Ontmoeting. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 502] [p. 502] Peter v.d. Braken Mijn schemel en ik Vlag aan de hemel. Vendel van vuur en goud. Hoor, hoe mijn stoere schemel rent door het woud. Ziet, hoe zijn kloeven slaan gensters, fel en koud. Wel is zijn stampend staan mij vertrouwd. Vier ik de teugels, vrij draaft hij dan weg. Dwars door de zwarte hei, dwars over sloot en heg. Waar zal ons leger zijn in deze nacht? Wat lokt de verre schijn? Wie houdt er wacht? Is daar het bed gespreid, voor jou en mij? Worden wij daar gewijd in witte pij? Een, die de hoefslag hoort, is als een vrind, die aan de open poort ons wacht... en vindt. Voort, naar de einder toe; daar drukt de nacht daags moede ogen toe in louter pracht; dekt ons de donzen vacht van 't scheidend licht. [pagina 503] [p. 503] In onze ogen lacht zacht Zijn gezicht. Hij wenkt met milde hand era zònder woord brengt Hij ons naar het land, dat Hèm behoort. Heeft Zijn verdroogde mond stil ons gekust, dan neemt de zwarte grond ons in Zijn rust. Vlag aan de hemel! Vendel van gloed en goud! ‘Hij’ is 't, die van mijn schemel de teugels houdt. Vorige Volgende