| |
| |
| |
S.P. Akkerman
De jurkjes
De zomer heerst oppermachtig. 's Morgens, als de zon boven de van dauw natte velden rijst, hangt de warmte van de vorige dag nog tussen de huizen. Blauw, met bruinrode schakeringen boven de kimmen, koepelt dag aan dag de hemel over de weilanden, over de hoeren in 't hooi, de huizen, het dorp, de toren.
‘Het moet ophouden, nodig ophouden,’ schreeuwen de boeren, die voor veertien dagen nog vloekten, dat het zo vaak regende. Een mens is een raar ding. Nou, nou.
Pel, de wonderlijke winkelman van Oostwier, is in de winkel bezig. Hij is ook al wat loom in de leden; minder haastig dan gewoonlijk pakt hij de boodschappen in, weegt hij suiker en meel af. Soms houdt hij even pauze en tuurt van uit de donkere winkel over de in 't zonlicht hel blikkerende velden.
Ja, het is wel warm. Extra warm.
Op de weg stapt een man van zijn fiets af. Een koffer heeft hij achterop. Zeker een reiziger, denkt Pel. Maar hij kept hem niet. De reiziger stapt de winkel binnen. Het is een nog jonge man; het zweet staat in parels op zijn voorhoofd.
‘Dag, mijnheer,’ zegt hij en reikt Pel de hand. ‘Mijn naam is Postma. Ik kom voor de firma Sannes uit Leeuwarden.’
Pel staat al in de houding. ‘Mag ik mij even presenteren, Pel.’ De reiziger onderdrukt met moeite een glimlach.
‘Ik kwam eens kijken, of ik ook wat aan u kan verkopen,’ zegt hij. ‘Ik handel in manufacturen.’
‘Die voer ik niet,’ zegt Pel. ‘Ik voer alleen kruidenierswaren. Manufacturen is niets voor mij.’
‘Dat moet u niet te vlug zeggen, mijnheer. Kijk eens even. Hier in de buurt is geen manufacturenwinkel. Ja zeker, midden in 't dorp, maar hier op de Hamdijk toch niet. En u kunt, als u Je boer eens opgaat, gemakkelijk een paar kousen, een paar knotten garen of wat handdoeken bij u steken. Dat is geen moeite. En rekent u nou eens: op een pond suiker verdient u twee cent, op een paar kousen een kwartje. Dat is toch niet zo gek.’
Pel overweegt. Och, hij heeft weleens een middag vrij. Dan zou hij best met wat kleren de boer op kunnen gaan. Hij roept zijn vrouw uit de kamer. De reiziger heeft de koffer al open. Fokjes belangstelling is zo maar gewekt.
| |
| |
‘Nou, toe dan maar,’ zegt Pel. ‘Ik wil 't eens wagen.’
Fokje en hij bestellen nogal een hele partij.
‘Bedankt,’ zegt de reiziger en licht zijn hoed. ‘Overmorgen heeft u 't goed in huis.’
's Middags gaat Pel naar 't dorp. Hij komt met de schilder terug. Tegen de zijmuren zit een bord. ‘Kruidenierswaren’ staat er op. Douwe-verver zet er ‘Manufacturen’ bij. Pel kijkt er met genoegen naar. Dat staat alvast. 't Goed zal wel eens komen.
Ja, 't goed komt. Jelke-karrijder heeft een hele hijs om 't grote pak in de winkel te krijgen.
Pel en Dirk, zijn zoon, pakken 's avonds de zaak uit en zetten er prijzen op.
‘Dat vak moet ook al weer wennen,’ zegt Dirk. ‘Ziet u daar licht in?’
‘Wel zeker wel. Morgen wil ik direct eens een loop waken. D'r zit wel wat in.’
‘Best mogelijk,’ zegt Dirk, maar hij kijkt nog wat onwennig tegen de knotten wol, de kousen, de onderbroeken en de blauwe kielen aan.
De volgende morgen is Pel al vroeg in de winkel. Fokje en Dirk zijn nog niet op. De zon rijst donkerrood boven de nevels, de hemel is een blauwe glazen stolp. De boeren, die nog hooi op het land hebben, kunnen vandaag maar weer opschieten en zij, die 't in de schuur hebben, kunnen vandaag maar weer vloeken en zweten omdat 't nooit regent.
