| |
| |
| |
Dr F. Boerwinkel
Buiten de muren
Tweede bedrijf
Rechts, op een verhoogd gedeelte van het toneel, allerlei attributen van een beeldhouwer. Een kleibeeldje onder natte doek op een werkstelling. Op een bankje daarbij wat klei, potjes en pannetjes etc. Links op het toneel enige zetels, banken, kussens en aan de muur een plank waarop enige boekrollen. Midden achter een raam.
Bij het opgaan van het doek ligt Galerius links op een ligbank, voorover, hoofd op de armen. Buiten hoort men roepen: ....Galerius! Galerius beweegt even, heft z'n hoofd op, laat 't met een mismoedig neenschudden weer op de armen vallen.
Even later komt door de linker opening voorzichtig Poppeia, blijft in de opening staan, kijkt rond.
Zou hij niet thuis.... (ziet hem plotseling op de bank)
O.... (gaat naar hem toe)
Galerius... jongen... wat is er?
Laat me Poppeia. Waarom ben je hier gekomen.
Dacht je dat ik nu kon wegblijven?
Je weet het dus.... van vader? (richt zich op)
(knikt)
Ja natuurlijk weet ik het. (Gaat naast hem zitten) Maar jongen... daar kun jíj toch niets aan doen.
(schudt z'n hoofd)
Het is niet goed, dat je nog in dit huis komt.
De haat en verachting van heel de stad rusten op ons, de zoons van Appius Claudius.
Wat zou je vader zeggen als hij wist dat je hier was?
Vader weet het. Hij lijdt er zelf zo onder.
En dat van gisteravond... ik was dronken... heb ik me niet verachtelijk aangesteld? Ik.... ik kan er niet tegen. Maar toen dat bericht kwam dat Alarik weer op Rome losgaat.... ik kan er niet aan denken dat 't mis zou gaan.
Geloof je dan dat het mis kàn gaan? Rome is toch nog nooit ingenomen.
'k Weet het niet. Maar als Rome valt.... dan heeft 't leven voor mij geen waarde meer.
Rome is veel Galerius, ook voor mij. Maar het is toch niet alles....?
| |
| |
Dat begrijp jij niet Poppeia. Jullie vrouwen denken anders dan wij, denken meer aan wat direct voor je ligt, aan je werk en je zorg voor vandaag. Maar voor mij is Rome het symbool van de samenhang van deze wereld. Zolang Rome staat weet ik me tenminste nog deel van een menselijk geheel dat zin heeft.... of althans schíjnt te hebben.
Als Rome valt blijft er niets anders over dan zinloze chaos, elkaar afslachten van woeste horden, wilde vernieling van alle cultuur, geen enkel houvast meer. Waarvoor zou ik dan nog verder leven....
Is er dan niets.... is er dan.... niemand waarvoor je verder wilt leven?
Poppeia.... neen denk niet dat ik ondankbaar ben, dat ik niet van je houd. Maar.... kun jij dan verder leven als je niets anders voor je ziet dan zwarte nacht?
(eenvoudig)
Ik zie jou Galerius.... dat is voor mij genoeg.
(Schudt mismoedig het hoofd)
Drie jaar geleden zijn onze troepen uit Brittannie teruggetrokken.... het begin van het einde. Sindsdien niets dan afbraak. Een nietswaardig keizer, eerst afgezet, later met behulp van Alarik, met behulp van deze barbaar weer in z'n functie hersteld. Een slappeling en nul.... Ja ik weet wat je wilt zeggen. Ik weet dat ik zelf ook allesbehalve een held ben. Maar juist daarom wil ik een keizer waar ik tegenop kan zien, een sterk figuur, die weet wat hij wil.
Maar je kunt toch zelf....
Nee ik kan juist niet zelf. En daarom wil ik dat iemand me zegt hoe het moet.
(enigszins ironisch)
En.... zou je je daaraan houden?
