| |
Kritieken
Romans en novellen
Pierre van Paassen, De aarde zou schoon kunnen zijn. Uitgeversbedrijf De Spieghel, Amsterdam. Geautoriseerde vertaling van M.A.C. Visser.
Er zijn boeken, waar zelfs het prospectus geen raad mee weet. Dit lijvige boek van Van Paassen bevat in elk geval iets heel anders dan, gelijk het omslag ons verzekert, de ‘legende van een generatie in een Hollandse stad tegen de achtergrond van de geschiedenis der 20ste eeuw’. Het is enerzijds veel meer, anderzijds minder, en een ‘legende’ is het allerminst. Het komt mij voor, dat de schrijver, een grage verteller, zelf veel op het hart had en dit alles heeft willen spuien in dit ene boek, zonder zich rekenschap te geven van de structuur. Om het met een variant op de titel te zeggen: dit boek zou schoon (althans interessant) kunnen zijn, als het niet te vol was, overbelast. De conceptie, waarnaar ik ernstig gespeurd heb, ontgaat mij niet. Het valt feitelijk in meer dan twee, ja in vele boeken uiteen. Het schoolleven heeft op Van Paassen stellig de diepste indruk achtergelaten; op de geestesstromingen van ‘zijn jaren’, op de politieke zowel als de godsdienstige kwesties reageert hij bewogen; van de geschiedenis der Joden, van hun lot en ondergang in het Oosten is hij nauwkeurig op de hoogte; het merkwaardige, ja in dit boek onwezenlijk geprojecteerde hoofdstuk ‘Afscheid van Rome’ leidt ons naar een fragment zendings-(missie) geschiedenis... U ziet - Van Paassen heeft veel bagage op zijn reis meegenomen, al te veel, met het gevolg, dat de riemen van de koffer bezweken zijn. De vertaler heeft veel zorg aan dit boek besteed; zijn Nederlands is evenwichtig, zuiver, menigmaal beeldend door verrassende stilistische vondsten.
Joh. v. H.
| |
Mrs. E.C. Gaskell - Stevenson, Cranford, vertaling uit het Engels door Clara Eggink. Omslag en bandtekening Caspar van Hoorn. Uitgegeven door De Boekerij, Baarn, z.j.
Een samenleving in een kleine Engelse plaats wordt ons in deze roman uitgebeeld op een wijze, die aan Dickens herinnert: met een milde levenswijsheid, veel mensenkennis, ironie, humor en vooral in een toon van weemoed en verzoening, waartoe het retrospectief verhaal als vanzelf neigt. Want het is een gemeenschap van ouderen, voornamelijk vrouwen, die voor een groot deel van herinneringen leven - en van het geld, dat zij uit erfenis en pensioen van hun mannen ontvangen. Zij worden in hun kleine levens, waarin de dagelijkse dingen van zo groot belang zijn, gevoelig en met humor getekend, met haar ijdel- | |
| |
en tederheden, haar zorgen en verdrongen verdriet, haar wat grijze, gedempte blijdschappen. Er is veel tijd om zich druk te maken over fatsoenvragen, die, typerend voor deze gemeenschap en ook voor de schrijfster, wel erg met futiliteiten te maken hebben. Ook in ander opzicht belicht de vertelster vooral de kleine dingen van de dag, die in dit maatschappijtje zulke grote vormen aannemen, dat er geen plaats overblijft voor de diepste levensvragen. Typisch vrouwelijk, zegt een man. Het boek, door een vrouw geschreven en door een vrouw vertaald, beide voortreffelijk, zal vooral vrouwen, met name oudere, kunnen boeien. Deze voelen zich thuis in deze sfeer van herfstige weemoed over het snelle vergaan der dagen en mijmerende herinnering aan de jaren van weleer. Voor een man is dit alles wel aardig om eens te lezen, hij kan de milde ironie in de beschrijving ook wel waarderen, maar hij schuift het boek spoedig terzijde: er is zoveel belangrijkers te lezen, en zoveel sprekender schoon te zien.
Piet Korthuys.
| |
Einar Wallquist: Ver van de grote weg. Vertaald door G.J. Risselada-Garrer. Uitg. Bosch en Keuning, Baarn. z.j.
De schetsen van de Zweedse arts Einar Wallquist, in dit boekje verzameld, geven een interessant beeld van het leven van Zweden en Lappen in het hoge Noorden en tevens vertellen ze hoe in de laatste oorlog tientallen vluchtelingen uit de Duitse krijgsgevangenenkampen in Noorwegen, de Zweedse grens passeerden en na ongelooflijke ontberingen het quarantaine-station, waarvan Wallquist de leiding had, bereikten, of door uitputting niet meer konden bereiken.
Het is voor ons, die zo snel, te snel gewoon zijn om weer behoorlijk en comfortabel te leven, beslist goed te lezen, wat in de oorlog mannen die de vrijheid zochten, durfden presteren en ook konden presteren. Wij lezen hoe mannen en vrouwen in de enorme uitgestrektheden van het Noorden (er wordt daar verteld van tochten van tientallen kilometers naar een ziekenhuis en dat langs onbegaanbare wegen of door sneeuwjachten) uitzonderlijke karakter-eigenschappen bezitten. Ik vermeld echter nadrukkelijk dat het boek grotendeels vrij is van de bij ons wel gewaardeerde, doch m.i. niet aanvaardbare romantiek van mensen van de statuur van koningen of aartsvaders.