Pel pakt wat spullen in een stuk zeildoek. Een pak wollen garen, een paar onderbroeken, zakdoeken, zes paar kousen, enkele blauwe kielen. 't Wordt nog al een heel pak. Een sterke zwarte band bindt hij er om. Zo, dat is klaar, straks de stok onder de band en dan op de schouder. Dan draagt het gemakkelijk. Pel loopt altijd. Aan fietsen leren begint hij niet meer.
Het broodeten gaat vlug vanmorgen. Pel heeft iets in zijn hoofd. Nu zit er gang achter.
‘Dirk, jij gaat naar Haskerdijken. En Fokje, als ik om twaalf uur niet thuis ben, eet ik bij een boer hier of daar. Ja, dat loopt wel los, denk ik...’
De klok in de toren luidt acht uur, als Pel met het grote pak op zijn rug het dorp uitstapt. Hij is manufacturenkoopman geworden. Hij zal ieder laten zien, dat hij dat ook wel kan.
Warm schijnt de zon al over de velden. Het water van de vaart blinkt als een gepoetste zilveren plaat. Pel stapt vlug op. Het grote pak deint bij elke stap op en veer. Hij heeft het al gauw
| |
| |
heet en veegt met een grote witte zakdoek zijn gezicht af. Zie zo, daar is hij al bij de eerste boer. Hij is natuurlijk wel wat vroeg, maar afijn. De deuren van de schuur staan open, het donkere deurgat is als een geweldige bek, die nog meer hooi wil verzwelgen. De meid staat op 't boenstap de melkbussen te schuren. ‘Vrouw er in?’ vraagt Pel.
‘Ja, in 't achterhuis.’
Pel is al door de deur. De jonge boerin, die juist water op de koffie giet (de grote ketel moet naar 't hooiland) schrikt er bijna van als Pel daar zo onverwachts komt binnenzeilen. Ze is nog maar kort getrouwd. Ze heeft licht haar en grote lichtblauwe ogen.
‘Morgen, vrouw Dijkstra,’ zegt Pel, en laat 't pak op de vloer ploffen. ‘Daar had u mij en met het “pak”.’
‘Met het pak?’ zegt ze en tilt de zware ketel van de tafel. ‘U doet toch niet in lapjes?’
‘Daar doe ik nou wel in,’ zegt Pel. ‘Vandaag voor het eerst. U is mijn eerste klant.’
‘Nou, laat maar zitten, Pel. Wij zijn nog niet zo lang getrouwd nou? En Kruyvers is mijn lapjeskoopman. Dat ook...’
Pel gooit het hoofd achterover als een schichtig jong paard. Zo moeten ze niet beginnen. Daarvoor sjouwt hij zich geen ongeluk met dat zware pak.
‘Zitten laten? Nou niet gekker, vrouw Dijkstra. Eerst maar eens kijken.’
Pel maakt de band al los. Er is een vreemde glans in zijn ogen.
Vrouw Dijkstra gaat er bij zitten. Tegen Pel kan ze niet op.
Vier knot garen en een blauwe kiel liggen op de tafel als Pel 't erf weer afstapt.
't Gaat aardig goed met de handel. 't Pak wordt al mooi lichter. Tegen Pels overrompelende taktiek delven de brutaalste boerenmensen het onderspit. Om een uur of twaalf stapt Pel bij Jan Oosterhof het erf op. Hij kent de boer best, zit met hem in 't schoolbestuur.
Jan Oosterhof kruipt wat in zijn groentetuin om. Onkruid wieden. Hij is al niet jong meer en 't zware werk is goed voor zijn vier sterke zoons.
‘Hé, Pel,’ zegt hij. ‘Wat nou, lapjes?’
‘Ja, die heb ik nou ook.’
‘Kom d'r in man. Wij eten zo meteen pannekoek, geloof ik. Je eet toch bij ons zeker.’
‘Nou, als 't schikt, dan graag.’
