| |
| |
| |
Kritieken
Dr. E. Rebling
Gepassioneerde Menselijkheid
Johan Sebastiaan Bach en de overwinning van de barok in de muziek.
Arnhem 1953 - Van Loghum Slaterus.
In de serie ‘Gastmaal der Eeuwen, Taferelen uit de Cultuurgeschiedenis van Europa’, onder redactie van Dr. O. Noordenbos, Dr. K.F. Proost en Theun de Vries, heeft Dr. Rebling een handig boekje van vier vel druks over Bach doen verschijnen. We vinden daarin, overzichtelijk medegedeeld, de bekende feiten uit Bachs levensgeschiedenis, met een viertal afbeeldingen, waarvan het minst bekend is die van het oude Bach-orgel uit de Bonifaciuskerk in Arnstadt (de speelkant); meestal ziet men het kerkinterieur met orgelfront.
Het is een helder geschreven, oriënterend werkje, waarin vooral te prijzen is de duidelijke omschrijving van het begrip barok, ‘onafscheidelijk verbonden met het vorstelijk absolutisme, dat in de zeventiende en in de eerste helft van de achttiende eeuw het gehele maatschappelijke en culturele leven beheerste.’ De bedoeling is aan te tonen, dat Bachs oeuvre een overwinning op de barok heeft betekend (zou in de titel niet beter van ‘overwinning op’ dan van ‘overwinning van’ kunnen worden gesproken?) en dat hij niet maar, zoals Schweitzer schreef, een einde, maar eveneens een wegwijzer naar de toekomst is geweest. Die overwinning werd behaald, volgens de schrijver, door Bachs ‘humanisme’, welke term verwarring kan wekken, maar in de ondertitel met ‘gepassioneerde menselijkheid’ wordt verklaard, althans toegelicht. Bachs innige vroomheid wordt niet ontkend, maar de schrijver is er op uit hem te laten zien als mens onder de mensen, met gezonde ambitie en bovenal bedacht op de ontwikkeling van zijn muzikale persoonlijkheid. Als correctief op eenzijdige voorstellingen van Bach als mysticus enz. kan dit misschien zijn waarde hebben, maar toch kan ik me niet aan de indruk ontworstelen, dat we hier te doen hebben met een voorzichtige poging tot annexatie, getuige het doorlopend gebruik van de term humanisme en humanistisch. Een humanist was Bach nòch in de 16e eeuwse, nòch in de 20e eeuwse zin van het woord. Dat zijn levend Christelijk geloof zijn menselijkheid niet ophief, maar louterde en verruimde, is toch niets verwonderlijks. Met dit voorbehoud van harte aanbevolen.
C.R.
| |
Eli Asser
Wegens sterfgeval gesloten
Th.M. Eerdmans
Moord en mooie handel
Amsterdam - Arbeiderspers N.V.
In het eerste van deze beide detectiveverhalen komen wel wat veel moorden voor, maar het boekje is heel prettig en met milde soms geestige humor geschreven.
Het werk van Eerdmans, dat ik daarna las en nog wel op een Zondag, viel mij tegen; het is m.i. onnodig ruw en plat. Toen ik het uitgelezen had, was voor mij de Zondag om hals gebracht; wie dit vatten kan, vatte het. In het boekje van Eli Asser is de intrige van het verhaal weinig ingewikkeld - doch appetijtelijk en kostelijk Nederlands. Van het verhaal van Eerdmans daarentegen is de intrige buitengewoon lastig, iets rommelig en m.i. zo on-Nederlands mogelijk. Dit laatste zou geen bezwaar zijn, maar beide verhalen spelen in Amsterdam
G.M.
| |
Jan Willem de Boer
Hartje-Stad
Rotterdam 1953 - Ad. Donker.
Als variatie op de gebundelde krantenhumor, die alom wordt uitgegeven, heeft een Rotterdamse journalist zijn ‘sentimentele herinneringen’, eerder in
| |
| |
‘Het Parool’ verschenen, in boekvorm het licht doen zien. Rotterdammers en oud-Rotterdammers mogen hem daar dankbaar voor zijn. Het Rotterdam, dat hij zeer levendig beschrijft, is Rotterdam van voor de eerste Wereldoorlog, waaraan alleen de oudere Rotterdammers kennis hebben gehad. Maar de generaties, die tussen de wereldoorlogen zijn opgegroeid, bezitten nog voldoende herinneringen aan wat gesloopt of verwoest werd om het in deze bundel herlevende verleden ‘thuis’ te kunnen brengen. En de generaties, die van de stadshistorie alleen maar wat namen hebben overgehouden? Zij kunnen van de Rotterdamse journalist leren, dat die namen niet zonder betekenis zijn.