Het best is de schrijver in zijn pretentieloze vertellingen. Het eerste bijv. heeft een kostelijke humor. Omdat de schrijver een milde levenshumor heeft weet hij steeds door te dringen tot de kernen van leven en liefde. Op deze wijze weet hij figuren van een boerenvrouw, een oude Lap, een vluchteling, een Serviër, die alles doorstaan kon, omdat het verlangen naar zijn dochtertje hem dreef, een boer, die doordat hij gelooft aan kanker te lijden afscheid van het leven wil nemen, ons zeer nabij te brengen, herkennende in elk het algemeen menselijk verlangen.
Hoe interessant ook de verhalen zijn over het eigenlijke quarantainewerk, uit oogpunt van literatuur is hier vaak een dualisme van reportage en vertelling. In bijv. de tweede schets (Terwijl men Jonas afhaalt) die je als een verhaal begint te lezen, komt plotseling de schrijver (in ik-vorm prekende) binnenzetten. Een andere maal plaatst hij achter een als vertelling opgezette schets (Zij kwamen de grens over) een persoonlijke moraal aan het slot, waardoor vertelling en beschouwing niet harmonieus in elkaar overgaan. In die schetsen is ook het zeer hinderlijke van de tegenw. op de verl. tijd springen en omgekeerd.
De schrijver maakte zelf illustraties hij zijn schetsen. Deze zijn teer en gevoelig en wijzen er op met een man te doen te hebben, die waarlijk man is (lees zijn schetsen over heldhaftige hulpverleningen per auto of per vliegmachine), maar daarbij teer en vol liefde bleef tot de mens, die op zijn levensweg kwam. Daarom wensen wij dit boekje veel lezers toe, omdat het jongeren en ouderen leren kan wat waarachtig leven is in de brede, diepe, ja volledige zin van dit woord. De vertaling zal wel juist zijn, dat kan ik niet beoordelen, het Nederlands kan mij echter niet steeds bekoren. Zonder nu direct fouten te maken zijn de zinsconstructies vaak stijf, de samentrekkingen niet overwogen.
K.K.
| |
Th. van Walder, Het begon in Baltimore. Roman. De Nederlandse Uitgeverij, Baarn, z.j.
Aan een artikel van A.M.W. Stirling in de Nineteenth Century van November 1908, overgenomen door Wetenschappelijke Bladen 1909 - I. heeft deze schrijver de historische gegevens ontleend voor deze korte roman van het huwelijk tussen een rijk meisje uit Baltimore met Jerome Bonaparte, broeder van Napoleon. Een meisje van achttien met een iets oudere jongen. De trotse broer weigert zijn toestemming, verbiedt de jonge, dan zwangere vrouw, in Lissabon voet pan wal te zetten, en ontbindt het huwelijk, ook als de paus dit weigert te doen. Het kind wordt in Engeland geboren; de
| |
| |
jonge moeder keert met haar kleine Jerome Napoleon terug naar Baltimore, een vroeg versmade bloem, die reeds vrucht heeft voortgebracht.
Kort en helder, verfrissend direct van stijl en taal, maar met te weinig sfeer, is deze roman een boeiend, voortreffelijk gecomponeerd verhaal, met scherpe tekening der karakters: het slappe van Jerome, het sterke van Elisabeth, die hij laf verlaat als zijn machtige broeder dat beveelt.
Een weinig bekende verbintenis van een der broeders van Napoleon staat ons hier voor ogen gesteld; wij zien iets van de toenmalige wereld in Amerika en Engeland, hoe deze zich tot Napoleon verhoudt en hoe de wereldveroveraar, van wien de schrijver, wel wat kinderlijk, zegt, dat hij orders geeft ‘waardoor de wereld spoedig een ander aanzien zou krijgen’, beslist over leven en wensen van zijn verwanten.
De grote verdienste van dit scherpe, heldere beeld wordt echter helaas verminderd door het juist iets teveel bedwongen gevoel. Al is de roman tragisch van beloop, toch laat hij in de lezer te weinig ontroering na. Iets te ‘Amerikaans’ misschien naar onze smaak? Maar dan toch liever dit wat harde, waarachter de hartslag van de tragiek verdoft klinkt, dan het sentimentele van veel Nederlands en Scandinavisch werk.
Piet Korthuys.
| |
James Hanley: Tegen de stroom op. Vert. door Dra. M.G. Schenk. Uitg. De Boekerij te Baarn. z.j.
Dit is een groot boek. Is het technisch al een prestatie een roman van 500 bladzijden te schrijven enkel en alleen over de gebeurtenissen in en om een arbeidersgezin gedurende enkele weken, onze waardering wordt bewondering als we geboeid lezende ontdekken, dat de schrijver blijk geeft de door hem beschreven karakters door en door te kennen en in een machtige stijl schrijft. Hoofdpersoon is juffrouw Fury, een boven haar milieu uitrijzende arbeidersvrouw. De vitaliteit van deze vrouw heeft den schrijver gefascineerd. Met buitengewoon beeldende kracht vertelt hij van haar tochten door de stad, naar de haven, naar het rederskantoor om een achtergehouden salaris van haar zoon, die een ongeluk heeft gekregen, op te halen, van haar werk in huis, van de zorgen voor haar kindsen vader en haar wat sulligen man Denny. Doch het boeiendste is deze vrouw in haar droom, haar illusie om één van haar gezin uit het milieu van ploeteren en sjouwen uit te heffen. Daarom heeft ze met veel moeite en tegenwerking haar zoon Peter, haar jongste, op een seminarium weten te plaatsen om priester te worden. (Het gaat hier in dit boek nl. over Roomse Ieren, die naar Engeland gekomen zijn). Voor deze studie van haar zoon ligt zij letterlijk krom, tyranniseert ze haar man en verwaarloost ze haar andere kinderen, die dan tenslotte ook geheel eigen wegen gaan. Juffrouw Fury heeft echter haar droom, die haar sterker maakt dan alle anderen. En nu begint het boek juist met de grote ontgoocheling voor haar. Zij ontvangt een telegram dat Peter gezakt is en naar huis komt. Later blijkt dat hij weggestuurd is omdat hij verdachte omgang met vrouwen had. Peter komt thuis, voelt zich niet meer op zijn plaats, doch heeft weinig wilskracht zijn eigen toekomst te bepalen. Voor zijn moeder bestaat hij eigenlijk niet meer. In het daaropvolgende verhaal van de staking toont de schrijver zijn beste kwaliteiten. Zelden was ik zo geboeid.
