveringen in ‘Vrouwenpost’ verscheen, reden te over voor een hartelijke ontvangst van Fransje en haar dominee. Dit door en door gezond verslag van het leven in een dorpspastorie met kersverse bewoners, de malle en de ernstige momenten vlak naast elkaar, zal stellig zijn weg ook in boekvorm wel vinden. Ik wens het een goede reis toe door domineesverafgodend en domineesverguizend Nederland. Vooral om deze opmerking van Fransje tegen haar dominee: er is hier in de gemeente één schaap zonder herder. Maar zij vergiste zich, het waren er twee.
I.L.
| |
Dr W. Bordewijk en Drs J.J. Borger
‘Groeiende Jeugd’
Groningen - J.B. Wolters.
In het algemeen zal men in een letterkundig en cultured tijdschrift geen bespreking van schoolboeken aantreffen, maar dit boek raakt aan de romanliteratuur, daar het allerlei met zorg gekozen gedeelten uit boeken over kinderen en jeugd bevat. De belangrijkste 20ste eeuwse auteurs zijn vertegenwoordigd en het van hen genomen fragment typeert èn de auteur èn de leeftijdsperiode waarover geschreven wordt.
Met deze aankondiging zou men kunnen volstaan, mits er ook niet enige fragmenten in de bloemlezing stonden, waar de Christelijke opvoeding ter sprake komt. Twee keer wordt ons een blik gegund op een Protestante opvoeding, een maal op een Katholieke... Och, en dan weten we het wel. Piet Bakker en Jan Mens geven een kijk op het Protestantisme. In de trant van ‘Laat ie fijn zijn! En maar lachen jongens!’ Marnix Gijsen doet het tenminste heel wat intelligenter. Alsof nooit Jacqueline van der Waals haar ‘Noortje Velt’, Koos van Doorne zijn ‘Het Kind Hans’ geschreven had, om er maar enkele te noemen. Waarom wèl Carmiggelt gekozen en nièt Van der Stoep?
Maar ach, die kent men in de ‘neutrale’ kringen niet eens.
R.n
| |
Jo van Ammers-Küller
De Liga van de Goede Wil
Amsterdam - Engelhard, Van Embden & Co.
Het is pijnlijk om een boek zo slecht te vinden. Zo slecht, dat een mens er eigenlijk geen woorden voor heeft. Slecht in literair opzicht, slecht in ideeënverwerking, slecht in de plot.
Jo van Ammers-Küller is fout geweest in de oorlog. Deerlijk fout. Ze heeft daar met zes jaar uitsluiting voor geboet (al had ze toen zelfs nog de driestheid onder pseudoniem een roman te publiceren), en nadien kon ze dus vrij op de markt komen. Ik ben bereid zand over de onverkwikkelijke affaire-Jo van Ammers-Küller te strooien, en haar te ontvangen, zoals ik dat vroeger gedaan zou hebben: als een geroutineerde schrijfster van een groot aantal boeken die alle een ruim debiet hebben, niet omdat ze zo goed zijn, maar omdat ze het nu eenmaal bij een groot publiek ‘doen’.
Maar als ik dit rancuneuze, door en door valse boek lees, verlies ik op slag mijn hele goede wil (al schrijft mevrouw v. A.-K. er een dik boek over), en ik word furieus.
In een hotel in Zwitserland is een
| |
| |
heel stel oud-Nazi's uit verschillende landen bijeen, met voor de sjeuïgheid een Jodin die alle kampen doorstaan heeft er bij, en nog een paar andere lui, o.a. een Hollandse professor, die de dirigent Paul Homberg (zeer doorzichtig pseudoniem voor Mengelberg) er uit gezuiverd heeft om een Liga van de Goede Wil te stichten, een soort van Oxford-groep op niet-Christelijke grondslag. Maar al deze lieden zijn nòg fout, ze denken feitelijk allemaal nog aan de heerlijke tijd van het Nationaal-Socialisme, voor Hitler stommiteiten beging. Jo van Ammers-Küller verwijt de führer nog al het een en ander, maar ze doet het alleen omdat hij haar in haar verwachtingen teleurgesteld heeft. Bah! Uit welke geestelijke gesteldheid is dit infame boek geboren?
Het personeel van het hotel is al even suspect als de deelnemers van de Liga van de Goede Wil, en het blijkt dat de helft van dit stel en de bezoekers van het hotel elkaar nog van vroeger kent (en op een beste manier!).
De enige die feitelijk onverdacht ‘goed’ is, is de Hollandse professor, en juist deze is in dit boek de enige die voor de schrijfster ‘fout’ is. Wat haar overigens bezield heeft om deze professor in Amsterdam hoogleraar in de musicologie te doen zijn, in de na-oorlogse periode, in een speciaal voor hem gestichte leerstoel? Dit kan alleen maar op professor Bernet Kempers slaan, en deze heeft nooit in een zuiveringscommissie gezeten.
Maar zo doortrapt gemeen als deze insinuatie is, is het hele boek. Mevrouw van Ammers-Küller mag bedoeld hebben ons haar goede wil te tonen, ik geloof niet in haar goede bedoeling, noch in haar goede wil. Alle oude zeer gaat weer pijn doen.