Misschien wel.... misschien ook niet. Maar in ieder geval wil ik niet zo grenzenloos alleen staan, wil ik ergens voor kunnen leven. (Als Poppeia een gebaar van verwondering maakt) Ja ik weet het, ik heb me nooit voor de staat uitgesloofd. Maar nu voel ik dat het nog een laatste band gaf, nog iets van ergens bij te horen.
Ach dat weet je toch Poppeia. Je weet hoe vader en moeder met elkaar omgingen. O ik hou van ze, van allebei. Maar een band onder elkaar.... nee, niets daarvan.
En Gajus en ik begrijpen elkaar helemaal niet.
Maar je hebt toch nog je vrienden.
Ja en 't zijn beste jongens. Maar ik weet zeker, dat als ik vandaag de dag dood ga, ze me over een week al vergeten zijn. Een echte band, zò dat je je werkelijk één voelt met de anderen - weet jij die ergens nog te vinden Poppeia?
(schudt nadenkend het hoofd)
Ik heb vroeger wel eens gedacht dat het de kerk kon zijn....
| |
| |
(verachtelijk)
De kerk? - hah!
Toen moeder nog leefde, ging ik wel eens met haar naar de kerk. 'k Was toen denk ik een jaar of tien. En ik vond het er dikwijls heerlijk.
Ja, omdat je toen nog niet zag hoe deze vrome broeders en zusters waren, omdat je ze nog niet kende. Maar je weet nu evengoed als ik hoeveel die voor elkaar over hebben. Ik zie me al om hulp aankloppen bij Vesalius de onderprefect, of bij de zeer achtbare Salernius.
Dat is niet eerlijk, Galerius, om juist die te noemen. Je weet dat ze eigenlijk pas lid van de kerk zijn geworden sinds het Christendom de staatsgodsdienst is. Die zijn om hun baantje te houden Christen geworden.
Nu goed, misschien was het vroeger beter, toen ze er nog wat voor over moesten hebben. Maar sinds de vervolgingen voorbij zijn, kun je op een koopje Christen zijn. En 't beste wat ze nu te doen schijnen te hebben is elkaar in de haren te vliegen om allerlei ‘hoogstbelangrijke’ theologische kwesties. (bitter) Of de wereld er ondertussen aan gaat kan ze geen barst schelen.
Er is toch ook wel iets anders....
Best mogelijk, maar ik zie het niet.
Omdat je 't niet wilt zien. Ken je dan Prisca niet, en Aquilanus? Je weet ook wel hoe geweldig veel goed die gedaan hebben toen verleden jaar de pest heerste in Arausio.
Nu ja, als ze allemaal zo waren....
Galerius, jij kijkt alleen naar de zwarte kant van het leven. Waarom zie je niet liever naar wat licht en blij is.... Waarom ga je bijvoorbeeld niet verder met je prachtige Apollobeeldje. Mag ik de doek er even afhalen. (loopt naar het met een doek bedekte beeldje)
Nee Poppeia, laat dat.... Wat geeft het allemaal nog. Ik had een beeld in mijn hoofd.... een heerlijke conceptie.... Apollo, lichtgod, luchtig slaand de luite. Maar de wereld van Apollo is voorbij. De kerk wil niet weten van de schoonheid en heerlijkheid van het Leven. En de barbaren, ja die leven wel.... maar als beesten zonder cultuur....
(is nieuwsgierig bezig bij het bankje met klei en potjes)
Ik wou dat je het mij eens kon leren (neemt wat klei in haar handen) 't lijkt me zo heerlijk om iets moois te maken. (kneedt, terwijl Galerius spottend toekijkt) Gunst nee, 't wil geen goed gezicht worden.... Kijk, telkens wordt het wat anders. Nu is het net een satyrkop. Hu.... wat grijns je me lelijk aan.... (kneedt verder).
En nu is het net een doodskop (neemt haar de klei uit de handen en kletst die neer). Nee Poppeia dat is geen werk voor vrouwen.
Ik geloof dat je gelijk hebt (rommelt in de potjes op de bank) Maar waar dient dit allemaal voor? (ruikt aan een flesje).
| |
| |
Pas op Poppeia, dat is zwaar vergif.