Overigens is deze bundel een voorbeeld van voortreffelijke journalistiek. Ik noem alleen maar de manier, waarop een meester met een klas vol Van Baffels, Van Daffels, van Gaffels enz. door de oude stad wandelt.
De uitgave is zeer verzorgd. De cliché's zijn zó afgewerkt, dat de meeste van de kostelijke oude foto's op het houthoudende papier nog goed tot hun recht komen. Waarom deze mooie verzameling niet op kunstdruk wordt gebracht? Misschien dat de uitgever dit ook op krantenpapier waardevolle album niet alleen in de huizen van de rijke Rotterdammers en oud-Rotterdammers heeft willen zien..
J.M.Vr
| |
Annie Romein-Verschoor
Met eigen ogen
Heugenissen van een Indonesische reis. Geïll. door Lex Metz.
Amsterdam 1953 - Em. Querido's U.M.
Op verschillende plaatsen doet de toon van deze reisbladen over een verblijf in Indonesië mij onprettig aan. Mensen, die geen gelegenheid laten voorbij gaan om rechthebberig te doen en dat over dingen, waarvan ze toch te weinig weten om er een steviger oordeel over te hebben dan wat op emotiële overwegingen - of beter: aandoeningen - is gegrond, verspelen de sympathie die zij overigens om hun originele uitingen verdienen. Ik denk zo, dat deze schrijfster het weleens met zichzelf te stellen zal hebben over die hebbelijkheid, want zij heeft genoeg humor - al is die ook weer niet zo mild - om zich boven zulk een mentaliteit van eigenwijze albedil te verheffen. Het is zo gemakkelijk, botweg Nederland in zijn ‘koloniale’ politiek te veroordelen, als men het Indië van de laatste halve eeuw vóór de tweede wereldoorlog niet heeft gekend en niet de moeite heeft genomen zich enig denkbeeld van de feitelijke situatie in die periode te vormen. Toch was de reis voor mevrouw Romein een ‘weerzien’, want zij bracht vijf jaar van haar jeugd in Soerabaja door, maar, schrijft zij, ‘toen was ik zelf nog niet aansprakelijk voor mijn beschavingspeil.’
Zij realiseert zich dan ook niet de verschrikkelijke achteruitgang van dit land, noch het feit, dat het aan die gesmade Nederlandse politiek en cultuur te danken is, die de sterke ondergrond vormt voor de ontwikkeling-in-eigen-beheer van thans, dat zij hier in niet al te ‘Oosterse’ omstandigheden behoefde rond te reizen. Maar ze moet erkennen, dat Nederland toch zijn merk op dit Indië heeft gedrukt. en met name het wetenschappelijke, culturele en zelfs het politieke leven het niet zonder het Nederlands kan doen. Dat het land nog altijd teert en drijft op hetgeen Nederland hier op alle gebied heeft tot stand gebracht.
Overigens, waar ze beschrijft hetgeen zij op Java ziet is het aardig, dit boekje te lezen, met name over het onderwijs en de Indonesiërs waarmede zij in aanraking kwam, blijkbaar ook alleen zulke, die het onder het huidige bewind wel senang vinden. Maar liever was het mij geweest, als zij wat meer over het vroegere Indië zou hebben geweten, vóór zij over het huidige Indonesië ging schrijven. Typerend
| |
| |
voor dat vluchtige is ook de geringe kennis van het Maleis. Wie bijv. de vliegende witte mieren, larons, aanduidt als ‘larangs’ (larang = verboden) moet toch ook bij zijn Indonesische vrienden de indruk wekken, dat zij te weinig moeite nam om hen zelf en wat van hun taal te leren kennen, zelfs te weinig moeite om zich even te vergewissen of ze geen fout maakte toen zij dit neerschreef. Menigeen uit de ‘koloniale’ tijd deed het dan beter! Hoe zij van haar Westerse-stadsmentaliteit uit redeneert, blijkt ook uit de conclusie die zij verbindt aan het feit, dat de geschoolde Indonesiërs vóór alles een baan in de grote stad zoeken. Zij zegt: ‘De mensheid schijnt wel minder avontuurlijk te worden.’ Maar het is juist het avontuur, dat die jongens uit de dessa's en kleine plaatsen naar de grote stad lokt!
Ook bij eenvoudige reisnotities, zoals deze pretenderen te zijn, kan men zich licht verschrijven.
Aardige pentekeningen van Lex Metz versieren dit boekje.
