[Ontmoeting 1953, nummer 1]
In memoriam Ignatia Lubeley
19 mei 1880-13 october 1953
P.J. Risseeuw
Met het verscheiden van mejuffrouw J.I.D.A. Engelberts, 24 jaar na haar tweelingzuster L.E., ontvalt aan de protestants-christelijke auteurs opnieuw een der fijnzinnigste auteurs der ‘tweede etappe’.
Of het werk der dames Engelberts nog veel gelezen wordt weet ik niet. Aangezien het niet aan de literaire mode onderhevig was, heeft het aan waarde niet ingeboet. Zij beiden schreven uit en over het verleden zonder enige pose, ook zonder te dingen naar de volksgunst.
Zij gaven zich zoals zij waren - eenvoudig en voornaam. Terecht vergeleek wijlen Dr De Moor haar werk met de zuiverste Hollandse equarel-kunst.
L.E. bouwde haar verhalen op uit brieven en dagboeken van aristocratische families. Haar tweelingzuster Ignatia Lubeley schreef eveneens ‘historische’ verhalen, welke bij haar ontstonden langs intuïtieve weg.
In de jaren 1923-1934, toen ik voor de uitgeverij Callenbach jaarlijks een novellenboek samenstelde (waaronder de ‘Kerstboeken’), waren de auteurs Ignatia Lubeley, Ds H.J. Heynes en Hendrika Kuyper - Van Oordt productief. Zij wisten wat het betekende een novelle te schrijven. Een verhaal dat compositie vertoonde en waarin elk woord, gewikt en gewogen, op zijn plaats stond.
Sla die jaarboeken maar op en ge zult van deze auteurs proza aantreffen waarbij velerlei hedendaags werk in onze kring verbleekt tot journalistiek broddelwerk.
‘Het winterzonlicht stroomde de wijde kerk binnen.
In de koude ijle ruimte zat de gemeente wat verspreid in de donkere banken. Petronella Mane, met haar luifelhoed, weggedoken in haar pelisse, de handen in een reusachtige mof, haar voeten op een stoof, keek van uit haar deftige bank naar de blauwe lucht achter de kleine ruiten der hoge boogvensters, en luisterde naar de wind, die langs de muren klagend wegstierf door de hoge zijgangen achter het beschot.’
Ignatia Lubeley was bij uitstek een Hollandse schrijfster.
De loden grijze stilte en het lage licht van een grijze Novembermiddag, de kilte der hoge kamers in een oud buiten, verdreven door houtvuur, de grauwe Hollandse wateren, deinend tegen wit besneeuwde dijken, heel de beschrijving van het negentiende-eeuwse leven in deze lage landen was haar toevertrouwd.
Haar werk bezat dat ondefinieerbare wat wij ‘sfeer’ noemen, waarin vooral ook haar bedachtzame dialogen uitmuntten.
Zich te verdiepen in haar werk zal immer een welkome literaire retraite betekenen.