(zet het met een huivering weg)
Oe.... waar heb je dat nu voor nodig?
Het is een mengsel dat ik bij 't glazuren gebruik.
Gevaarlijk om het hier zo te laten staan. Als er eens kinderen in het atelier zouden komen....
Hier komen geen kinderen. Hier komen alleen (met schamper plechtige nadruk) volwassen mensen die weten wat ze doen.
(Buiten roepen stemmen: Galerius!)
Ik geloof dat daar juist een uitgezochte schare van die volwassenen aankomt. (gaat naar het raam) Ja, Galerius is hier. Komen jullie boven?
Wat moeten die hier. Nee laten ze niet komen.
Als ze 't horen van vader....
Natuurlijk komen ze wèl binnen. Dacht jij dat de vrienden daarvoor weg zouden blijven? 't Zou wat moois zijn!
(van links komen nu binnen: Rufus, Lepidus en Maxentius, Rufus met zeer hoofse manieren. Kennelijk zò uit Rome).
Vererenswaardige Poppeia, sta mij toe U mijn nederige hulde te bieden. Wel terecht mag Venus afgunstig zijn op Uw schoonheid. Toen ik haar ster gisterenavond zo boosaardig zag flikkeren dacht ik....
Zo, zo, Rufus, dat is dus de manier waarop ze elkaar in Rome beliegen....
Goden, hoe zou het mij mogelijk zijn een leugen te spreken.
Laat de goden daar maar buiten Rufus. Dat kunnen wij je ook wel vertellen. Poppeia hoe gaat het sinds gisterenavond? En m'n beste Galerius?
Die dacht, nota bene, dat jullie niet meer hier zouden willen komen.
Maar goede Galerius, wat haal je je nu in je hoofd! Omdat een of andere stomme boer geen begrip heeft van wat een magistraatspersoon toekomt?
Zo hoef je het niet te noemen om mij te sparen, Rufus.
Ik weet heel goed dat het een stinkende zaak is.
Dan is jouw neus nog niet aan bepaalde geuren gewend.
Wie de lucht in Rome heeft gesnoven, vindt het hier bepaald nog fris ruiken.
Wat je fris noemt! Maar in ieder geval laten wij een goed vriend niet in de steek. Ieder moet z'n eigen zaken verantwoorden. Wat mijn vader doet, daarvoor ben ik toch niet aansprakelijk?
Zo is het Lepidus, dat heb ik ook al gezegd. Zie je nu Galerius!
Goede vrienden, jullie bent, ik vind het.... het is....
| |
| |
Ja, ja, al goed hoor. Daar praten we niet meer over.
O die.... die had geen tijd denk ik.
Ik denk dat hij bang was voor z'n promotiekansen.
Godèn, wat een bezoeking om in zo'n provinciestad je kostelijke jeugd te moeten slijten.... Ik heb dorst, een godendorst. Poppeia weet jij niet wie hier Hebe is?
Je begint al vroeg Rufus.
Toch altijd nog te laat Poppeia. We hebben al minstens 5 minuten gepraat zonder één verstandige dronk te drinken.
Heb je vandaag nog iets uit Rome gehoord?
Nee nog niet. Maar maak je daarover verder geen zorgen.
Is Rome dan zo goed verdedigd?
Goed verdedigd, ha! Ja, met dat (maakt een gebaar van geld tellen) Daar hebben ze hem al twee maal mee weggekregen.
Jij was dus in Rome tijdens het eerste beleg?
En of, levensgroot! (lacht) tenminste, dat wil zeggen aan het begin levensgroot, aan het eind op sterven na dood. Oea - wat een bezoeking. De stinkrommel die ik toen heb moeten eten, om van het drinken maar te zwijgen. Dank je Poppeia (neemt beker aan, drinkt een teug en zet hem weer neer).
Konden jullie dan in de omtrek niets meer krijgen?
Kun je denken. Alarik had bij de 12 hoofdpoorten z'n troepen gelegd.... de scheepvaart op de Tiber geblokkeerd.... daar kwam eerst nog het meest langs....