Toch stelt het boek me voor vele vragen, die de formulering van het slot-oordeel moeilijk maken. Het boek begint met de grote tegenslag van juffrouw Fury over haar zoon Peter en het eindigt met de beschrijving van Peters vertrek als zeeman, een paar weken later.
Als dan tenslotte juffrouw Fury inziet dat al haar zwoegen tevergeefs is geweest, als ze bovendien nog inziet dat haar zoon, evenals nog andere van haar kinderen, zedelijk en geestelijk andere wegen gaat, dan zijzelf, krijgt ze een aanval van krankzinnige woede. Ze vervloekt haar zoon en valt hem aan. Aan het slot lezen we: ‘Haal die krankzinnige vrouw weg’, riep een man op het schip. De vrouw stond stil. Opziende zag zij hem, Peter, met zijn bebloede gezicht, net toen hij aan boord van het schip ging. Toen liep ze terug naar huis.’ Een sociale roman kan ik dit boek niet noemen, ondanks de boeiende beschrijving van arbeiderswoningen, van havens, rangeerterreinen, binnenplaatsen waar een vieze walm hangt, trapportalen, stinkende fabrieken enz. Ondanks de indringende en ontroerende tekening van het maatschappelijk en ‘geestelijk’ leven van de mensen, die in de gore straten wonen. Want de mens is hier ondergeschikt aan het grote proces van het leven en het werk. In dit licht worden de gehele sociale strijd en de verlangens van de arbeiders gesteld. Wij zien ze eerder als noodzakelijke slachtoffers dan als strijders bijv. tijdens de staking.
Wij kunnen echter ook weer niet zeggen, dat het gehele verhaal van hun levens alleen maar naargeestig, naturalistisch- | |
| |
deterministisch gezien wordt. Daarvoor is bijv. juffrouw Fury al te grote persoonlijkheid, die ‘tegen de stroom opgaat,’ ook al faalt ze tenslotte.
Ik kan het boek eigenlijk niet beter karakteriseren dan met een citaat uit de beschrijvinug van de staking. Peter, de mislukte priester, ontmoet tijdens de relletjes een wonderlijk man, die zich Prof. Titmouse noemt, en over de massa dit zegt: ‘Verzadig jezelf. Ja, verheug je niet door een diepzinnige studie van deze vergadering, van de sociale structuur, maar verheug je zinnelijk, jongeman. Verlies jezelf in de massa. Word er deel van. Neem in je op haar blinde kracht, haar domme woede, haar adem, de vele geuren, die uit haar lichaam oprijzen. Laat je ogen heen en weer dwalen.’
Dit heeft de schrijver gedaan met dezelfde intensiteit. Ook al wordt er geen oplossing gegeven of een doel gesteld, toch is dit boek voor ieder, die zich in het sociale probleem verdiept van grote betekenis. Het zal ons tot een antwoord dwingen. Vooral als we ook in deze maatschappij Christenen willen blijven.
De vertaling van dit boek is uitstekend. De vertaalster is er in geslaagd zo te vertalen, dat men werkelijk vergeet met een vertaald boek te doen te hebben. Ik acht dit het hoogste wat een vertaler bereiken kan. Bovendien past haar stijl en woordkeus geheel bij het onderwerp.
K.K.
| |
Foka van Loon: De wondere weg. Uitg. Jan Haan, Groningen z.j.
Wie wel eens wat te maken heeft met de lectuurvoorziening in onze Protestantse kring, zal de verschijning van een boek als dit, omdat het voorziet in een leesbehoefte, toejuichen. Hij weet nu eenmaal dat streekromans er tot dusver nog steeds in gaan en hij hoeft dit soort boeken van Chr. schrijvers niet eerst door te lezen of er soms vloeken in staan of onzedelijke scènes in voorkomen, wat bij andere romans nog wel eens het geval is. En dan krijg je narigheid met de cliëntele. Doch wanneer hij dit. voor de volksbibliotheek dankbaar aanvaarde boek, bespreken moet voor een literair tijdschrift komt hij enigszins met zichzelf in tweestrijd. Immers van een boek, dat je met vreugde uit de naam van diverse lezers verwelkomt, mag je toch eigenlijk niets anders dan goed zeggen. Edoch...
De positie van een dergelijk recensent als nu uw onderdanige dienaar zou nog veel gemakkelijker zijn, indien genoemde schrijvers alleen maar aan hun opdracht voldeden: goede volkslectuur geven en niet gingen ‘literaturen’. Dit laatste schijnt wel heel verleidelijk te zijn. Als ie eenmaal gaat schrijven, dan moet je toch ook niet zo alledaags doen. In dit boek wordt bijv. op deze wijze getracht tot literaire stijl te komen:
‘Het Oosters vuur spat uit haar ogen. Haar volle rode lippen wijken vaneen en tonen haar kleine witte tandjes. Die mond is als een verleidelijk passie-ademende bloem in haar bleek emotievol gezicht.’