P.K.
| |
S. Vestdijk
De Schandalen
Den Haag - Nijgh en Ditmar.
Als ik Vestdijk lees, doe ik maar alsof ik droom, dat ik gek ben. Dan verwonder je je niet meer over een nachtmerrie met twee koppen en zeven staarten. Dan spreekt het vanzelf, dat de romanfiguren altijd weer iets anders zeggen, dan je logisch mocht verwachten. Dan is de grootste kolder de wijsheid van de week. Dan volg je geboeid de driftige wendingen van de auteur door het verhaal, zoals je een forel nakijkt die door het heldere water van een beek schiet. Maar je bent blij, als de droom overgebeterd is. Je neemt een koude douche en probeert zo gauw mogelijk weer fris te worden, wat nooit helemaal gelukt. Er blijft iets achter in je bloed. De Schandalen is weer een typisch Vestdijkboek. Net een lugubere droom, maar een droom, die je na het ontwaken nog in ontstellende felheid voor de geest staat. De schandalen worden bedreven vanuit de angst-psychose, die de komst der Russen al in 't voren uitwerkt. Een zestal hoofdpersonen, mannen en vrouwen, vrijen in elkaar om, of ze aan het boompje verwisselen zijn. Emy, de flirt met een hoofdletter, brengt alle mannen het hoofd (en nog wel iets meer ook), op hol, maar als ze verder verlangen dan haar halsboordje slaat ze er op. Dan komt de haat, die de gedupeerden stuk voor stuk naar de ondergang voert. Emy. een gescheiden vrouw (haar man praatte te veel) wordt door haar eerste slachtoffer ‘het beest met de 58 borsten’ genoemd. Dat is nog al wat. De schilder Wegener, die door de kunstcriticus Huuske ontdekt en met behulp van Emy op de proppen geholpen wordt en dan vervreemdt van zijn vrouw, die alles voor hem over heeft en hem stimuleert tot goed werk. Hij gaat in het laatste hoofdstuk exemplaarlijk ten gronde, doordat hij zich in zijn eigen huis laat verbranden, na eerst nog de nodige compensatoire amourettes te hebben afgewerkt. Huuske, ook al van het zelfde vrouwelijke hondje gebeten, laat zich uit depit amoureux met een ex-liefje van Wegener verleiden om op kosten van een ondergrondse partij zonder
naam (uit oorlogsangst opgericht) de naam van Wegener te bezwadderen, enz., enz. 't Is een warnet van liederlijkheden. Alle remmen zijn los. En tenslotte krijgt God de schuld. ‘We zijn bezig Uw schandalen uit te vieren.’ Deze hele sexuele spookgeschiedenis is natuurlijk uit de duim gezogen, maar het spookslot is door een duivels knap architect opgebouwd en het bouwmateriaal is aan de duidelijk te herkennen realiteit ontleend, maar deze realiteit is eerst door een geperverteerd geloof tot puin geklopt.
Ander beeld. Het is een marionnettenspel, maar de poppen zijn zo verduiveld knap nagemaakt en de belichting van de grandioze decors is zo
| |
| |
magisch, dat we nolens volens onder de ban geraken. Wat wil Vestdijk met dit boek? Ons de stuipen op het lijf jagen met de oorlogsdreiging? Het zou sadisme zijn. Zijn afkeer afreageren van het bestiale liefdesleven der angstigen? Daartoe is die bestialiteit weer met een even te wellustig verfje gekleurd. Ik neig er soms toe over om te denken, dat hij door als een rotatiepers het ene gedrukte vel na het andere de ruimte in te draaien, bezig is zich zelf te vrijwaren voor de razernij, waartoe zijn ontzagwekkende geleerdheid en begaafdheid hem noodwendig leiden zou. Er zit iets zieligs in de Vestdijk-figuur. Hij is te begaafd om nog indruk te maken, zoals een te fel licht alleen maar verblindt. Diep in mijn hart heb ik met hem te doen. Hij moet eenmaal een vroom hartje hebben gehad, ik vergis me daarin niet. Men kan vroomheid alleen met vroomheid aanvoelen. En dat kan hij. Zou deze hyperfijn besnaarde ziel in zijn jeugd zulk een trauma hebben opgelopen, dat hij zijn leven lang als een maanzieke hond tegen de hemel en 't leven moet blaffen?
A.M.
| |
Gerard Walschap
Het kleine meisje en ik
Utrecht - Bruna.