En was die blokkade dan niet te verbreken? Deden ze in Rome dan niets tegen deze barbaren?
O ja, de gekste dingen. Ze hebben bijvoorbeeld Serena geworgd.
Wat, de weduwe van Stilicho?
Ja, van de enige man, die het verval van het rijk had kunnen stuiten. Nu ja, ook een Barbaar, een Vandaal nog wel, maar zolang hij leefde werd de opmars der Goten nog gestuit.
Maar waarom, bij Juno, hebben ze dan z'n weduwe vermoord?
Ja waarom? Stilicho is indertijd terechtgesteld door de regering. Dus dachten ze, zou z'n weduwe wel fel op de regering gebeten zijn en dus zou zij wel in contact staan met de vijand, met Alarik.
| |
| |
En dat heeft de senaat geslikt, zonder een zweem van bewijs?
(schouderophalend)
De senaat kon niet tegen 't volk op. Was blij dat ze iets hadden om te doen. En was stomverbaasd dat na deze dappere daad de Goten van schrik niet meteen wegtrokken. (neemt zijn wijnbeker weer ter hand).
Ja, schande, proficiat! (drinkt) Dat is beter dan dat bocht tijdens het beleg, Poppeia.
Je schijnt er nogal makkelijk over te denken.
Nee vriend, dat heb je mis. Ik heb me er vroeger ook ontzaggelijk over opgewonden. Maar wat doe je op de duur met je opwinding. Je bereikt er immers toch niets mee.
Neen, ik heb gezien, dat Epicurus gelijk heeft: laat het leven een lusthof zijn en laat je gemoedsrust door niets verstoren. En daarom zal ik voor twee dingen oppassen....
Voor een vaste vrouw, en voor een vaste overtuiging. Want door die twee word je alleen maar gebonden. Ik neem de weelde des levens en ik zal waarlijk wel oppassen het niet te bont te maken.
Wat zeg jíj daar nu van Maxentius. Is dat de leer van Epicurus?
Me dunkt, het is een wat grove vorm. Ik houd het liever bij Lucretius. Ik geloof dat die de geest van z'n leermeester zuiverder vertolkt, vooral in de aanhef van z'n tweede boek over de Natuur en haar Vormen. Heb jij hier een Lucretius, Galerius?
Ik geloof dat er daar één op de plank ligt.
Wacht ik zal wel even kijken. Hier is het.
Juist, hier heb ik het. Luister:
(draagt het voor, gezeten in een sella, in de linkerhand het papier, met de rechterhand gebarend)
‘Zoet is het, als op volle zee de winden
te keer gaan, van het land af uit te zien
naar andermans gevaar; niet dat zijn nood
ons een genot is, maar het vol besef
van wat ons zelve bleef bespaard is zoet.
Zoet ook de kansen van de slag te volgen,
zoals die staat gerangschikt in het veld
en toe te zien in eigen veiligheid.’
Makkelijk gezegd zolang je nog veilig bent. Maar als de chaos over je heen stort, wat dan?
Kalm, Galerius, luister verder:
‘Maar kostelijker is niets dan de gewesten,
| |
| |
de kalme hoogten tot zijn woon te hebben,
die zijn verzekerd door der wijzen leer;
van waar op anderen men neer mag zien,
die men ziet dolen en naar elken kant
verdwalen, zoeken naar het levenspad
wedijveren in geest, in adeldom,
den dag, den nacht doorzwoegen om te rijzen
tot oppermacht en wereldheerschappij.
O onverstand der mensen, o verblinding!
In welk een duister, welk een hachlijkheid
vergaat dit luttel levens....’
(bitter)
Ja, dat laatste is waar: in welk een duister, welk een hachlijkheid vergaat dit luttel levens.... Maar wat koop ik voor deze wijsheid? Wat geeft het me voor uitzicht? De hoogten der wijzen? Er zullen je niet veel ‘kalme hoogten van wijzen’ tot een woning gelaten worden als de barbaren over ons komen.