Een ‘lust’ hof met zulke bloemen had ik beslist niet op een Drentse boerderij verwacht. ‘In haar lieve eenvoud, wars van alle aanstellerige en gilletjes slakende stadse juffersmanieren.’ Leuk, dat die manieren ook al gillen. ‘Hij sluit haar in zijn geweldenaarsaramen en prangt haar tegen zijn hijgende borst.’ ‘Zij zuigt in deze korte ogenblikken haar hartekamer vol geluk.’
Zulke zinnen, die wel uitzonderingen zijn, wijzen op een foutieve lust om boven de kracht te grijpen. In dit verhaal zijn verder de karakters steeds iets tè nadrukkelijk. De oude tante Geerte is net iets tè lastig in het begin en is net iets tè veel bijgedraaid in het eind. Het ondergedoken Jodinnetje (vandaar dat Oosters vuur in de giciteerde zin) is ook weer net iets tè lief en tè bedeesd. Jenne, het meisje van Klaas Geuchies voordat hij met Rita gaat (Rita is het Jodinnetje) is weer net iets tè stijf. Dit ‘tè’ dan in de zin om aanvaardbaar te wezen. Zo is het met meer karakters. Indien de schrijfster meer eenvoudig weg verteld had zou dat haar sympathiek verhaal ten goede zijn gekomen.
Wat haar geldt, geldt trouwens vele schrijvers van christelijke romans. Indien zij werkelijk aan literatuur willen gaan doen, laten zij dan eens geheel nieuwe wegen gaan wat inhoud en stijl betreft. De meest vooruitstrevenden onder ons wachten er op en indien deze roman, dè roman, eens verschijnen zou, zou blijken hoe zeer ook ons volk er op wacht. Indien zij zich echter daartoe nog niet in staat achten, want het zal van den Christen vragen profeet en waarachtig kunstenaar te zijn, dan moeten ze hun kracht niet zoeken of liever hun kracht niet verbruiken in geciteerde gewichtigheden.
Een gewoon, vlot verteld verhaal is dan voldoende. Dit verhaal had ook zo kunnen zijn, dat bewijzen verscheidene hoofdstukken. Ten besluite een welgemeend verzoek aan de schrijfster: Schrijft u nu uw volgende roman eens zo, dat de man van de volksbibliotheek en de criticus, in dit geval in één persoon verenigd, niet opnieuw met elkaar op gespannen voet zullen komen. Dit kunt u op twee manieren bereiken.
K.K.
| |
| |
| |
Katherine Mansfield, Prelude, vert.: Beatrice Willing. Uitg.: De Driehoek, 's-Graveland 1947.
Heeft het wel zin, de lof van Katherine Mansfield te zingen? Het zal immers aan haar invloed niets af of toe doen, want haar werk bezit zulk een kracht bij ontroerende tederheid, dat elke lezer zich gewonnen geeft, ook al zou hij, op welke gronden ook, zich tegen haar verzetten. Ongetwijfeld. Maar dan moet haar werk gelézen worden. Een recensie wordt gebruikt om te loven of te laken, maar andersom gaat het óók op; lof en blaam worden dienstbaar gemaakt aan de recensie, die immers tot lezen wil aanzetten, of het ontraden.
Je ontkomt bij het lezen van deze novellen niet aan het maken van vergelijkingen. Hoe zelden worden er in Nederland, en nù, novellen geschreven, die met deze gelijk staan. De meeste verhalen zijn wel knap, vaak diepzinnig, experimenteel; zij hebben dikwijls raffinement wat stijl, bouw en gedachte betreft, maar zij zijn niet gróót. Katherine Mansfields werk is groot.
De keuze der novellen, genomen uit The doves nest, Bliss, en The Garden-Party, acht ik zeer gelukkig. Tot mijn vreugde las ik, dat nog een tweede selectie het licht zal zien.
Deze verhalen onthullen het leven op een argeloze, eerlijke wijze en in grote eenvoudigheid. Zij zijn liefdesliederen. Maar wat zijn ze al niet meer. Sfeer en milieu worden met geniaal ‘gemak’ opgeroepen. Haar landschappen ziet men, haar personen kent men. En toch weet Katherine Mansfield te ontkomen aan de strik van het realisme; van het naturalisme ook.
Wie kan ‘Het poppenhuis’ lezen, en niet ontroerd worden tot in het diepst van zijn hart?
En je begrijpt na het lezen van deze verhalen opnieuw, dat wereldliteratuur diè literatuur is, die geschreven werd met inzet van de gehele mens, bij met het gebruik van een uitnemende techniek. En is er niet het grote levenswonder, dat naarmate wij meer liefhebben, wij meer kunnen?
De vertaling is uitnemend, jammer is, dat Ik vernederlandste namen tegenkwam en ‘een tientje’. Of een papiertje tientje, pond of dollar heet, doet aan het verband niets af en toe, maar wel stoort het, omdat dit tientje niet bij de mensen past, en niet bij 't landschap. Tientje is nog altijd een Nederlandse eigennaam. Ik houd mijn hart vant voor de gevolgen van deze vertaalgewoonte. Als de vertalers zo het landschap, en mensen en dieren, voor het begrip des lezers pasklaar gaan maken, zal het er raar gaan uitzien. Maar dit is een klein vlekje, dat ik slechts terloops wil aanwijzen. Want ik ben veel te blij met deze uitgave dan dat ik naar gebreken zou willen speuren.