Dit boek is een weldaad. La crême de la crême uit een gemoed zo goed als volle melk komt er in naar boven drijven en ligt er voor het opscheppen. De auteur beschrijft zijn belevenissen met zijn dochtertje, dat de liefde tot het dier heeft geërfd. Onder 't lezen glijden we ongemerkt van de ene vertedering in de andere en ondertussen wordt ons hart verwarmd door een humor die van zeer oude en hoge adel is. Zelfs wanneer de schrijver even van zijn adeldom vervalt tot de bitterheid van Anatole France: Hoe meer ik de mens leer kennen, hoe meer ik mijn hond waardeer is zijn Vlaams zo leutig en oubollig, dat de bitterheid nog een zoete nasmaak achter laat als het kruit Dulce mara. Er ligt een verholen prediking in dit boek: De mens, die dicht bij het dier leeft, wordt er beter op. Het kostelijke verhaal (echt Vlaams en dus een sterk verhaal) van de man, die zich in de winter het lot van een straatmormel aantrekt en zijn vrouw tot vriendin houdt door haar de verkoop van een rashond in het vooruitzicht te stellen, is er een blij bewijs van. En dan niet te vergeten de geschiedenis van het konijntje, dat met zijn neusje bidt. De taal is zo soepel, kinderlijk en glad, dat men spijt krijgt slechts via Adam familie van Walschap te zijn.
A.M.
| |
Ab Visser
De Buurt. Kroniek van jeugdherinneringen
Amsterdam - De Arbeiderspers
MCMLIII.
Dit is niet een roman over een jongen, zoals Merijntje, Bartje e.d., een aaneensluitend verhaal met enige vertedering en sentiment geschreven, maar een ‘kroniek’, waarin een jongensleven wordt belicht onder verschillende hoeken en in een stijl, die de bewogenheid alleen verraadt onder zijn strakke trant, alsof bijna gemelijk elke gevoeligheid wordt onderdrukt. Ook de humor heeft iets noordelijks-nors, en overigens heeft het boek iets van de wat droge kroniekstijl, waarin de feiten worden weergegeven zonder dat er over wordt uitgeweid of naar diepere samenhangen wordt gezocht. Er is een haast in het noteren van de gebeurtenissen en feiten, een directheid - ook in het noemen en vermelden van feiten welke gemeenlijk meer worden verhuld - zodat de buurt waar de ik-persoon jongen is in scherpe omtrekken voor ons komt te staan. En niet zozeer in verhaalvorm als wel in een bont tafereel, waarin dan enkele gebeurtenissen voorkomen en vele feiten en trekjes dienen om de buurt als kleine samenleving - en ook als beeld van de grote samenleving - te schetsen.
| |
| |
Zo komt dit wereldje van een jongen in een noordelijke provinciestad wel duidelijk en helder geschetst in de geest van de lezer te staan, maar toch voldoet het hem niet geheel. Komt dat omdat het de droom mist, die er in elk kinderleven toch is, ligt het eraan, dat er te weinig aan achtergrond en diepte blijkt? Omdat het een te verstandelijk rekenschap geven is van een jeugdperiode, zodat er teveel afstand heerst?
Ab Visser is een schrijver van professie, een vakman, dichter, essayist, verteller, romancier, en nu en dan vermeit hij zich in het schrijven van een detectiveverhaal. Alles geeft blijk van een sterk auteurs-élan, een levendige fantasie, een artistiek stijlbesef, en zijn poëzie tevens van een krachtige poëtische aandrift. Daarom wellicht spant men zijn verwachtingen te hoog en verwacht men, dat hij meer had zullen maken van deze jeugdkroniek. Intussen kan men dit werk de verdienste niet ontzeggen, dat het op een originele manier een kleine volksgemeenschap levendig uitbeeldt om en door het jongetje heen, waarmee de auteur zich vereenzelvigt. En dat met het artistiek vakmanschap waarover hij beschikt. Zo neemt dit boek een goede plaats in de Arboreeks in, ook al omdat het de eenvoudige lezer, die nog tot lezen moet worden gebracht, direct aanspreekt in een duidelijke taal.
P.K.
| |
Jan Mens
Elisabeth
Amsterdam - Antwerpen 1953
N.V. Uitgeversmaatschappij Kosmos
Heeft het schrijven van ‘De Witte Vrouw’ Jan Mens' liefde voor de historie opnieuw gewekt?