‘Wel zeker schikt dat.’
| |
| |
Samen lopen ze naar 't huis, Oosterhof wil wel eens hier en daar over praten.
Om een uur of vier heeft Pel alle boeren gehad in deze buurt. Hij heeft best verkocht, en goed gegeten bij Oosterhof. Alle boeren gehad? Nee toch niet. Bij Sjouke Brander is hij nog niet geweest. Maar die woont dan ook nog een half uur lopen verderop. Pel staat bij de reed, die met veel bochten, door een paar bosjes, naar de boerderij van Sjouke Brander loopt. Zal hij daar ook nog zijn geluk beproeven? 't Is een heel eind lopen. Het hoge dak van Sjoukes oude schuur staat vurig tegen de van warmte trillende lucht. Sjoukes Siep is nu juist niet zo'n vlot mens. Ze is als huishoudster bij de oude Sjouke gekomen en toen zijn ze getrouwd. Ze hebben één kind: een meisje van vier jaar.
Pel overweegt zijn kansen. Als hij er niets verkoopt, kan hij voor niemendal een klein uur langs die smoorhete reed sjokken. Maar als ze nu wèl iets koopt...
‘Vooruit. Ik doe 't toch maar,’ zegt hij in zichzelf.
Het is een hele loop.
Maar eindelijk stapt hij toch het erf op. Hij komt hier niet vaak; de paar boodschappen, die ze hier eens in de maand leveren, bezorgt Dirk.
Het is stil op 't erf. De manlui zijn zeker naar 't hooiland. In de schuur kakelt een kip.
Pel loopt door naar de zijdeur. ‘Volk in,’ roept hij en loopt meteen door.
In de keuken zit vrouw Brander bij de tafel. Jetske, haar meisje, speelt op de vloer.
Vrouw Brander is een dikke veertig jaar. Haar gezicht is hoogrood, en haar ogen staan grel en fel, alsof ze plotseling ontdekte dat het huis in brand staat. Ze heeft een scherpe stem en het klinkt niet vriendelijk, als ze zegt: ‘Pel had ik gedacht. Heden heden, en dat met die warmte. Doe je nou in lapjes. Heden hitske dan toch...’
Pel pakt al uit. Maar bij Sjoukes Siep lukt het hem niet, iets te verkopen. Noch zijn woorden, noch zijn venijnige blikken werken iets uit.
Vrouw Brander vindt het wel aardig, dat die man hier voor niks naar toe is komen sjouwen. Zijzelf heeft al zoveel teleurstellingen gehad in 't leven, laat het een ander ook eens wat tegenlopen.
Dat huwelijk met oude Sjouke is wel helemaal falikant uitgevallen, een oude gierige brompot, schelden en foeteren en enders niks...
| |
| |
‘Nou nee Pel. D'r is niks voor mij bij. Nee, 'k zou 't niet weten. Nee, dat zeg ik. 'k Zou 't niet weten.’
Pel pakt met rappe bewegingen zijn spullen weer in. Voor niets is hij dit eind komen lopen.
‘U is de enige op de buurt, die niets koopt,’ zegt hij. ‘Geen nee gehad vandaag. Natuurlijk, 't past de een beter den de ander, en bij de een is 't ook meer nodig den bij de ander.’ Zie zo, die pil kan ze slikken met haar rode kop. Vrouw Brander voelt de steek en daarom zegt ze: ‘De meeste keus is er ook uit als je hier komt natuurlijk, ik ben de laatste. Ik had wel een mooi wit jurkje voor Jetske willen hebben. Maar dat heb je niet zeker.’ Ze waagt het erop. Die fijne spullen zal Pel toch niet hebben.
‘Welzeker heb ik die,’ liegt Pel. ‘En mooi, dat zeg ik je.’
‘Maar ik moet het morgen al hebben, overmorgen zou ik met Jetske uit eten.’ Zie zo, die Pel zal morgen dat eind wel niet meer willen lopen in die warmte.
‘'t Komt in orde, vrouw Brander. Morgen kom ik wel even.’
Sjoukes Siep is nog roder dan gewoon. Wat is ze nu begonnen. Wat moet Jetske met zo'n dure jurk.
