Muzikale ontmoetingen
Ralph Degens
Hendrik Andriessen is behalve een knap componist en een uitstekend paedagoog ook een boeiend causeur. Een causeur bovendien die zijn gedachten in een natuurlijke gemoedelijke maar tevens uiterst verzorgde stijl op papier weet te zetten. In zijn jeugd heeft hij zijn schrijversgaven in de journalistiek gestoken maar sinds de muziekpractijk hem geheel opeiste bleven zijn beschouwingen over muziek tot incidentele opstellen in het Haarlems Dagblad beperkt. In de bundel ‘Muziek en Muzikaliteit’ (uitg. Het Spectrum, Utrecht) vindt men een groot aantal van deze opstellen enigszins gerubriceerd terug. Het zijn heel eenvoudige en heldere babbeltjes over allerlei onderwerpen de muziek en het muziekmaken bebetreffende. De ter zake niet geheel ondeskundige lezer weet echter welk een enorme eruditie, welk een vormbeheersing en welk een humor ook, de schrijver moet bezitten om tot een dergelijke klaarheid van uitdrukking te komen.
Het lezen van deze opstellen betekent telkens weer een ontmoeting met een rijp en ervaren man, wiens uitspraken de moeite van het overwegen waard zijn, ook al is men het er niet altijd volledig mee eens. Een van zijn vele voortreffelijke opstellen geef ik hier gaarne ter kennismaking in extenso, zonder commentaar, weer. Het heeft ‘De jeugd’ tot onderwerp.
Of men te rade gaat bij Plato of bij Karel de Grote, bij St. Augustinus of bij Luther - aldus Andriessen - men zal altijd bemerken dat grote mannen een voorname betekenis hebben gehecht aan de muzikale ontwikkeling der kinderen. Het feit dat deze waardeschatting gold in zeer verschillende tijden, bij de antieken, in de middeleeuwen en in onze dagen, bewijst de geestelijke kracht van deze mening. Achter de grote verschillen van practische toepassing dezer opvoedingsovertuiging staat de onverwoestbare zekerheid dat het aangeboren muzikale element waarborgen bevat voor de ontwikkeling en het behoud van werkelijk levensgeluk. De wenselijkheid van muziekbeoefening reeds in de vroege jeugd is een evenzeer klassieke als moderne idee. Ik geloof echter dat voor het doordringen dezer idee in onze tijd op andere wijze moet gestreden worden dan in alle vroegere tijdperken.
Nooit werd de jeugd zo beklemmend overbelast met leerstof als in onze scholen; de lagere school is een opleiding voor de middelbare scholen, en deze zijn weer de zwaargevulde voorbereiding voor het hoger onderwijs. Aldus zijn de tijden van het zesde tot het zes en twintigste jaar (om niet al te ruim te rekenen) met studie gevuld. Daartussen huppelt de gebruikelijke ontspanning.
Laat ik de noodzakelijke sportbeoefening onbesproken, dan springt het verschijnsel van het musiceren in het oog. Het is verschrikkelijk zoals de jazzband de jeugd terroriseert. Alle nog enigszins goed bedoelde aanraking