Hoe het zij: het was hem toevertrouwd de historie van Betje Wolff met gevoel voor sfeer en met veel liefde voor zijn hoofdpersoon te verbeelden. Betjes misstap heeft hij op retrospectieve wijze behandeld en hij deed dat, als rasverteller, heel knap. Ook de tragedie van Betjes huwelijk met de dertig jaar oudere predikant Wolff heeft Mens op zeer aannemelijke wijze verwoord. Dat het recalcitrante, scherpzinnige vrouwtje heel wat opschudding in ons brave Holland van de 18e eeuw heeft veroorzaakt, maakt de auteur ons duidelijk. Als Wolff eindelijk sterft lezen we dat Betje hem met liefde toedekt, ‘haar ogen droog’. ‘Op haar tenen sloop zij naar haar kamertje en schreef een brief aan Agatha Deken te Amsterdam. Elisabeth wist dat zij spoedig zal komen.’ Even zeker als wij nu wachten op een vervolg, waarin ons het verdere leven van de schrijfster van Sara Burgerhart en van haar vriendin Agatha Deken zal worden verteld. De auteur moet het vooral niet bij dit verhaal laten
P.J.R.
| |
Elisabeth Zernike
De roep
Amsterdam - Wereldbibliotheek
Onder het lezen van deze psychologische roman van twee vrouwenlevens had ik sterk het gevoel dat dit verhaal ook in 1925 geschreven had kunnen zijn. Elisabeth Zernike is zich zelf en de literatuur trouw gebleven. Het gegeven, de stijl, kortom de gehele typische ‘literaire’ atmosfeer herinnert aan het proza onzer literaire tijdschriften omstreeks de twintiger jaren.
De kracht van deze schrijfster heeft altijd gelegen in een subtiele zielkundige waarneming en uitbeelding van het moderne vrouwenleven. Ook in dit boek benadert zij op waarlijk indringende wijze het zieke verbeeldingsleven van de verlaten vrouw Jenny en het gemoedsleven van Li, de maitresse van de uitgever Chris Noordholt. De rijtoer van Jenny waarmee zij afscheid neemt van het leven is knap beschreven. De verwikkelingen, waaraan Li door haar verhouding met Chris dreigt te gronde te gaan, zijn met deernis verteld. Nergens stuit men op onbewogen celebraliteit, maar ook nergens vindt men een spoor van christelijk geloof.
Bij de mislukking van Li's verhou- | |
| |
ding met Chris slechts een vaag besef: ‘was niet alle hoop en liefde tevergeefs tegenover de dood?’
P.J.R.
| |
Ernst Gébler
Dageraad der vrijheid
's-Gravenhage - N.V. Servire & Heinemann
Hoewel de filmfoto's in deze roman over de Pelgrimvaders een ietwat belachelijke illustratie vormen van het sobere, goedgeschreven verhaal, ben ik, na het lezen van deze roman, toch de film gaan zien.
Er zat vaart in de melodie van de 68e psalm, welke het thema vormde van de muzikale omlijsting. Die muziek was soms bijzonder suggestief. Voor het overige was het spectaculaire schouwspel in technicolour een verkrachting van de roman, ondanks het voortreffelijk spel van Spencer Tracy als Kapitein Jones. Wat de historie van de pelgrimvaders zelf betreft: de waarheid zal wel zo ongeveer liggen tussen het hooggestemd historisch eerbetoon van wijlen H.S.S. K(uyper) en de ironie van Presser. De roman maakte op mij een betrouwbare indruk.
P.J.R.
| |
D. van der Stoep
Ten derden male August en Alida
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Deze derde bundel, waarmee van der Stoep (zie zijn meesterlijk slot: ‘Ik sluit de deur’) zijn korte vertellingen over het gezin van August Argeloos beëindigt, is bijzonder geslaagd. Het was toch wel broodnodig, dat wij met onze brave burgerlijkheid eens duchtig op de korrel werden genomen. Als ik zeg ‘wij’, dan begrijpt u, dat u, intellectuele lezer, daar ook bij hoort en dat Van der Stoep ondanks zijn critiek, altijd nog solidair is met het nest waaruit hij stamt.
Wanneer we dit werk vergelijken met hetgeen we via de VARA over de familie Doorsnee te horen krijgen, dan beseffen we toch onmiddellijk het verschil tussen kolder en humor, hoewel de laatste zeker niet ontbreekt in de tekst van Annie Schmidt. Wel vragen we ons, opnieuw lichtelijk verbaasd, af, wat de NCRV er van weerhoudt ons volk het spiegeltje van August en Alida voor te houden. Dat de auteur geen heilige huisjes spaart kan toch alleen maar een aanbeveling zijn?
P.J.R.
| |
Til Brugman
Spanningen
Amsterdam/Antwerpen - Contact.