Luister dan nog naar het slot:
‘Want zoals kindren bang in donker zijn
en alles vrezen, zo in 't volle licht
zijn wij beangst voor dingen, die zo min
schrikwekkend zijn, als wat het kind in donker
ducht en zich inbeeldt, dat gebeuren zal.
Die zieleangst dus, deze duisternis
moet worden heengejaagd, niet door de stralen
der zon, niet door de schitterende pijlen
van klaren dag, maar door het helder inzicht
in de natuur en haar wetmatigheid.’
De Wetmatigheid der natuur - ja dàt is een heerlijke troost!.... geboren worden, bloeien.... al of niet met vruchten.... sterven.... Als deze wet ook voor Rome geldt dan is het ook niet eeuwig, dan is het doodsuur van onze beschaving ook nabij.
Dat heldere inzicht Maxentius heb ik gekregen, maar ik kan niet zeggen dat ik er erg gelukkig mee ben.
Me dunkt dat je te somber bent. En wat de dood aangaat, daarvoor behoeven we niet bang te zijn. - Want, zegt Epicurus, wanneer wij er zijn is de dood er niet, en als hij er is zijn wij er niet.
He ja, Galerius, wees nu niet zo somber. (buiten klinkt geroep van meisjesstemmen)
Ha, daar komen de meisjes. Ik was al bang dat ik vanavond in de filosofie zou verzanden. Wat word je dorstig van zo iets!
(snoept confituren uit z'n mouw)
(aan 't raam)
Ja kom boven Petronia. Dag Livia, prettig dat jullie er zijn. Dag Eugenia. Dan gaan we aanstonds die dans nog instuderen voor 't volgende tuinfeest. (de mannen zijn opgestaan)
| |
| |
Jeugdige nimfen, de goden heten U welkom in hun eerwaardige kring. Er trokken juist enige lichte wolken over deze Olympus. Maar die kunt gij wel wegdansen met Uw gazen sluiers.
Als dit de Olympus is, welke van de edele goden is dan Rufus?
Dat hoef je toch niet te vragen. Heb je ooit een mooier Bacchus gezien?
Dank je Livia. Maar zorg dan ook dat Bacchus niet te lang zonder het goede druivennat blijft.
Laten we dan allen voorzien (er wordt gedronken en geschertst, tot Petronia vraagt: ‘Wie speelt de fluit?’ Daarop begint Eugenia fluit te spelen en onmiddellijk beginnen de meisjes de dans, ook Poppeia. De mannen zien rustig toe. Af en toe een opmerking .
Opeens houdt de muziek op. Dan hoort men duidelijk Rufus, die met Lepidus een gesprek heeft opgezet)
....met een klein snufje peper en dan roosteren.... 'n Voortreffelijk gerecht.... (gelach. Rufus ziet op, begrijpt de situatie, lacht hartelijk mee) Ja Petronia, daar moest je nog eens in de leer gaan.
Zeg Rufus, is het waar dat ze in Rome zulke prachtige feesten geven?
Feesten! Het laatste dat ik meemaakte kostte meer dan 100.000 sestertiën....
Walgelijke verkwisting. Is het wonder dat de weerstand van ons volk ondermijnd is en dat met de dag de ontevredenheid groeit onder de slaven en de lagere standen.
Daar kon je wel eens gelijk in hebben. Er zijn er tenminste heel wat, die niets te verliezen hebben bij de komst van de barbaren, integendeel, die er bij hopen te winnen.
Maar hebben de rijken dan tijdens het laatste beleg niets geleerd? Toen hebben ze toch zelf aan de lijve gevoeld wat het is, om voor het naakte bestaan te moeten vechten.
Ja zeker hebben ze dat gevoeld. En daarom doen ze al hun best het zo gauw mogelijk weer te vergeten. Trouwens iedereen vergeet het, ook de armen. Nog geen maand na het beleg had iedereen al weer alle mogelijke pretenties over het eten.
Dus zo'n gemeenschappelijke ellende helpt ook al niet.