J.v.D.
| |
Rico Bulthuis, Het andere verleden. Uitgeverij Born N.V., Assen.
Dit is een vlot geschreven roman over een begaafde jongeman, die door een ogenschijnlijk onbetekenende oorzaak zijn geheugen verliest, onder verdachte omstandigheden wordt gearresteerd en wordt overgedaan aan een psychiatrische inrichting. Een zeer sympathieke psychiater en een scherpzinnig neuroloog, geholpen door een fijngevoelig zustertje werken samen aan de therapie, die tot een volkomen bevredigend resultaat leidt. De spanning wordt prachtig volgehouden en eenmaal aan dit boek bezig kan men er niet mee uitscheiden, alvorens de vele knopen op een zeer verrassende wijze voor ons worden ontward. Dit boek paart de goede eigenschappen van een detective- aan de goede van een niet quasi-diepzinnige psychologische roman en kan daarom zeer geslaagd heten. Psychologisch is het volkomen verantwoord en het is een welkome hulde aan het moeizame werk van de mannen der psychotherapie. De figuren zijn alle zeer aannemelijk getekend en de hoofdpersoon is in alle passages goed op hetzelfde peil gehouden. Het is daarbij een verdienste van de schrijver, dat hij bij de beschrijving van de infantiele periode in de ontwikkelingsgang van de hoofdpersoon niet bezweken is voor het aanbod van zeer vele voor de hand liggende zouteloze ‘aardigheden’. Verder is het werk doelmatig opgesierd met enige levenswijsheden, waarvan de waarde ná lezing nog aanmerkelijk blijkt verhoogd, wanneer men namelijk van een realistische op een symbolische interpretatie overspringt, iets wat waarschijnlijk des schrijvers diepste bedoeling is geweest.
P.A.H.
| |
Yvonne Pauwels, Tusschen hemel en aarde. P.N. van Kampen & Zoon N.V., Amsterdam, z.j.
Een zuivere, gevoelige, Vlaamse roman, voortgekomen uit een hoog en nobel levensbesef dat de tweestrijd tussen ziel en lichaam pijnlijk heeft ervaren. Het boek vertelt in een bewogen stijl, met voortreffelijke sfeeruitbeelding, de tragische levensgang van een vrouw, die
| |
| |
eerst in een klooster de liefde denkt te vinden en daarna in de man. In beide wordt zij diep teleurgesteld. De moeder-overste stelt eer en goede naam van het klooster hoger dan de barmhartigheid: de man, die later, nadat zij reeds jaren weer in het openbare leven terug is in het huis van haar vader, een apotheker, haar liefde verwerft, trekt de harmonie scheef, door zijn hartstochtelijke verovering, zodat zij hem ontvlucht. Het is dan te laat voor een harmonisch tot elkaar groeien in begrip -en misschien ook erbarmen - om elkanders sexuele hunkering, en zij volgt de moeilijke weg van de caritas, het zich geven zonder troost of loon van wederliefde, een weg, door haar aanleg en karakter bepaald.
Zo geeft deze goed gecomponeerde roman een aangrijpende uitbeelding in de hier tot sterk leven gewekte personen, van die oude strijd, die eeuwige spanning tussen vlees en geest, tussen aarde en hemel, tussen hartstocht en sereniteit. Een spanning die wel geen oplossing, maar toch een zekere voldoening vindt, een legéring: ‘Tusschen hemel en aarde ontdekt Lucie Bergman eindelijk de legeering van haar levensgeluk.’ Ze ontdekt het in gesprek met Christus, wien zij eens haar woord had verpand en die haar de hand reikt.
Met grote liefde zijn ook de andere figuren getekend: Lucie's vader en haar harde broer; Bob van Geert, de man die de liefde in haar doet ontwaken, en zijn ouders. Het ruwe leven wordt niet ontweken, Yvonne Pauwels, wier naam als schrijfster ik niet kende, weet, wat de wereld biedt en hoe de mensen zijn. Haar sfeer is echter die van de reinheid, waarin de mens leeft, die de bitterheid van de hartstocht heeft geproefd maar er toch innerlijk vreemd tegenover staat, en die de zoetheid ervan toch ook in zijn herinnering houdt met weemoed om het vergaan. Daarom laat deze roman een indruk van reinheid en kuisheid, niet van een kloosterlijke onaantastbaarheid en onnatuurlijkheid, maar van een prachtige innerlijke vrouwelijke rijpheid.
Het boek is fraai gedrukt en met fijne houtsneden aan het begin van elk hoofdstuk verlucht.
Piet Korthuys.
| |
Walter Breedveld, De avond van Rogier de Kortenaer, 2e druk. Urbi et Orbi, Amsterdam.
Breedveld beschrijft rustig en met kennis van zaken de levensavond van de gepensionneerde generaal Rogier de Kortenaer, die een schoon huis in Brabant erft, dit gaat bewonen en hierdoor in voor hem geheel nieuwe milieu's komt. Aanvankelijk houdt de geschiedenis de lezer vast; voor de vele en velerlei personen, waarmee de auteur ons in aanraking brengt, weet hij belangstelling te wekken; naderhand zinkt het verhaal in, en krijgt het een te opzettelijke roomse tendenz, althans voor een verantwoording vragend protestant. De uitvoering is typografisch uitstekend.
v. H.
| |
Georgette Heyer, De vlucht van een koning. Uit het Engels door L. de Tombe. J. Philip Kruseman, Den Haag.
