Ontmoeting. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 251] [p. 251] Jaap Das Herfstig lied Gestapeld goud en brons, rood koper en de vlammen die knistren om dien schat, spiegelend in den stroom, wekken een treurig lied, een klaagzang van verlangen bij d' uitvaart van een eedlen maar verteerden droom. Zingende wat verging voel ik mijn lust verlammen. In zijn verleden glorie brandend staat een boom te sterven. Zoo verstuift als dwarrelend blad mijn hangen aan een geluk dat nimmer rijpte, een dooden droom. Maar dan, als naakt en nat en in grijste verloren het hout, na het geweld van wind en water, wacht, rillend en arm, maar 't glanst als pas geboren, zóó is het als het bot! En ik, stil in den nacht, ik waak. Ik weet: ik zal de lentevogels hooren. Omzien maakt week. Geloof! Nieuw licht wekt jonge kracht. Voor Dr A. Hengeveld Vorige Volgende