Och, die goede Paul Homberg, zo beroemd om zijn Mattheus-Passion, zo slecht begrepen. Voor hem ging de kunst boven het Nationaal-Socialisme, ook na de wegvoering der Joodse orkestleden, ook na de verschijning van de Kultuurkamer. Ach, hij was zo'n goede Hollander. Ja, zó goed, dat hij jarenlang als dirigent van het Concertgebouworkest in Zwitserland woonde, ten einde hier de belasting te ontduiken. Ach ja, Jo van Ammers-Küller was ook zo'n goede Hollandse... Nu doet ze mee in het koor van al die ‘brave’ Duitsers, die hunkeren naar een herhaling, en die ondertussen roepen: Es ist nicht wahr!... Wir haben es nicht gewusst! en nog een heleboel meer.
In bepaalde gevallen moet men betreuren dat de drukpersvrijheid zo groot is als bij ons.
Nog één opmerking: Welke mystificatie heeft plaats gevonden bij de uitgever? In het boek staat hij genoemd als Engelhard, Van Embden, op de stofomslag als Strengholt. Ra, ra, hoe kan dat?
R.n.
| |
Dr K. Heeroma
De Nedersaksische letterkunde
Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de Nedersaksische Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen.
Groningen - J.B. Wolters.
Prof. Heeroma bevond zich bij de aanvaarding van zijn hoogleraarschap in Groningen voor de tweede maal in de merkwaardige situatie, geroepen te zijn tot de bekleding van een geheel nieuwe leerstoel, zodat hij beginnen moest met tastenderwijs zijn eigen academische taak te bepalen. Aan die plaatsbepaling is de hier aangekondigde inaugurele oratie gewijd.
In een helder betoog, waarin de toekomstige docent zich de begrensdheid van zijn leeropdracht allerminst ontveinst, bepaalt hij het begrip Nedersaksische letterkunde door van twee principes gebruik te maken: het taalkundige en het ruimtelijke. Bij de nadere definiëring blijkt, dat er wel enkele moeilijkheden genomen moeten worden, alvorens tot een redelijke
| |
| |
operatiebasis voor deze leerstoel te geraken. Daar is bijvoorbeeld het gevaar voor usurpatie ten opzichte van de algemene Nederlandse literatuurbeoefening, daar figuren als Revius en Potgieter zich in de Oostnederlandse ruimte bewegen. Prof. Heeroma blijkt hier echter geen expansieve neigingen te hebben, al pleegt de zucht tot Lebensraum uit het Oosten te komen. Hij is niet van plan om onder de litteraire duiven van zijn collega's te gaan schieten. De vruchten van deze nieuwe studierichting zullen voornamelijk in een gedetailleerder en intensiever onderzoek van sociologische en geopsychologische aspecten gevonden moeten worden, afgedacht van een bij deze specialisering voor de hand liggende scherpere aandacht voor randfiguren en -gebieden, die vroeger weinig, wellicht al te weinig licht ontvingen.
In hoeverre Heeroma er door deze bizondere occupatie in zal slagen het algemene beeld van onze letterkunde een sprekender lineatuur of een gevoeliger patina te geven, zal de toekomst moeten leren. Zijn bezonnen enthousiasme, ingetoomd door de begrensde mogelijkheden van zijn leeropdracht, doet het beste verwachten.
J.O.
| |
L.J. Rogier en N. de Rooy
In Vrijheid Herboren Katholiek Nederland 1853-1953.
's-Gravenhage - N.V. Uitgeversmij Pax.
Van dit gedenkboek besprak ik in Maart 1953 (6e jg. - 6, blz. 190) de beide eerste hoofdstukken, die mij als afzonderlijke afleveringen werden toegezonden. Thans ligt het voltooid voor mij, een lijvig boekdeel, stevig gebonden en rijk geïllustreerd. De gunstige verwachting die ik er over uitsprak, heeft zich vervuld. Het hoge peil van de eerste hoofdstukken, bleef in de volgende vier gehandhaafd. Rector De Rooy schreef daarvan het 3e, 4e en 6e, Prof. Rogier het 4e.
De Aprilbeweging bracht de R. Katholieken in een toestand van isolement, dat jarenlang voortduurde. Pas met Schaepman kwam er schot in de samenwerking met anderen. Hij werd de grote voorvechter van het samengaan met de Antirevolutionnairen en van de vorming van een eigen politieke partij, maar had in eigen kirng met grote tegenwerking te kampen, ook om zijn sociale denkbeelden. Hij werd er zelfs om gehoond en verketterd. Breeduit wordt van dit alles verteld, maar ook van de opbouw der kerkelijke organisatie, van de vroomheid en de zielszorg en van de bemoeiingen der R. Katholieken met de cultuur in de ruimste zin van het woord. Het is een openhartig boek. De onderlinge strijd wordt niet verdoezeld. Omstandig wordt de tegenstelling tussen de irenici, die de sympathie der schrijvers hebben, en de onverdraagzamen in het licht gesteld. Aan de onzinnige scherpslijperij van het Integraal Katholicisme, de strijd tegen het modernisme in de R.K. Kerk, die hier te lande onder aanvoering van De Maasbode en zijn redacteur, de priester Thompson, na 1903 het karakter aannam van een verdachtmaking van alle irenisch gezinden, wordt een groot aantal bladzijden gewijd. Pas als deze strijd is geëindigd met de dood van Pius X en de komst van Benedictus XV, krijgt de emancipate weer voortgang.
