meente van het Concertgebouw zou hebben te vorderen wanneer dit niet op de gestelde eisen zou ingaan.
Toen kwam de artistiek volkomen verantwoorde, maar tactisch wel heel ongelukkige benoeming van Paul van Kempen als dirigent van een aantal concerten.
Hoe gretig en hoe handig men enkele feiten uit het politieke verleden van deze dirigent heeft uitgebuit om het publiek ervan te overtuigen dat de leiding van het Concertgebouw er alleen maar op uit was de diepste gevoelens van de Nederlandse (lees Amsterdamse) bevolking te krenken heeft men uit de courantenverslagen kunnen lezen. Ondanks het feit dat deze dirigent al meer dan honderd concerten in ons land gedirigeerd had, ondanks de verklaringen van regeringswege, ondanks de persoonlijke verklaring ten gunste van deze man door Amsterdam's burgemeester, kwamen de rel en de staking, die de reputatie van ons orkest een onherstelbare knak hebben gegeven.
Achteraf zullen zij die met de beste bedoelingen hun sympathie aan deze actie hebben gegeven beseffen hoezeer zij zich hebben laten gebruiken als pionnen in een spel waarvan zij de regels nog niet kennen. Een spel dat niet gespeeld wordt om het Concertgebouworkest of om een toevallige dirigent daarvan, maar een spel waarvan de gehele Nederlandse cultuur, als onderdeel van de Europese beschaving, de inzet is. Hoewel het te betreuren valt dat het bestuur van het Concertgebouw niet heeft voorzien dat het engageren van een man als Van Kempen op dit moment (andere politiek-dubieuze figuren hebben het Concertgebouw-podium na 1945 ongestoord kunnen betreden) tot een conflict moèst leiden, hebben de schandalige tonelen die er het gevolg van waren misschien een deel van ons volk leren zien door wie en hoe er aan de ondermijning van ons cultuurleven wordt gewerkt.
Als tegenwicht voor deze mineurklanken kan er over het muziekgebeuren van de vorige maanden op deze plaats tenslotte nog een opbeurender geluid gesignaleerd worden. Terwille van de ruimte beperk ik mij tot dit ene feit. Het is de opdracht die de Kon. Chr. Oratorium Vereniging Excelsior te Amsterdam ter gelegenheid van haar 65-jarig bestaan aan de componist Theo v.d. Bijl en de dichter Jaap Das gaf. Een opdracht tot het componeren van een oratorium op tekstgedeelten uit het Evangelie van Johannes en de Openbaringen. De prachtige gedichten waarmede Jaap Das de gekozen schriftgedeelten tot een eenheid samenbond gaan voor mijn gevoel in artistieke waarde ver uit boven de muziek die Theo v.d. Bijl daarop componeerde.
Niettemin is het een werk geworden dat de schaarse literatuur op het gebied van Nederlandse oratoria met een compositie heeft verrijkt waarvan vooral de uiterst vakkundig geschreven koren de bewondering gaande maken en dat ondanks de aanmerkingen die men op details kan hebben als geheel een bijzonder geslaagd resultaat van de verstrekte opdracht is geworden.