| |
| |
| |
Kritieken
Dr. P.M. Maas. François Villon. Dief, Roover, Moordenaar en Dichter. Uitgeverij Het Spectrum. Utrecht-Brussel, MCMXLVI.
Hoe weinig weten wij af van de Oud-Franse literatuur. Een enkel vers werd door een bloemlezing ons bekend; een enkel rondeel en enkele balladen werden voor ons vertaald, maar over het geheel waren we niet in staat de verhevenheid van het beeldhouwwerk van de Gothische kathedralen terug te vinden in verhaal of poëzie. Ook wie een Franse editie van de verzen van Villon in handen krijgt, moet telkens de betekenis van woorden nazoeken in een speciaal vocabulaire.
Welk een dienst bewijst ons dus Dr. Maas door ons in zijn werkje, dat zich heel plezierig laat lezen en zeer onderhoudend is geschreven, een kijk te geven op persoonlijkheid en werk van de zo markante en gecompliceerde François Villon. En op Villon zelf niet alleen. Ook van het milieu en de tijdsomstandigheden van Villon krijgen we een levendig beeld. We kunnen de levensgang van de dichter bijna helemaal volgen door wat hij ervan vertelt in zijn eigen werk: van zijn geboorte in het door oorlog, pest en pokken geteisterde Parijs; van zijn schelmenstreken tijdens zijn studentenjaren wordt verteld, van zijn schooierstochten en gevangenschap, van zijn bitterheid en angsten in de voor hem al te vroeg gekomen aftakeling en ouderdom.
Door zijn talrijke en verdienstelijke vertalingen helpt Dr. Maas ons heen door de rijstebrijberg van persoonlijke toespelingen en van uitlatingen welke enkel op personen en gebeurtenissen van de eigen tijd betrekking hebben. Zo laat hij ons dan een brok onvervalst laat Middeleeuws leven proeven met zijn zonderlinge dooreenmenging van vroomheid en bandeloosheid, waaruit altijd een zuiver heiligengelaat en een satyrieke duivelskop ons schijnen aan te zien en tegen te grijnzen. Het is door de scherp-observerende ogen van de merkwaardig begaafde Villon dat wij dit Middeleeuwse leven aanschouwen; Villon, die zich verheft boven de gebondenheid van deze speciale tijd en omgeving, die parallellen vindt in een Musset en een Verlaine en tenslotte in onze, eigen tot tegenstrijdigheden geneigde tijd.
François Villon rijst uit boven zijn tijdgenoten door zijn ongelooflijk rake en conciese wijze van karakterizeren, door het frisse en levendige rhythme van zijn wezen, zijn verzen, die iets hebben van de onstuimigheid, waarmee voorjaarswinden aan takken rukken, en van koel, snelvlietend water.
Het zijn de bijtende verzen van Villon, waarin we hetzelfde niets ontziende realisme en dezelfde humor terugvinden van de tafereeltjes, in de kathedralen uitgebeiteld.
Waar vinden we zó vroeg hetzelfde meedogenloos scherp ontleden en schrijnend beschrijven, dat we later telkens weer zullen terugvinden bij de Franse meesters: bij La Fontaine, bij Molière, bij Balzac tot in onze eigen tijd?
Dit alles is Dr. Maas in staat ons voor ogen te stellen in een klein boek van ruim honderd pagina's. Hij bewijst hiermee aan ieder, wiens levensgeluk door het genieten en begrijpen van onsterfelijke verzen vergroot wordt, een niet te schatten dienst.
D.I. BOUMAN-ERINGA.
| |
Loden Vogel. Dagboek uit een Kamp. De Vrije bladen, Jaargang 18. Schrift 6/7, A.A.M. Stols, 's Gravenhage 1946.