Nog geen tien jaar na de oorlog kost het alweer moeite aandacht op te brengen voor dit relaas over de bezettingsbelevenissen. Dat ligt niet alleen aan de op nieuwe sensaties gerichte belangstelling van de lezers, maar ook aan de schrijfster, die haar wijdlopige weergave van een aantal discussies en debatten extra-moeilijk te volgen maakt door pas achteraf inlichtingen te verstrekken over de aan het woord zijnde personen. Pas tegen het midden van de roman krijgt de moeite, door de plichtsgetrouwe lezer aan het begin besteed, haar beloning: het besef, dat de laatste oorlogsmaanden dit groepje mensen, en ook ons, iets gedaan hebben, dat niet vergeten mag worden. Vooral in de manier, waarop ze de spanningen van de laatste oorlogsmaanden opnieuw weet op te roepen, laat de schrijfster blijken, dat ze méér kan dan gewichtig-doen met eigen opvattingen en laatdunkend neerzien op die van anderen. Jammer dat de roman weer doodloopt in een betoog.
Juist omdat dit boek meer een betoog is dan een roman prikkelt het tot tegenspraak. Wie iets betogen wil is verplicht zich op de hoogte te stellen en dat heeft de schrijfster onvoldoende gedaan. Waarschijnlijk is zij zich niet eens bewust, dat het door haar opgeroepen beeld van de boerenstand en van de ‘belijjenis van de griffemeerde kerk’ een caricatuur is. Evenmin als zij weet wat een enormi- | |
| |
teit zij neerschrijft als ze het heeft over de ‘door de wraakroepende Jehovah gespaarde rechtvaardigen in de stad Loth’.
Op de omslag vertelt Til Brugman met gepaste trots, dat ze ‘haar manuscripten bij voorkeur vele jaren onuitgegeven laat liggen om de inhoud te kunnen toetsen en hertoetsen’. Blijkbaar is ze er dan ditmaal toch nog te vlug bij geweest. Want zo min als ze in die vele jaren ertoe gekomen is om het verhaal over Lot in Genesis 18 en 19 na te lezen, zo min heeft ze haar eigen (of eigen-groeps) ervaringen met boeren in oorlogstijd getoetst aan die van anderen, wier dankbaarheid aan de boeren in vele artikelen en gedenkschriften is vastgelegd, of de door boer Peters niet beleefde ‘belijjenis van de griffemeerde kerk’ hertoetst aan de Gereformeerde belijdenisgeschriften. Nog steeds durft ze op grond van ‘horen zeggen’ of een aftands schoolboekje een oordeel uit te spreken over haar Schepper en haar medemensen.
J.M.Vr.
| |
Jacques den Haan
Rapport aan Jan Friso.
's-Gravenhage - D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij N.V.
Verslag aan Jan Friso is een knap stuk werk. De betiteling ‘stuk werk’ is ingegeven door aarzeling, welke meer schoolse benaming toch wel past op deze veertig bladzijden zeer verzorgd proza. Want ze vormen eigenlijk noch een kort verhaal noch een novelle. In opzet is het relaas een verslag aan een oude vriend, van gebeurtenissen die na de laatste ontmoeting plaats vonden. Deze vriend was ook de psychiater, bij wie de hoofdpersoon een poosje in observatie was. Den Haan bediende zich dus van het procédé van het pseudo-document en stapte rustig over alle bezwaren die aan deze schrijftrant verbonden zijn heen. Een groot deel van de mededelingen in het verslag is voor de voorgewende bedoelingen volmaakt overbodig. In werkelijkheid is het verslag een reeks van beschouwingen, die vermoedelijk stokpaardjes van de schrijver zijn en die in geen ander verband met elkaar staan, dan dat ze ons een goede indruk geven van de geestesgesteldheid van de auteur van het verslag. In zoverre is de vondst van de psychiater dus gelukkig geweest.
Na een op vrolijke toon geschreven schets van de verwikkelingen die het gevolg zijn van het administratief perfectionnisme van onze huidige Nederlandse samenleving, volgt een aantal natuurbeschrijvingen, die behoren tot het beste van wat in dit genre de laatste jaren in Nederland is verschenen. Tenslotte komt Den Haan, via het opdiepen van een tragisch ongeluk, tot beschouwingen van psychologische, aesthetische en anthropologische aard, die ook een schetsmatig karakter dragen en waaruit de critische lezer onwillekeurig zijn keus doet. Al consumerend deponeert die verschillende uitlatingen op de rand van zijn bordje maar aan het slot moet hij toegeven, dat hij toch veel meer geaccepteerd dan versmaad heeft.
