Ralph Degens
Muzikale ontmoetingen
In een half seizoen
In Januari, als het gewone leven aan een nieuw jaar begint, heeft het muziekseizoen in Nederland zijn eerste helft achter de rug. Een kort overzicht van wat deze eerste helft van het seizoen 1950/51 aan opmerkelijks heeft gebracht moge de opmaat zijn tot een rubriek die, zo er inderdaad iets belangrijks te signaleren valt, van maand tot maand een posthume beschouwing over het muzikaal gebeuren zal geven. Als ik dan op het ogenblik wat men noemt ‘de balans opmaak’ en probeer vast te stellen wat van het verstreken seizoengedeelte de moeite van het herinneren waard is, dan is de oogst min of meer teleurstellend, althans kwantitatief. Want wanneer van drie maanden avond aan avond muziekhoren slechts drie avonden in het geheugen blijven als evenzovele bijzondere schoonheidservaringen, dan kan men naar ik meen, toch niet van een rijke oogst spreken. Vooral niet wanneer men bedenkt met welke intenties en pretenties de concerten over het algemeen gegeven worden. Maar vooruit, het waren er, wat mij betreft, drie en misschien kunt u er uit eigen ervaring nog een paar bijvoegen, want al wil men bij een schriftelijke verantwoording van zijn ervaringen een zo groot mogelijke objectiviteit betrachten, een persoonlijke keus blijft het, en wie weet of ik niet ergens een muzikale openbaring verzuimd heb te ontmoeten? Zelfs met avond in, avond uit in de concertzalen te zitten, kan men niet alle Philomela's op haar staart trappen.
Eindelijk ter zake, en in omgekeerde tijdsvolgorde: Pierino Gamba, 14 jaar oud en dirigent. Hij gaf een aantal concerten met het Utrechts Stedelijk Orkest. De Nederlandse muziekpers, sceptisch maar nieuwsgierig was bijna voltallig op de eerste repetitie, die voor deze gelegenheid een openbare auditie werd, aanwezig en zij heeft zich reeds daar van de onmiskenbare wonderlijke capaciteiten van dit kind kunnen overtuigen. Een wonderkind dus, verbazingwekkend in zijn feilloze dirigeertechniek, zijn enorm muzikaal geheugen en zijn intuïtief aanvoelen van de essentie der muziek. Als verschijnsel staat hij eigenlijk buiten het gewone muziekleven, waarvan de normale verrichtingen het resultaat van studie, verwerving en rijping plegen te zijn. Men vraagt zich daarom af, hoe en of dit phenomeen ooit in het klimaat van de normale concert-practijk zal gedijen en welke verrassingen (gunstig of ongunstig) een dergelijke ophoping van muzikale energie nog zal brengen.
Groter tegenstelling dan tussen de 14-jarige Pierino en de 73-jarige Alfred Cortot is nauwelijks denkbaar. Cortot, men zou bijna zeggen sinds mensenheugenis, voortreffelijk en in de hele wereld gevierd pianist, draagt uiterlijk zeer sterk de last van zijn talrijke jaren. Het fragiele lichaam met de markante, doorploegde kop, schijnt alleen nog