Er waren in de oorlog mensen, die, wanneer zij in bijzondere omstandigheden kwamen te verkeren, met een notitieboekje en een potlood in de hand liepen en er hun werk van maakten iedere bijzonderheid van hun belevenissen te noteren. Anderen verscholen zich bij rust in een of ander hoekje en keerden tot zich zelf in, om van dit oud vertrouwde zelf uit hun ervaringen van de dag neer te schrijven. Beide typen werkten op sommige van hun lotgenoten buitengewoon irriterend. Want waar allen aan den lijve de ellende ondergingen en in hun innerlijk in de felste conflicten gewikkeld waren, bleek het laatstgenoemde type die conflicten nog in een heimwee te kunnen ontwijken, en traden de eersten op als kopij-jagers, als kronikeurs van gebeurtenissen, die zij zo interessant meenden te zijn, dat er nauwkeurig boek van gehouden diende te worden. Maar er was helemaal niets interessants aan, evenmin als er iets interessants aan de hel is. Het was alles verschrikking, angst, en mateloze pijniging. Daarbij kwamen de nederlagen die men bij zichzelf moest constateren. De beste dagboeken uit de oorlog zijn dan ook die, die niet werden geschreven, maar ingegrift staan in de harten.
Het dagboek uit een kamp van Loden
| |
| |
Vogel maakt echter een gunstige uitzondering op de dagboeken die wèl geschreven werden. De schrijver is van het type dat aanvankelijk zijn eigen vertrouwde zelf nog niet heeft kunnen kwijtraken. Die tijd valt vóór dit Dagboek. Maar hierin is iemand aan 't woord, die, uit de school van Vestdijk, in Westerbork nog getracht had zijn ervaringen tot literatuur om te scheppen, doch in dit dagboek van Bergen-Belsen niet verder kan komen dan een voor de geboorte reeds gedood vers. In zijn dagboek geeft hij dan de nauwkeurige aantekening van wat hij psychisch moet verwerken. Hij tracht geen beeld te geven van wat uiterlijk plaats grijpt, maar analyseert zijn emoties. ‘Veel is er niet overgebleven van mijn illusie, een groot man te zullen worden. Veel moest ik aan aanpassing prijs geven; de ervaring leerde mij bijvoorbeeld, dat ik eer lafaard ben dan held, eer verrader dan martelaar’ (pag. 14). ‘Het leven is het enige, dat bestaat, de rest is afval’ (58). ‘Ik ben doodmoe, hongerig, en radeloos - maar ergens is een stuk ik, het allerbelangrijkste, in rust en onaangedaan’ (65).
Hebben deze notities nog iets met literatuur te maken? Zij raken de grens; zoals heel dit leven aan de grens verkeerde. Het woord is hier vaak geraffineerd gehanteerd en tot uitdrukking van een scherp analyserend beseffen gedwongen. Dit dagboek is een psychologisch rapport. Het is een document van grote waarde voor ieder die de naakte waarheid wil leren kennen over een mens, die zichzelf in die naakte waarheid ziet. Men kan dit kampleven zonder bezwaar een paar honderdduizend jaar in de wereldhistorie terugplaatsen. Zo moet de holenmens vroeger hebben geleefd; zo kan de voorhistorische maatschappij zijn geweest. De oeremoties zijn bloot gewoeld. Het is de mens zonder beschaving, zonder cultuur, meegesleurd in een catastrofe, die hij ondergaat met maar één, niet eens martelend verlangen, haar te overleven, hij zelf en zijn ouders. Schrijnend is in dit dagboek het gemis aan elk religieus besef. Hier is de mens naakt. Als Adam, toen hij zich voor God verborg. Maar hier is geen verbergen. En de goddelijke roep: Adam. waar zijt gij? wordt hier niet gehoord.
C. VERMEER.
| |
Prof. Dr. J. Huizinga Nederland's Geestesmerk. A.W. Sijthoff's Uitg. Mij. N.V. Leiden 1946.