In Royal Escape beschrijft Georgette Heyer de zeer avontuurlijke omzwervingen van de zoon van de onthoofde Engelse koning Karel I (1649) nadat de opstand der Schotten, die de kroonprins tot souverein hadden uitgeroepen, door de troepen van Cromwell onderdrukt was. Karel II ontkwam naar Frankrijk, genoot daarna in Nederland gastvrijheid, tot hij in 1660 in zijn rechten werd hersteld. De schrijfster heeft vooral naam gemaakt met haar roman Waterloo en wordt terecht beschouwd als een waardig opvolgster van de te onzent meer bekende Majorie Bowen. De gedegen Engelse historiographie stelde haar in staat Charles' escape tot in alle bijzonderheden na te gaan, en zelfs een symphatiek beeld te ontwerpen van deze kroonprins, die zich later als koning zou ontwikkelen tot een der meest karakterloze Britse vorsten.
v. H.
| |
J.P. Zoomers-Vermeer, De grijze hoeve. N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam.
Dit is een herdruk, maar de hoeveelste? De omslag kondigt een 2e, het titelblad een 3e druk aan. In elk geval heeft deze roman aftrek gevonden. Dat is niet verwonderlijk, mevr. Zoomers-Vermeer weet in dit boek sfeer te scheppen. Lange beschrijvingen en uitwijdingen heeft ze daartoe niet nodig, meestal geeft ze het woord aan haar personen, hoewel deze stuk voor stuk uiterst woordkarig zijn en oneindig veel beter kunnen ploeteren dan praten. Voor verrassende wendingen wordt de lezer niet geplaatst, integendeel, in de meeste gevallen merk je wel waar 't naar toe gaat. Dit is gedeeltelijk de schuld van een opmerkelijk helderziende waarzegster, die het nodige over de toekomst van Clasien - de hoofdpersoon - weet te vertellen. Hierdoor vermindert de spanning van 't verhaal en krijg je het gevoel, even op de laatste bladzij geloerd te hebben. Dat je desondanks toch geboeid doorleest tot het einde, pleit voor het kunnen van de schrijfster.
Aan één ding heb ik me geërgerd, en
| |
| |
wel aan de ziekte van Clasiens jongste zusje. T.b.c. vanzelf, dè ziekte in een boek. Als 't kind 12 jaar is, maakt de familie zich al bezorgd over haar blosjes, bleekheid, enz. Voeg daarbij schrale, armelijke kost en slechte behuizing, en het noodlottig einde is - hoewel het nog 8 jaar uitblijft, onafwendbaar. Aan voorkomen denkt ge ensterveling. Vacantiekolonies voor dergelijk zwakke kinderen schijnen er niet te bestaan. Consultatiebureaux, met gratis medische contrôle en een Groene Kruis, dat belangeloos ligtenten ter beschikking stelt al evenmin: dit meisje is nu eenmaal zwak en arm, dus! Maar wie met eigen ogen herhaaldelijk gezien heeft, hoe, juist op het platteland, in dergelijke gevallen geholpen wordt door kerk, burgerlijke gemeente of meer gegoeden, kan deze wijze van voorstelling niet anders dan eenzijdig noemen.
Fr. v. F.
| |
Jeanne van Schaik-Willing, Leerschool, novellen. Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 10e deel van De Eik. 19477.
Drie goed geschreven, korte verhalen, die meer dan door de handeling, ons door sfeer begrip geven van het wankel evenwicht van de op de drempel van 't leven staande mens: de figuren staan hulpeloos tegenover de fenomenen. Kenmerkend voor deze verhalen is een zekere leegte, een matheid die door de uitstekende techniek nauwelijks verhuld en zeker niet gecompenseerd wordt: het zijn schetsboekbladen van een knap tekenaar; oefeningen. In dubbele zin is de titel van dit boekje dan ook juist.
J.v.D.
| |
Poëzie
C.J. Kelk, Egel en Faun, gedichten. Uitg. Meulenhoff ‘de Ceder’-reeks, deel XVI.
De beste tijd van Kelk, waarin hij verrukkelijk fantastisch werk leverde schijnt voorbij te zijn. Wat hij nu schrijft is niets anders dan berijmde kroegconversatie. De titel van dit bundeltje duidt op een lichte zelfoverschatting en had m.i. beter ‘mol en ram’ kunnen luiden. Als een staaltje van zijn belabberde versificatie volgt hieronder het slot van een ‘In memoriam Slau’:
Wij waren vriend door dik en dun van trouwe,
al leek de een op de ander ook geen zier,
Ik was de musch vaak in jouw kooi niet pauwen,
juist daarom waren wij elkaar zoo dier.
Hebt U er genoeg van? Ik ook.
| |
Diversen
Mr Frans Coenen, Veertig jaar commentaar, een keuze uit de kleine geschriften, bijeengebracht en ingeleid door Mr Barend de oGede, A.W. Bruna & Zoon, Utrecht, Antwerpen.
Een kostelijke, uitnemend ingeleide verzameling journalistiek werk van Frans Coenen. Wij worden in het boekje opnieuw geconfronteerd met de zo stijlvolle, naar zuiverheid en eerlijkheid hakende mens, die Frans tCoenen das. Al lezende leert men opnieuw beseffen: wat moet deze man hartstochtelijk hebben liefgehad. Wrang en bitter veelal, negatief van houding naar het scheen, vertelde hij hoe hij het leven van alle dag zag. Maar welk een hunkering moet er in deze briljant geschreven, vaak medogenloos stpottende artikelen gevangen liggen. Een nauwelijks waar te nemen mildheid en een vage en trieste hulpeloosheid die zich verstandelijk niet laat aantonen, komen de lezer van dit proza tegen: geur van donkere, verdoken bloei, door stekelig blad beschermd.