Ja, voor drie weken. Je moest maar weer eens in 't badhuis komen, nog geen twee maanden na het beleg en dan die toon horen waarmee de heren hun orders gaven. Het enige waar ze zich voor interesseren is of je een goed partijtje Tesseraria kunt spelen. Wie dat kan en dan bovendien nog luid hun prachtige marmeren zuilen en tuinen bewondert, die kan een goed leven bij ze hebben. Vooral als hij dan nog maar hard lacht bij de flauwste grappen die ze vertellen.
| |
| |
Maar hebben ze dan niets meer bewaard van de oude cultuurschatten?
Ja zeker, bibliotheken vol. Maar zorgvuldig op slot.
En in hun atrium staan grote waterorgels en enorme lieren. Maar er op spelen.... daar hebben ze geen tijd voor.
Maar waaraan besteden ze dan hun tijd?
O, ze hebben het verschrikkelijk druk. Eerst naar het badhuis waar ze gebaad, gestoomd en gemasseerd moeten worden. Dan uitvoerig Tesseraria spelen. Urenlang zitten ze met de schijven te schuiven en verdiepen zich in mogelijke combinaties. Daarna moeten ze erover spreken hoe ze eigenlijk de partij beter hadden kunnen spelen: Als ze even gewacht hadden met die schijf en dan later met die....
Dan naar de wagenrennen.
En dan tenslotte naar de waarzeggers. Je moet niet denken dat ze iets beginnen voor ze precies weten hoe de stand van Mercurius is en of de maan wast of afneemt.
Je hoeft anders niet naar de waarzeggers te gaan om te weten waar het met zo'n beschaving naar toe gaat.
Hou toch op met zo te schimpen op onze beschaving. Is het al niet ellendig genoeg. Ik kan het niet horen.
Maar is het dan niet zo en moeten we onze ogen daarvoor sluiten?
Ja ik weet het, ik weet het, je hoeft me niets te vertellen. Maar dit is tenslotte ons Rome en als dat ondergaat is er niets meer....
(buiten op straat hoort men zingen, enigszins dronken)
De zwarte aard drinkt regen
De zonne drinkt de zee weer
En weer de maan het zonlicht.
(is naar het raam gegaan)
Ei zie Galerius, daar komt je broeder Gajus met z'n vriendinnetje.
(schrikt en staat op)
Die.... Wat komt die....
(aanzwellend klinkt het van buiten).
Wat hindert gij mij makkers,
Wanneer ik ook wil drinken.
Man je hebt gelijk. Kom hier boven, dan doen we mee!
(afwerend)
Nee, die niet, laat dat Rufus.
Hij komt er al aan. (Ondertussen hoort men eerst afnemend buiten, daarna aanzwellend binnen weer zingen)
| |
| |
(Met z'n arm om z'n vriendin)
Wat hindert gij mij makkers, Wanneer ik ook wil drinken.
Ai ziet, welk een edel gezelschap deze woning herbergt.
Maar is er ook nog edel vocht in deze tempel der Muzen?
Broeder Galerius - ik hoor nog geen welkomstgroet voor mij en deze schone vrouwe.
Wat.... wat kom je hier doen Gajus en wie is die.... vrouw.
Als dit je welkomstgroet is broertje munt hij niet uit door hoffelijkheid.
Waarom stel je je zo minderwaardig aan. Is er niet al genoeg schande over dit huis?
Dit huis, hah! (hikt, en zingt verder)
‘De zwarte aard drinkt regen
De zonne drinkt de zee weer
En weer de maan het zonlicht.
Wat hindert gij mij makkers
Wanneer ik ook wil drinken’.
Komt er nu nog wat van of moet ik hier staan te verdorren?
Kom Galerius, laat ik je broertje en zijn vriendin eens mogen inschenken.
Goede Rufus, jij weet wat gastvrijheid betekent. Ik drink op.... (ziet om zich heen) op de rechtschapenheid van mijn dierbare jongere broeder. Ja ja, ik ben de oudste. Goden wat ben ik al oud. Ik kan wel met Anakreon zingen:
‘Vaak zeggen mij de vrouwen
Je spieglend, schrik je zelve,
Je hebt niet meer je haren,
Je wang is week geworden.