Een in 1934 voor het eerst verschenen en in 1935 herziene uitgave van een artikel, dat men in zekere zin als een speciaal voor Nederland bestemde inleiding op ‘In de Schaduwen van Morgen’ zou kunnen beschouwen. Ons nationale geestesmerk wordt ons hierin voorgehouden met het doel ons op zijn waarde te bezinnen in het aangezicht van het hedendaagse proces van massale ontwaarding. Alle kenmerken van Huizinga's uitzonderlijke vermogen tot historische oordeelvelling treden in deze studie aan het licht, waardoor hij, als zeer weinigen, nog tot ons spreekt nadat hij is gestorven. Zonder aanwending van enig moraliserend pathos kon hij terecht worden tot ‘een geweten voor zijn landgenooten’ (van Valkenburg).
Aparte actualiteit blijft houden zijn critiek op de structuur van ons partijwezen en staatsbestel, waartegenover hij de practijk der Engelse democratie ten oriënterend voorbeeld stelt.
M.S.
| |
Cola Debrot. Navrante Zomer. Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Slechts weinige verzen worden ons hier geboden, die het alle-daagse, in zijn veelheid enkelvoudige wereldbeeld om de dichter heen hier en daar bestippelen met een pretentieloos-dichterlijke taal (die niet zonder fouten is). De toon is nuchter, nu en dan wrang, nu en dan meedogend, met een verborgen angst voor de dodelijke vergankelijkheid. De bundel is niet slecht, maar evenmin belangrijk.
H. BARENDREGT.
| |
Daniël Rops. Het Vlammende Zwaard. Ned. Bewerking door Dick Ouwendijk. Uitgave Pax, 's-Gravenhage, 1946.
In dit boek wordt volgens de omslag de diagnose van de tijdgeest gesteld. Dit lijkt me een weinig sterk uitgedrukt. maar zeker is, dat in vele goede fragmenten van dit m.i. niet overal even aannemelijke boek wij een suggestief beeld van een bepaald aspect van de vooroorlogse tijd hebben (het is tussen de jaren 1934 en '39 ontstaan). De schrijver van l'Epée de Feu is een van Frankrijks bekendste Katholieke auteurs van nu. Dit boek draagt ook een sterk apologetisch karakter en laat de misère de l'Homme sans Dieu zien, en wil daarvoor de oplossing geven. Soms gebeurt dit op enigszins geforceerde manier, zoals in de geschiedenis van Sylvie en Remy Pésars. Deze episode doet onwerkelijk en enigszins dweperig aan. Ook de figuur van Paulin Roybet is niet geheel aanvaardbaar. Het is moeilijk, geheel belangeloos te zijn, als men overtuigen wil. Wanneer de schrijver dit niet zo direct nastreeft, b.v. in de fragmenten over Nadja en Jean-Louis, het Russische milieu van
| |
| |
Nadja's familie, het prachtige gesprek van Nadja met Bogdan, het gesprek tussen Abel en Théo Hess, gaat hij dieper. De figuur van Maximilien Deaucourt is levend, evenals zijn zoon Abel, de hoofdfiguur van het boek.
Zoals gezegd, zijn er in deze roman veel minder overtuigende gedeelten, naast andere, die ons bijblijven, omdat ze ons hebben ontroerd. De vertaling is niet altijd vlekkeloos, (Dick Ouwendijk schijnt b.v. ‘zich zelfmoorden’ de juiste vertaling te vinden van ‘se suicider’). Het in zijn geheel wel belangwekkende werk is royaal uitgegeven en voorzien van een suggestieve titelplaat.
ANNA MERTENS.
| |
L.J. Pieters. Randgebergte. Nummer van Helikon, Apr. 1946. Uitg. A.A.M. Stols, 's Gravenhage.
Al is de dichter Pieters zwaar te verstaan en doet hij alle moeite om zijn lezers te beraadselen, wat hij ons schenkt is tenminste poëzie van betekenis, naar inhoud zowel als naar vorm. In een zo eenvoudig maar ook zo kernachtig mogelijke woordkeus tekent hij ons de mens, aan wie het oude wereldbeeld werd ontnomen en die zich in een nieuw nog niet heeft terechtgevonden.