Sjouke zal het dak van de schuur vloeken als hij er van hoort. ‘Maar 't moeten mooie zijn, met kant en tussenzetsel.’ Die zal hij niet hebben, denkt ze. ‘En ik wil keus kunnen maken. Ik wil ze op keus hebben.’
‘Komt klaar, vrouw Brander.’
‘Ja, maar graag een stuk of tien.’
‘Al waren het er honderd. Ik heb er genoeg.’
‘Maar morgen......’
‘Morgen heeft u ze in huis. Afgesproken. Middag, vrouw Brander. Dag Jetske.’
Sjoukes Siep blijft achter. Hoe moet ze zich hieruit redden?
Met de eerste trein reist Pel de volgende morgen naar Leeuwarden. Hij is er niet erg bekend, maar de Firma Sannes op de Nieuwstad heeft hij gauw gevonden. Het blijkt dat de zaak ook een winkel heeft voor detailverkoop. Pel stevent er direct binnen. En de eerste de beste winkeljuffrouw jaagt hij een schrik op 't lijf met zijn overdreven: ‘Mag ik mij presenteren. Pel.’
De andere meisjes lachen stiekum en na deze mislukte presentatie belandt Pel op 't kantoor, waar hij naar hartelust kan presenteren.
Een boekhouder en twee klerken hebben de eer.
Jurkjes op zicht blijkt geen bezwaar, hij moet ze met twee dagen terug zenden.
| |
| |
Met een grote witte doos, waarin vijftien jurkjes, één en al kant, en gekleurde blauwe en rose linten, reist Pel weer terug.
Sjoukes Siep zal haar keus hebben.
‘Maar niet te laat eten,’ zegt Pel, als hij thuiskomt. Fokje is er mee bekend. Als Pel 't een en ander in zijn hoofd heeft, dan moet er vroeg worden gegeten. Maar ze moet toch eerst de jurkjes even bekijken.
‘Prachtig, prachtig,’ zegt ze, en ze streelt voorzichtig de dunne kant.
Ze had ook altijd graag een meisje willen hebben...
‘No, die boerin kan keus maken,’ zegt ze.
‘Dat dacht ik.’
's Middags loopt hij alweer door 't snikhete land. Afijn, dat is niet erg. Een paar gulden kan hij aan zo'n jurkje verdienen. Twee kwartjes voor de trein gaan er af, maar een daalder blijft er dan toch over. Het is bar warm. De koeien draven als bezeten door 't land, de staarten omhoog, met kromme sprongen en de kalveren er achter aan.
‘Goede middag, vrouw Brander.’ Monter stapt Pel de broeihete keuken binnen en zet de doos op tafel.
‘Pel. Zo, was je er al weer.’ Met een rood hoofd zit Siep achter de tafel. Ze heeft gisteravond met een enkel woord Sjouke ingelicht, maar dat leek niet best. ‘Je laat die kuren uit je lijf, of ik sla ze er uit. Ben je bezopen. Een witte jurk voor dat kind. Eén keer in 't jaar komt ze van de polle, geen mirakels.’ Dat heeft Sjouke er van gemaakt. Nu moet Siep er zich dan maar uitredden. Nou, 't zal haar ook een zorg zijn wat die gekke Pel er van zegt. Zij is hier de baas. Met het grote broodmes, dat op tafel ligt, snijdt Pel het touw van de doos door.
‘En nu moet u maar eens kijken.’ Een voor een neemt hij de wonderwerken van kant en lint uit de doos en reikt ze de boerin over. Ze neemt ze achteloos aan. Zit er mee op schoot.
‘Ja, mooie jurkjes, dat is zo, o, kost dit tien gulden. En dit acht. Jammer dat Jetske niet thuis is. Ze is met de boer near 't hooiland.’
‘Even een jurkje nemen voor de maat,’ zegt Pel.
‘Ja, dat kan natuurlijk,’ zegt ze. Ze moet toegeven, 't zijn mooie jurkjes. Ze zoo er wel een willen kopen. Maar dat zal niet gaan.