Verslag aan Jan Friso is bekroond met een regeringsreisbeurs. Den Haan heeft zijn reisje er stellig aan verdiend.
J.E.N.
| |
Fedor Janowic
Doswidanja
(Tot weerziens)
Den Haag - J.N. Voorhoeve
De roman van Iwan Motoviloff, een pope uit Kiew, in wiens leven zich de geschiedenis van zijn congregatie en zo de geschiedenis van de Russische Christenheid van de laatste decennia afspiegelt. Dat deze roman een aangrijpend verhaal geeft zal zonder meer duidelijk zijn. We hebben geen reden de auteur van overdrijving te verdenken, integendeel, keer op keer valt in het boek een haast optimistische toon te beluisteren. Verkwikkend is dat optimisme, dat vrucht is van het Godsvertrouwen, dat telkens weer opbloeit,
| |
| |
waar en wanneer de kerk wordt vervolgd. Maar te denken geeft wel eens het blind vertrouwen, dat we ook aantreffen in Walter Schubarts ‘Europa und die Seele des Ostens’. Janowic schetst zijn Russen geheel naar Schubarts schablone van de ‘messianische Mensch des johanneischen Zeitalters’ (pag. 108. - Iwan, mijmerend over zijn dochter Maria, die toetrad tot de rode jeugdbeweging -) ‘Je hebt de donkerte nodig van de komonsols, de woestenij waarin God iedereen neerzet, waarvoor hij arbeid heeft liggen.... Och, Maria, wij ontlopen elkaar niet zoveel voor God, ik de priester en jij de komonsol’.
Deze opmerking gaat overigens meer de inzichten van de auteur aangaandehet Russische volk en zijn toekomst aan, dan zijn boek. De roman is heel goed geschreven en verdient aller belangstelling. De compositie is van opmerkelijke gaafheid. Verschillende hoofdstukken hebben een eigen pointe en zijn uitstekende korte verhalen, terwijl niettemin ook de roman als geheel een organische eenheid vormt, waarin niets overbodigs en niets te weinig is verteld. Menig auteur zou aan dit staaltje van vakmanschap een voorbeeld kunnen nemen.
De vertaler is hier en daar wel gederailleerd.
Dupont illustreerde het boek. Voor zijn tekeningen past maar één woord: lelijk.
J.E.N
| |
Jan H. Eekhout
Boerenlegenden
Bussum - Paul Brand N.V.
Aan deze verzameling ‘Boerenlegenden’ ontbreekt een inleiding of verantwoording. Dat is jammer, omdat men, alvorens in een beoordeling te treden, iets zou willen weten over de stof, die aan deze kleine meesterwerken van vertelkunst ten grondslag ligt. Men krijgt de indruk, dat de persoonlijkheid van de schrijver althans op de stijl van de legenden zeer sterk haar stempel heeft gedrukt. Het is niet de stijl, die wij in deze naoorlogse jaren gewoon zijn te bewonderen, maar wel een stijl, waarvan wij leren kunnen en zeker ook een stijl, die uitstekend bij dit soort vertellingen past. De inhoud van de verhalen wordt in de titel aangegeven. Zoals in zovele volksvertellingen wordt de deugd beloond en de ondeugd gestraft, maar hier is het zeer bepaald boerendeugd en boeren-ondeugd. Goede illustraties van Frans Bank.
J.M. Vr.
| |
Irmgard Keun
Ferdinand de zachtmoedige
Bussum - F.G. Kroonder.
Voor wie ‘Gigli, eine von uns’ en ‘Das kunstseidene Mädchen’ gelezen heeft blijft de naam van Irmgard Keun onvergetelijk. In de jaren tussen '33 en '40 werden de boeken van deze het nazi-régime ontvluchte Duitse schrijfster hier te lande uitgegeven. ‘Ferdinand de zachtmoedige’ is de eerste roman, die na de oorlog in Nederlandse vertaling van haar uitkomt. Jammer genoeg kan hij de vergelijking met de herinnering aan haar vroegere boeken niet helemaal doorstaan. Een geestig en brillant boek is ‘Ferdinand’ zeer zeker; men bewondert de fantasie die zoveel bizarre figuren en komische situaties heeft opgeroepen. Maar door ‘Gilgi eine von uns’ werd men ontroerd, geráákt. Met ‘Gilgi’ en ‘Das kunstseidene Mädchen’ heeft ‘Ferdinand’ echter gemeen, dat de achtergrond van de romanintrigue een tijdsbeeld is; inplaats van het Duitsland van voor de oorlog zien we nu de verwarring van het naoorlogse Duitsland als het de handeling beheersende décor. Jammer, dat Irmgard Keun door haar te bizarre hoofdfiguren en te gezocht-humoristische handeling ook haar achtergrond ongeloofwaardig gemaakt heeft. Zij beschikt over de kwaliteiten om een tijdsbeeld van het naoorlogse Duitsland op te roepen, dat ook voor niet-Duitsers geloofwaardig is, maar heeft dat in deze roman onvoldoende gedaan.
| |
| |
Een Nederlandse vertaling van Irmgard Keuns voortreffelijke Duitse proza is moeilijker dan Olaf J. de Landell denkt.