Veertig jaar commentaar is een waardevol uitgaafje, dat ik een groot debiet toewens.
J.v.D.
| |
J. Tersteeg, Mensen en manuscripten. N.V. Leidsche Uitgevers-Maatschappij, Leiden.
De man, die dit boekje leest om er straks een kortere of langere ‘bespreking’ van te geven, voelt een onbedwingbare lust in zich opkomen om aan 't citeren te gaan. Hij betrapt zich er op, dat hij weliswaar allerlei dingen persoonlijk ter harte neemt, maar dat hij toch even hard bezig is ook voor zijn evennaaste, voor zijn vriend en vijand te lezen. U kent het verschijnsel wel, waartegen dominees in de kerk plegen te waarschuwen: het voor een ander luisteren. De dominee zegt iets en dan denken een heleboel mensen: Die zit, maar ze denken het allemaal voor hun buurman; die kan het in zijn oren knopen. Zo is het ook met dit boekje van de uitgever Tersteeg.
Iemand die zich beweegt in een kring van boekenschrijvers, -minnaars, -handelaars en -uitgevers, komt zo ongeveer om de bladzijde een passage tegen, waarvan hij denkt dat het geen kwaad zou kunnen als een vriend of een collega haar eens goed ter harte nam.
De heer Tersteeg put uit een lange ervaring. Hij is reeds zover op zijn dagen gekomen, dat hij al dit aards gewemel van de boekenwereld met een glimlach beschouwen kan. Daarom klinkt er in de- | |
| |
ze opstellen een lichte melancholie door en tegelijkertijd een beetje stoïcisme. De vorm is uitermate verzorgd uit loutere liefde voor het geschreven woord. Wat de aard der onderwerpen betreft springt de schrijver lustig van de hak op de tak. Hij schrijft geen verhandeling, hij maakt ook geen balans op, hij geeft herinneringen met als enig onderling verband, dat ze van dezelfde man zijn. Het gaat over de uitgeverszorgen en moeilijkheden, over het wonderlijk slag mensen, dat auteurs heet, over de ontmoetingen die uitgevers in allerlei omstandigheden met boeken hebben, over boekbesprekingen, vertalingen, boektitels, over lezen, over het uiterlijk van het boek en over nog veel andere zaken, die de uitgever in zijn dagelijks leven tegenkomt. En daarbij loopt de schrijver allerminst achter gangbare opvattingen aan. Hij heeft een stevige mening over allerlei dingen. Hij houdt de uitgevers, schrijvers, lezers hun zonden voor op een vriendelijke manier, die echter niet misverstaan kan worden.
Daarom zijn wij, zondaars, geneigd dit boekje, behalve voor ons zelf ook voor anderen te lezen. Daarom ook zouden wij zo graag allerlei dingen citeren. Maar natuurlijk is het veel beter, dat ieder wie het aangaat, zichzelf maar een exemplaar van deze herinneringen aanschaft. En zich met dit boekje begeeft naar een hoekje, waar niemand het ziet als hij bloost.
v.d. S.
| |
Jot Polman, De brutale reis. A. Roelofs van Goor, Meppel.
Polman beschrijft hier, aanvankelijk in dagboek-vorm, naderhand in perioden, de ervaringen van zijn batiljon Stoottroepen vanaf zijn vertrek in October '45 met de Alcantara van Liverpool tot einde Maart '47 in de stellingen ten zuiden van Semarang. De schrijver is een der duizenden vrijwilligers, die na de Duitse capitulatie het ‘voorrecht’ genoten, naar Indië uitgezonden te worden. Hij is een goed stilist, een scherp opmerker, een eerlijk soldaat, die zijn grievende ondervindingen met onbegrijpelijke zelfbeheersing verwerkt. Een maand op het troepenschip; vier maanden verklungeld op Malakka; ‘retraite en zenuwenoorlog’ noemt hij deze allernoodlottigste, voor onze troepen krenkendste periode; dan een jaar in de omgeving van Semarang, tot de capitulatie van Linggadjati: de getergde aap aan de ketting. Het slothoofdstuk, ‘het geleide fatum’, is voor de insider beklemmend van directe actualiteit. ‘Lullen’ noemt Polman het in redelijk Hollands. ‘Want twee dingen weten wij uit eigen ervaring,’ aldus schrijft hij, ‘de nationalist staat aan onze zijde; tegenover ons staat de terrorist. De Javaan smeekt om de verlossing van willekeur; hij vraagt slechts de plaats, waar hij recht kan vinden. Een Amerikaanse journalist vroeg aan gen. Spoor aanwijzingen omtrent Japanse activiteit aan Soekarnistische zijde. Spoor antwoordde: ‘Aanwijzingen? We vinden Japanse lijken, als u dit een aanwijzing wijt noemen...’ Polman signaleert de capitulatie van Linggadjati voor Nederland als de inleiding tot 'n Duinkerken of Stalingrad. Zijn boek is evenwel geen politiek geschrift: het gaat er ver bovenuit. De historicus zal er eenmaal zijn gegevens uit putten. En wanneer onze natie eenmaal die historicus zal geloven (thans is zij er onder ‘het geleide fatum’ te lethargisch voor), zal zij verbijsterd neerzitten. De uitgever
deed een goed werk, aan deze soldaat van het vergeten leger het woord te geven.
v. H.
| |
Gabriël Smit, In het land van den dichter, Uitg. Het Spectrum, Utrecht en Brussel MCMXLVII.
