Endre Ady
Dank, dank, dank (Köszonom, köszonom, köszonom).
't Is gegons van zonnestralen dat ik hoor,
Uw naam proeft in mijn mond zo zoet,
mijn ogen ontwaren heilig onweer,
o mijn Heer, o mijn Heer, o mijn Heer,
mijn verwarde ziel heeft gist'ren alles bekend.
Gij waart altoos alles in alles,
ook in mijn zaal'ge aandoeningen
en in mijn teed're omhelzingen,
in mijn treurig en helder aanschouwen.
Ik dank u, dat Gij wildet wezen
daar, waar ik mijn leven heb gevoeld,
waar altaren vielen en verrezen.
Ik dank U voor het mij gespreide leger,
ik dank U Heer voor de eerste tranen,
ik dank U voor mijn moe-geweende moeder,
voor mijn vele zonden en voor mijn jonkheid,
ik dank U voor de twijfel en 't geloof,
voor al de kussen - en de krankheid.
Ik dank U, dat ik niemand iets verschuldde,
niemand, alléén U, voor alles alléén U.
't Is gegons van zonnestralen, dat ik hoor
Uw naam proeft in mijn mond zo zoet,
mijn ogen ontwaren heilig onweer,
o mijn Heer, o mijn Heer, o mijn Heer,
lichter is mijn ziel, nu zij ziend' bekende
dat Gij zijt geweest: vreugde, kus, leed, leven,
dank Heer, dat Gij ook de dood zult wezen.
|
|