Ook in mij is het gif van den tijd;
geef slechts hem die na mij zal komen
het fiere vertrouwen terug,
d'obelisk die den hemel bestormde.
Voor mij slechts het koele gewelf,
de druipstenen grot der gedichten.
Ik ben als een kind zo moe van den tijd.
Ook bij hein is de oorlog in dit proces het kruispunt. In talloze symbolen, aan de oorlog ontleend (o.a. in het sterke gedicht ‘Slagveld’) tekent hij ons de verwording der cultuur.
In deze nacht zijn legeronderdelen
weer aangetreden voor den laatsten slag;
langzaam gaat door de roestige bevelen
het leven in de doden overstag.
En langzaam kruipen onafzienb're horden
afgrijselijk verminkten naar hun post,
eerst de haast gaaf gestorv'nen, daarna worden
die door cadavers-half nog afgelost.
Een verwording, waarin Pieters zichzelf nauw betrokken erkent. Want hij verkeert op de hoogvlakte van het dichterlijk individualisme, voor de grijnzende machten waarvan hij capituleren wil, om zich te verliezen in het Honderd-stromenland der gemeenschap, zonder dat hem dit gelukt: het randgebergte vormt een laatste onoverkomenlijke hindernis. Dit lijkt een van de hoofdaspecten. Een nevenaspect daarbij is, dat de dichter wel niet God maar dan toch het Christendom de rug toewendt.
(Ik ben)... een gek, alleen gelaten
boven de resten van een tempel, dien
'k als een dom memento mori, leerde haten.
In een prospectus werd de volgende karakteristiek gegeven: ‘Het meest kenmerkende is misschien wel de verbinding van intellectueel verantwoordelijkheidsbesef (een verantwoordelijkheidsbesef blijkbaar alleen voor de vorm, HB) met een sterke dichterlijke bewogenheid.’ Dit is in zoverre juist, dat het verbond tussen het intellect en het gemoed beheerst wordt door de eerstgenoemde. De opperheerschappij van het verstand is nl. zo groot, dat de gehele bouw van de bundel, ja dat de vorm van bijna ieder gedicht, lijdt aan spasmodic Pieters construeert, hij wil pregnant zijn, maar vervalt daardoor tot fouten, die juist door hun strijdigheid met het intellect bewijzen, dat dit een harde zege bevocht over het gemoed. Zo constateerde ik spel-, taal- en stijlfouten. Om een kras voorbeeld aan te halen:
Ik praat nog in mijzelf soms tot de nacht,
bang dat ik eens de duisternis zal breken,
een arm mij om de schouders legt en zacht
berustend mij vermaant niet door te spreken.
De derde regel is, zoals hij daar staat, baarlijke onzin, terwijl ‘een arm’ als spraakkunstig onderwerp ook van de vierde regel deze laatste tevens als beeld ontwricht. Door zijn intellectualisme is het niet mogelijk de dichter Pieters als welomlijnde gestalte uit zijn verzen los te maken; hij zal zich door verder werk moeten ver-klaren. ‘Randgebergte’ wettigt evenwel het vertrouwen, zijn ontwikkeling met belangstelling tegemoet te zien.
H. BARENDREGT.
| |
John Steinbeck. De roode pony, vertaald door Jac. van der Ster. Uitg. Nederlandsche Uitgeverij, Baarn, z.j.