J.M. Vr.
| |
Rudolf Thiel
Luther
Wien, Berlin, Stuttgart - Paul Neff Verlag.
Rudolf Thiel is een temperamentvol man. We wisten dat reeds uit zijn felle veroordeling van Shaw, Freud, Stefan George, Thomas Mann en Spengler in: Die Generation ohne Männer, uit zijn geestdriftige biografieën van beroemde dokters: Männer gegen Tod und Teufel.
Nu we de nieuwe uitgave van zijn Lutherbiografie (eerst verschenen in 1933) hier aankondigen, kunnen we gelukkig constateren, dat de auteur hier zich met eerbied onder de stof heeft geplaatst. Thiel geeft niet, wat hij zelf over Luther denkt, maar wat deze zèlf zegt in zijn preken, strijdschriften, bijbelcommentaren, brieven, liederen en gesprekken. Dit komt het gemakkelijk leesbare van het boek niet overal ten goede, maar wel de betrouwbaarheid, al is de keus van de opgenomen fragmenten natuurlijk subjectief. Wie uit de Erasmusbiografie van Stefan Zweig de indruk zou krijgen, dat Luther alleen maar een Duitse barbaar is, die de cultuur vertrapt, ontvangt hier een geheel ander en juister beeld, de Luther als homo religiosus. Het beeld van een worstelend mens, van een man, voor wie de vraag: Hoe krijg ik een genadig God? tot het centrale probleem van zijn leven geworden is. Van een man, fel in zijn toorn, onrechtvaardig in zijn eenzijdigheid, in zijn woede tegen ‘die räuberischen und mörderischen Bauern, die lichaam en ziel verbeurd hebben’, in zijn polemiek tegen Zwingli, hard en onbillijk zelfs tegen zijn vriend Melanchton, en wiens mening over de taak van de vorsten, waarbij de kerk onder de macht van de wereldlijke overheid werd geplaatst, tot in de laatste decennia noodlottige gevolgen heeft gehad.
Maar ook een deemoedig man, wiens laatste woorden waren: ‘Wir sind Bettler. Das ist wahr’ - een man, die diep overtuigd was, dat er geen enkele mogelijkheid voor de mens was dan te vertrouwen op Gods genade.
Thiels opdracht: Den jungen Deutschen, die noch an die Kraft des Geistes glauben, vind ik minder gelukkig. Voor mij is Luther een bovennationale figuur, die jongen en ouden iets heeft te zeggen. Zou Luther dit niet veranderd hebben in: Allen Menschen, die noch an die Kraft Gottes glauben?
J.H.S.
| |
Nederlandse Nonsens op Rijm
Utrecht-Antwerpen - Het Spectrum
Deze kleine bloemlezing van Nederlandse nonsens-verzen vormt een amusant bezit, en de inleiding van D. de Lange is zeer lezenswaardig. Men vindt hierin verzen van De Schoolmeester, Piet Paaltjes, de Braga-poëten, Cornelis Paradijs (= van Eeden), Charivarius, Trijntje Fop (= Kees Stip e.a.), Daan Zonderland, C. Buddingh en Annie Schmidt. De titel ‘Nederlandse Nonsens’ is misschien niet helemaal juist: in ieder geval zit er meer dan eens ‘method in this madness’, en wordt de nonsens af en toe, zoals bekend, tot poëzie, zij het vrijwel alleen in de gedichten van de Schoolmeester en Piet Paaltjes. Van de lateren is ‘het tinnen soldaatje’ van Daan Zonderland fijntjes en precieus. Als geheel zeer geschikt voor wie om met de inleider te zeggen ‘de gulle bereidheid heeft zich te laten vermaken’. Merkwaardig overigens, dat De Lange bij de ‘buitenlandse wortels van het Nederlandse nonsensvers de fijnzinnige Christian Morgenstern niet noemt, onder wiens invloed de verzen van C. Buddingh (hoewel m.i, van veel mindere kwaliteit) klaarblijkelijk staan.
Anna M.
|
|