Rector De Rooy kan dan verhalen van een gestadige uitbreiding en groei, van een steeds machtiger positie op allerlei gebied in ons volksleven. Aan al de facetten daarvan wordt aandacht besteed. Wij zien, hoe de Rooms-Katholieken hun woord (vaak een beslissend woord) meespreken in alle politieke en sociale vraagstukken, maar ook hoe zij gaan meetellen in de wetenschap, de literatuur en de kunst.
Wij horen ook van de vrees, die de Protestanten bevangt, als zij de geweldige machtsontplooiing aanschouwen
| |
| |
in de eeuw die voorbij ging. Meelijdend schudde Prof. Rogier het hoofd over de verwachting van schrijvers als Broere in 1853, dat na het herstel van de hiërarchie het Protestantisme in elkaar zou zinken, maar meelijdend ook oordeelt Rector De Rooy over het wantrouwen, dat onder de Protestanten heerst tegen Rome en het Vaticaan, die zij er van verdenken in Nederland een ‘imperialistisch offensief’ te hebben ondernomen. Van Rome heeft geen enkel Nederlands Katholiek, ja zelfs geen bisschop ooit een order ontvangen tot de dingen, die hier zijn ondernomen, verzekert hij. Wij twijfelen niet aan de oprechtheid van deze verzekering en aan de samenzwering van het Vaticaan ter voorbereiding van de ‘machtsovername’ in Nederland geloven wij stellig niet. Het is echter de vraag, of hiermee de ware oorzaak van de vrees der Protestanten is aangewezen.
De Rooms Katholieken moesten strijden voor hun emancipatie, constateert De Rooy, en waar strijd wordt gevoerd, kan men niet zonder machtsvorming (blz. 817). Gesteld, dat die macht nu zo groot wordt, dat de R. Katholieken het voor 't zeggen krijgen, zal het dan niet gedaan zijn met de tolerantie in ons goede vaderland? Neen, zeggen de schrijvers, want tolerantie is een beginsel, dat in ons volksbesef zo diep is geworteld, dat Nederland zonder dit geen Nederland meer zou zijn. Wij hechten grote waarde aan deze uitspraak, maar is dit nu ook de mening van Rome?
Van Rogier heb ik in het 2e hoofdstuk geleerd, dat de Encycliek van 1831, die het liberaal-Katholicisme van Lamennais, de voorstander van de scheiding van Kerk en Staat, verwierp, niet bedoelde deze scheiding als zodanig te veroordelen, maar uitsluitend wilde zeggen, dat Lamennais dwaalde, als hij dit de enige leer der Kerk achtte. Tweeërlei instelling in verschillende landen is dus mogelijk. Daarom kon hier Pius IX gebruik maken van de scheiding van Kerk en Staat, die bij de grondwet van 1848 tot wet was verheven, terwijl hij rustig toeliet, dat in een R.K.-land terzelfder tijd de Staat Protestanten vervolgde.
Wij geloven zeker niet aan een samenzwering van het Vaticaan, maar wij zouden ons wel zeer verheugen, als door het Vaticaan een uitspraak werd gedaan, dat het alle geloofsvervolgingen principiëel afkeurde, in welke tijd en in welk land ook. Als de R. Katholieken in Nederland verzekeren, dat de tolerantie hier nooit zal behoeven plaats te maken voor intolerantie, dan is dit voor ons van grote betekenis, maar het blijft altijd, hoe dan ook, een particuliere mening. Pas als het gedekt werd door het gezag van de Paus, zou het bindend zijn. Kan echter de Paus een dergelijke uitspraak doen? Op theol.-kerkelijke gronden schijnt dit onmogelijk te zijn. Wij betreuren dit.
Wij bevelen dit magistrale boek in ieders belangstelling aan. Men kan er veel uit leren, ook over de geschiedenis van ons jongste verleden.
J.C.H. de P.
Hoewel natuurlijk nog nadere mededelingen volgen, willen wij reeds nu mededelen, dat de door ‘Ontmoeting’ in samenwerking met het ‘Contact van Prot. Chr. Auteurs’ jaarlijks georganiseerde Pinksterconferentie dit jaar naar de Zondag ná Pinksteren verschoven wordt. De leden van het ‘Contact’ hebben verleden jaar de vraag: ‘Zoudt u de voorkeur geven aan een conferentie niet op Pinksteren?’ in overgrote meerderheid bevestigend beantwoord. Aangenomen mag worden dat diezelfde voorkeur ook onder de abonnees van ‘Ontmoeting’ bestaat: de afwezigheid uit het gezin gedurende de Pinksterdagen is voor velen bezwaarlijk. Vandaar dat wij dit jaar een proef met een kortere conferentie willen nemen.
|
|