De oorspronkelijke titel The long valley past beter op de inhoud, die bestaat uit zeven verhalen, spelend in de valleien van Californië's bergland. Verhalen uit die merkwaardige, wat primitieve gemeenschap, die pioniers vormen, waarin
| |
| |
de natuur, de levende en de dode, een belangrijke functie heeft en waarin zowel de zuiverheid als de ruwheid die daaruit voortvloeien, spreken. Dit directe leven komt ook in de stijl uit, een droge, laconieke, zakelijke stijl zonder lyriek, die in zijn directheid van een frisse bekoring is. De gegevens groeien uit dit leven op: het verlangen van een eigen paard en het sterven van de rode pony, reeds op bl. 30, zonder dat dit verder door dit eerste verhaal, hetwelk de helft van het boek beslaat, van invloed blijkt - waarom dan deze titel? -; een lynchpartij; de vlucht en het omkomen van een jongen moordenaar in de bergen; de moord op een medeminnaar en dan nog drie, die niet in enkele woorden zijn weer te geven, de beste van de bundel: de chrysanten, het harnas, en Johnny de Beer. Met name in deze worden gevoelens beschreven, die in de diepste lagen der ziel hun oorsprong vinden en die ons verrassen en verwarren. Hier wordt het geheim van den mens benaderd. Met name Johnny de Beer is voortreffelijk.
Op een enkel plekje na is de vertaling zuiver.
Noch uit een inhoudsopgave, noch uit de indeling of een aantekening blijkt, dat dit een verzameling novellen is. Het boek ziet er uit als een verzameling hoofdstukken van een roman, hun omslag vertoont de tekening van een pony, maar uit niets blijkt, dat deze titel alleen toepasselijk is op het eerste verhaal. Een lezer, die dit werk koopt, meent dus, zich een roman van Steinbeck aan te schaffen. De uitgever zal deze vorm wel gekozen hebben uit vrees, dat het boek, als novellenbundel aangeduid, niet zo goed zal worden verkocht, maar ik acht dit niet in de haak.
PIET KORTHUYS.
| |
D.A.M. Binnendijk. Oog in Oog, kwatrijnen. Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Het is een hachelijke onderneming, een bundel Perzische kwatrijnen aan te bieden, vooral wanneer men zich het kwatrijn mathematisch verbeeldt als een vierkant. Het eigenaardige van het kwatrijn schuilt niet in de techniek - die is een koud kunstje - maar in de inhoud; de gedachte eist een kristal te zijn met ongeschaarde vlakken. In een kristal blijft niets te gissen over (wat het mysterie niet behoeft uit te sluiten), maar Binnendijk laat veelal ruimten open voor gedachten, die we er van buitenaf in moeten halen, inplaats van dat ze van binnen uit oprijzen. Niettemin bevinden er zich enige excellente specimina onder, als b.v.
Van hier, van daar stroomt mij de wereld toe.
Zij komt waarom, waartoe? En wie weet hoe?
Hier, waar ik ben, spil van haar cirkelgang,
Worden mijn voeten van het stilstaan moe.
Daarbij ook, die niet aan Leopold of het Oosten doen denken. De gedichten zijn aangelegd op een persoonlijk mededelen van innerlijkste gedachten. Zij handelen over de vicieuze cirkel van het aarde- en wereldleven en het paradoxale van dat der (onvolmaakte) liefde.
H. BARENDREGT.
| |
Beb Vuyk, Duizend eilanden. Uitgeversmij. W. de Haan N.V., Utrecht, 1946.
Uit deze druk blijkt niet, dat dit een nieuwe uitgave is. In 1937 las ik deze roman na eerste verschijning; deze druk van 1946 is blijkbaar van hetzelfde zetsel; dezelfde zetfouten en onjuistheden, waarop recensenten toen de aandacht vestigden, komen er onveranderd in voor. Hetgeen jammer is. Want dit met drift, vaart en grote kennis van het onderwerp geschreven boek is een onbevlekte uitgave waard.
Nu Indië zozeer in de belangstelling leeft zal menigeen met vreugde naar dit suggestieve beeldende verhaal, dat culmineert in prachtige uitbeeldingen van het Indische landschap, grijpen.