Een eenvoudig, waardevol werkje ter voorlichting van poëzie-minnenden van de hand van de bekende dichter Gabriël Smit. De auteur, die een begaafd, wijsgerig geschoold mens is, blijkt zeer wel geschikt om als ‘onderwijzer’ dienst te doen: zijn in handig formaat uitgegeven boekje is een uitstekende gids. Ik vind het echter jammer, dat er niet iets meer aandacht besteed is aan zuiver technische zaken. Enkele pagina's daarover hadden er m.i. nog wel bij gekund, ook al zal de auteur betogen, dat het daar niet om begonnen was. Hij kan gelijk hebben, maar dan had het daar ook om begonnen moeten zijn. Juist een zo uitstekend en toch niet te omvangrijk of zwaarwichtig boekje, moest ook de techniek ‘even’ doornemen, dan hadden we er een complete voorlichting in a nutshell aan.
Dat doet echter van mijn waardering voor dit prettige, helder geschreven werkje maar weinig af.
J.v.D.
| |
Beeldende kunsten
Paul Haesaerts ‘Renoir-beeldhouwer’. Ned. vertaling van Dr H.R. Boulan. Uitg. van D.A. Daamen N.V., Den Haag.
Soms zijn er - zelfs voor een man - van die momenten van roekeloosheid, waarin men 't niet laten kan de straat op te vliegen om bij het eerste het beste bloemenstalletje zonder redeneren zijn
| |
| |
beurs leeg te kopen aan een dikke bos overdadig-kleurige ‘allerhande’. Ik veronderstel nu maar dat niet alleen ik van tijd tot tijd dergelijke plezierige ervaringen van overmoed heb. Zouden er, goede lezers, onder u sommigen zijn, die zulk een genoegen niet kennen, ik zou hen willen beklagen en vermanen. Wie dan boselijk mocht overleggen, dat hij van mij toch zeker dit beklag en vermaan niet behoeft te accepteren, die houde in gedachte, dat ook mij het dringend gebod der naastenliefde is opgelegd en duide het mij tenminste ten goede dat ik tenminste deze keer de kans om het gehoorzaam op te volgen niet missen wil. Voor hen die het kunnen navoelen en billijken dat ik zo nu en dan aan een bloemenkraam mijn tijd en laatste zakgeld verdoe, heb ik een goede raad die ik - minder uit naastenliefde dan uit dankbaarheid voor hun zielsverwant begrijpen - hieronder formuleren en toelichten wil.
De raad is deze: Als die dwaze drang tot onverantwoorde aankoop van bloemen zich weer eens bij u doet gelden, ga dan eens het bloemenstalletje voorbij en schiet even verder een boekenwinkel binnen om daar de onzinnigheid nog onzinniger te maken door dit boek van f 21,75 aan te schaffen. - Maar wat mompelt ge daar? Hebt ge zelfs voor bloemen zo'n hoog bedrag nooit neergeteld? Bedenk als recht geaard, op het laatste ogenblik toch nog net wèl redelijk-zedelijk Nederlander, dat ge met dit boek ónverivelkelijk schoon verwerft en dat ge bovendien, na vier- of vijfmaal de toch steeds weer herhaalde verzoeking tot onbezonnen bloemenaankoop te hebben weerstaan, de kosten van dit boek lang en breed weer uitgezuinigd zult hebben. Koop het dus en zomin ge een bloementuil ergens in het buffet wegfrommelt, zo min zult ge dit boek in uw boekenkast wegmoffelen, maar ge zult het ergens vlak bij de hand willen hebben, bijvoorbeeld op uw schrijftafel, in de buurt van het portret van uw vrouw en kinderen. En breng het dan 's Zondags in de ronde van uw gezin, leg het op de huiskamertafel, waar de vaas zou hebben gestaan, als ge bloemen hadt gekocht. Dit was de raad en hier in de toelichting, het argument: Te weinig is bekend dat Pierre-Auguste Renoir, de meester der duizend tederheden, de schilder van meiskes en moeders, van onschuldig-prille kinderen en even onschuldige, kuise vrouwen, te weinig is bekend, dat deze verheerlijker van het bloeiende, zwellende en rijpende leven tussen zijn drie en zeventigste en vijf en zeventigste jaar, verlamd, vanwege de rheumatiek kromgetrokken, in alle blijmoedigheid begon te boetseren en, allengs lichamelijk onmachtig geworden, met de hulp van een zeer toegewijd en uitzonderlijk begrijpend helper, voortging met het scheppen van grote beelden, die onbetwist tot het schoonste behoren dat Frankrijk ooit aan plastieke kunst heeft voortgebracht. Deze vijf of zes werken, die in hun statische, hun
totaal on-dramatische gespannenheid, de grote klassieke beeldhouwkunst van het verleden in ons heden voortzetten en merkwaardigerwijs in het wezenlijke van hun vormenverloop de later ontstane abstracte plastieken aankondigen, staan in dit boek op grote, prachtige foto's van alle zijden, volledig en in détails, afgebeeld als een eerbiedwekkend monument voor den genialen schepper en zijn zeker niet minder genialen helper Richard Guino.
Inderdaad, dit ook typografisch zeer verzorgde boek is zo onnuttig en zo duur, maar wat er in staat is zo wonderlijkkuis en zo ingetogen-blij. Net zo onnuttig en duur, net zo kuis en blij en stil en wonderlijk als bloemen.
Nogmaals, koop het en geniet ervan, 's Zondags, met uw gezin. Leg het maar in de huiskamer op tafel waar de vaas staat, mèt de ruiker, die uw vrouw immers toch nog gekocht heeft, gelukkig, Zaterdagmiddag, net op het nippertje...
Henk Krijger.
|
|