Maar of ik nog mijn haar heb
dan wel het is verdwenen,
ik weet 't niet; maar dit weet ik,
dat des te meer de grijsaard
moet vrolijk zijn en schertsend
naarmaat de Dood hem nadert’.
(trekt het meisje op z'n knie)
Kom hier m'n duifje, trek je maar niets aan van m'n lompe broeder. Hij is nog maar een nuchter vlegeltje.
(het meisje stelt zich ook aan)
Gajus, ik verzoek je dringend om te vertrekken. Ik wil zo'n.... zo'n meid niet op m'n kamer.
| |
| |
Hoho, hoor zo'n kuise Adonis.
(stuift op)
Wat meid! Wat deug er niet aan mij? Heeft míjn vader soms de arme boeren bestolen, heeft míjn vader de staat opgelicht, heeft míjn vader lekker geleefd van het bloed en zweet van een ander? Hoor me zo'n gore huichelaar nou eens zalven.
Gajus, laat jij je vader.... (In de verte buiten rumoer. Een ver trompetsignaal)
Waarom zou ik minder zijn dan deze ‘dames’ hier. Omdat ik niet zo keurig kan praten? Omdat ik niet met die mooie heupwiegertjes kan lopen? Dat kan ik anders best, kijk maar. Of wou je van mijn reputatie iets zeggen? Pas maar op je eigen reputatie lieve juffers. En pas vooral op de mannen, want der deugt er niet een. De hele wereld is één rotte appel, haha. Kom Gajus, het stinkt me hier te veel.... naar het fatsoen....
(ondertussen is het rumoer sterk aangezwollen. Men hoort roepen: Rome.... Rome.... )
(naar 't venster gaand, roept naar beneden)
Hei, hola mannen, wat is er met Rome.
(schel overslaand van zenuwen)
Rome is gevallen! De Goten plunderen de stad (weer rumoer buiten).
(naar 't venster)
Je liegt man, je liegt, dat is niet mogelijk.
Ze hebben de poorten van binnen opengemaakt!
(wrijft zich voor de ogen, is als verdoofd, schudt z'n hoofd, mompelt eerst nog):
nee het is niet waar, het kan niet waar zijn.
(hoort dan het rumoer buiten weer, dat steeds sterker wordt: ‘Rome is gevallen’ en begint dan ineens krampachtig te lachen):
haha.. hahaha.. hahahahahahah....
Wat hindert gij mij makkers
Wanneer ik ook wil drinken.
Hier (grijpt een kruik en zet die aan de mond) nu de beste wijn, de laatste! Hier broeder Gajus (reikt de kruik aan Gajus)
Galerius.... Galerius, toe nu, jongen, nee....
(rukt de kruik weer uit de hand van Gajus, drinkt zelf weer)
(tot Lavinia):
Schone jonkvrouwe vergeef me mijn lompheid. Nooit is er zo'n waar woord gesproken als door Uw mond.
De wereld is één rotte appel....
Dan is de zon een rotte pompoen,
En de maan een rotte mispel.
En al de sterren en planeten
dansen in een godvergeten
Hahaha.... Dit is de kans
Van de zwarte wereldmacht....
Nacht is alles.... zwarte nacht....
| |
| |
Poppeia - hoe was ook weer dat lied van Sapfo?
(een windstoot, de lampen gaan walmen, 't wordt duister
Rond middernacht is 't....
(hij zwaait met z'n rechterarm het Apollobeeldje ter aarde)
(hij wankelt.... In de verte een dringend hoornsignaal)
De barbaren komen.... Rome roept. Ja ik kom....
(rent naar het venster en springt in een vlaag van verbijstering er uit)
(Allen storten achter hem op 't venster toe. Terwijl het doek snel valt hoort men nog)
(ineens ontnuchterd)
Galerius! M'n broeder....
Einde 2e bedrijf.
|
|