Pel reikt haar het laatste uit de loos. ‘Daar zijn ze dan. Vijftien stuks. Keus genoeg zoo 'k denken.’
‘Och ja, daar zal ik niets van zeggen. In een winkel zie je meer natuurlijk. Maar vijftien is oak al heel wat. Dit maar niet.
| |
| |
Dat is mij te dun.’ Over de theekopjes heen reikt ze Pel weer een aan. Die legt het in de loos. ‘En dit maar niet.’ Weer een.
‘En dit ook maar niet,’ zeurt Sjoukes Siep.
Pel zit zichzelf op te vreten. Dat mens kijkt nauwelijks naar deze pronkstukken.
‘En dat maar niet.’ Weer een in de doos.
Het is stil in de kamer. Vrouw Brander krijgt het toch een beetje benauwd. Wat zit die man daar vreemd te staren. Maar wat gaat het haar ook aan.
Twaalf jurkjes liggen al weer in de doos. ‘En dit ook maar niet. De stof is nog al dun van de meeste, vind ik.’
Pel legt het zwijgend bij de andere. ‘En dit niet.’ Nu heeft ze er nog één.
Pel gedenkt de tocht door het hete land. De reis naar Leeuwarden. Heeft dit mens dan geen keus, vijftien jurken. Ze moet nou niet denken, dat ze een gekke stumper voor heeft. Wat wil zo'n mens. Afijn, ze kan het laatste, dat ze op schoot heeft, nog kopen.
‘En dit ook maar niet. D'r is geen keus voor mij bij.’
Dat heeft Sjoukes Siep zo kalmweg gezegd. Wat gaat haar die fijne Pel aan. Maar dat moet ze toch niet te hard roepen.
‘Welverbaasd, ben je gek! Vijftien jurken en dan geen keus. Meen je, dat ik voor Piet snot door 't hete land sjouw.’ Met vurige ogen staat Pel voor haar. Maar ze is wel wat gewend van Sjouke. Die kan ook bulderen.
‘Als ik geen keus heb, kan ik niet kopen,’ zegt ze sarrend.
‘En nou gauw een jurk uitzoeken, of ik snij jou ogenblikkelijk je kop er af.’ Het scherpe broodmes flikkert in Pels hand. ‘En nou gauw!’
De boerin blikt in de woedende ogen van Pel. Het trillende broodmes is dichtbij en ze is hier alleen met die man. Ze zit er raar tussen, tussen haar gierige man en deze vreselijke Pel. Haar man is veraf, maar Pel met het mes is vlakbij. ‘Gauw, of je kop er af. Gauw zeg ik!’ Hij staat te dansen achter de tafel, alsof hij er elk ogenblik over zal springen.
‘Deze dan maar,’ zegt ze, en neemt de jurk die bovenop ligt.
‘O, die, elf gulden,’ snauwt Pel.
Met trillende vingers telt ze 't geld op tafel. Pel strijkt het direct op en steekt het in zijn zak.
‘Mooi, zo is 't. Dank je wel, vrouw Brander. D'r moet een grapje bij, vrouw Brander,’ lacht hij op eens. ‘Een grapje op zijn tijd, wat u?’
‘Een grapje? 't Was toch geen grap zeker?’
| |
| |
‘Nou wat dacht u dan? Dat ik u 't hoofd wilde afsnijden om een jurkje? Nou niet gekker. Nee maar...’
De boerin is er wee van. Was 't dan werkelijk een grap? Nog ziet ze de kans, niet met haar oude vent in conflict te komen.
‘Nou Pel, dan wil ik dit jurkje toch maar niet houden,’ zegt ze en reikt hem de jurk over.
Maar Pel heeft juist het touw vast. Hij neemt de doos onder de arm.
‘Bedankt, vrouw Brander, voor de leverantie,’ zegt hij. ‘Ja, 't zijn mooie jurkjes. Nou middag.’
‘Als ze er niet een genomen had,’ mompelt Pel, als hij van 't erf stapt, ‘nou, dan weet ik nog zo niet wat er gebeurd was. Wij waren daar allebei gevaarlijk.’
Hoofdschuddend begint hij aan de lange weg terug.
|
|