Vluchtige Notitiën
Repliek
Zeer geachte Heer G.E. Woneman,
Tja, daar zitten we nu als redactie met de gebakken peren. Je laat zo'n brief als u in het vorig nummer schreef, in goedheid des harten afdrukken en dan komen je kennissen en die zeggen je smalend: Nou, zèg daar nou es wat op! Dat kun je niet! En dan trekken ze daar een gezicht bij van daar-zit-je-es-lekker-tussen.
Nu is het vast waar, dat redacteuren onbeschaamde lieden zijn met steenharde harten en stalen gezichten: lieden die de euvele moed bezitten de tederste gevoelens van candidaat-medewerkers met een onvoldoende te honoreren, wanneer die gevoelens niet in een taalpakje gestoken zijn, dat naar hun smaak fatsoenlijk genoeg is. Maar het is éven waar, dat ze 's nachts wel es wakker liggen en dan naar de sterren kijken (of naar de zoldering, dat is waarschijnlijker, maar minder poëtisch), en dan verontrust en vertederd worden. Ik had van de week zo'n melancholieke nachtbui gehad en dat vertelde ik zo onder een praatje aan de rest van de redactie en toen zeiden ze: ‘Antwoord jij dan meneer Woneman maar, je bent er net voor in de stemming.’
Van harte hoor! Ik geloof zelfs, dat ik van vaders kant nog familie van u ben en van je eigen vlees en bloed kun je meestal nog wel wat hebben.
Kijk es, u hebt gelijk. Tenminste, dat zit nog. In ieder geval hebt u een beetje gelijk. En wie 't kleine niet eert, is 't grote niet weerd. En ook heb ik niks tegen u. Ik lig wel es met uw familie overhoop, maar dat is toch zeker zo tragisch niet? Edoch, het feit bestaat. Want die lui denken maar, dat de hele wereld voor hen klaar moet staan. Dat noem ik je reinste dictatuur. Bij alles wat je doet, moet je tegenwoordig vragen: heeft de familie Woneman er wel wat aan? En die familie vereenzelvigt zich maar met de gemeente of het niks is. Toe maar. En als hun klachten nou nog gegrond waren! Ze kunnen de gedichten van de tegenwoordige dichters niet meer lezen. En dus kan de gemeente ze niet lezen. Asjeblieft. Je moet maar durven. En nou vraag ik me af: Zou dat ook niet een beetje aan de familie kunnen liggen? Gelooft u niet, dat we ook diè kant uit moeten zoeken?
Ik geef direct toe, dat er veel geschreven wordt dat, zacht gezegd, niet op het eerste gezicht begrepen kan worden. Maar hoe zit dat met de theologische artikelen in uw lijfblad en met het spoorboekje en met duizend en één andere dingen? Redeneert u dan ook: ‘Ik begrijp dat zo gauw niet en dus heeft de gemeente er niets aan.’ Maakt u zichzelf dan ook tot norm? Nee toch zeker. Daar ken ik u te goed voor. Welnee, dan gaat u uw licht opsteken en probeert er achter te komen, wat de bedoeling van wat u niet begreep eigenlijk was.
En dan de gemeente, wie zijn dat toch? Er zitten nog andere mensen in dan de familie Woneman. Er zitten er in, die de zogenaamde moeilijke gedichten wél mooi vinden, en er wèl behoefte aan hebben, ze te lezen. Daarenboven, wat weet u precies van uw bloedeigen zeventienjarig dochtertje? En van dat vriendje van uw oudste zoon, dat zo onbe-