Het leven van den hoofdpersoon, Ab Daalders, wordt voornamelijk uiterlijk gezien. Hoofdmotief is zijn groei tot man, boven de gevoelens van minderwaardigheid uit, die niet tot studie geschikte hersens welke tot studie gedwongen werden, hem gaven. Aan zijn leven op de theeonderneming in de directe strijd voor het product en tegen de natuurkrachten, tegen bandjir en pest, ook tegen de wisselvalligheden van het lot, wordt deze ontwikkeling beschreven. Dit is het hele verhaal, een intrige heeft het boek niet. En de titel klopt slechts op het uitzicht aan het slot, als Ab samen met den jongeman die hem op de kebon heeft ingewerkt, twee door de malaise ontslagen planters, reist naar Boeroe, een van de duizend eilanden, om hun energie op een nieuwe plaats te ontplooien. Het meisje, dat in Nederland de aanleiding is tot Abs koene besluit, naar Indië te trekken en de studie en een gemakkelijk leven als zoon van een rijkgeworden vleeshouwer eraan te geven, is slechts de prikkel tot deze levensvernieuwing. Zij blijft hem in herinnering nog wel inspireren, maar neemt in Indië, nog zonder dat hij
| |
| |
haar heeft weergezien, geheel afstand van hem. Zonder sentimentaliteit of weemoed, waarvan het harde leven hem reinigt, laat hij haar los.
Dit krachtige, harde in dit boek, dat toch een gevoelige sfeer niet onmogelijk maakt. is waarlijk verfrissend in onze Nederlandse literatuur. En mede door de geestdriftige liefde voor dit tropische land, deze duizend eilanden, die verte en ruimte oproepen in onze benauwde binnenkamers, is mij dit boek, ook na herlezing, dierbaar als een voortreffelijke roman, die ik, ondanks het feit, dat hij niet helemaal harmonisch uitgegroeid is, beschouw als een der beste Indische romans, waarin waarlijk de tropen tot rijk, boeiend en geheimzinnig lokkend leven zijn gekomen.
PIET KORTHUIS.
| |
A. Middelhoek, Hollanders bouwen de ‘Westwall’. C.G. Campagne, Enschede.
Een onderhoudend geschreven verhaal (stellig te wijds als ‘roman’ aangekondigd) over razzia's, de wegvoering onzer mannen in slavendienst, de arbeid aan de zogenaamde westwall en de ontvluchting van enkele slachtoffers tegen het eind van de oorlog. Wellicht kan het in de toekomst als documentatie-materiaal voor den historicus zijn waarde hebben, doch wij staan waarschijnlijk veel te dicht bij de aanschouwde en beleefde feiten om van de beschrijving ervan (deze beschrijving althans) onder de indruk te komen. Daarvoor komen er ook al te veel onbelangrijke details voor. De tekeningen van den schrijver zelf kunnen mij meer bekoren dan zijn proza.
v. H.
| |
G. Ubbink. Ontwaken. Uitg. W. ten Have, Amsterdam.
Het zou in alle opzichten beter zijn geweest, indien deze bundel niet in het licht ware gegeven. De maker dezer verzen is aan zien noch horen toegekomen; herhaaldelijk valt hij met zijn woordkeus uit de toon en maakt hij gebruik van valse of verwarde beelden; zijn taalbehandeling openbaart een onbehoorlijk tekort aan taalgevoel. Zelfs al zou deze bundel van traditioneel- (maar contourloos-) christelijke verzen alleen genoten kunnen worden door enkele dierbaren in den lande, dan moet toch uit naam van de kunst geprotesteerd tegen een onderhavig bederven van de smaak. Een uitzondering voor één gedicht: Het Woord. Daar de maker hier zelf de bekentenis doet, dat het vuur voorgoed gedoofd is, zal hij wel doen na dit ‘Ontwaken’ gewoon aan zijn dagelijks werk te gaan.
H. BARENDREGT.
| |
François Pauwels, Griffioen, roman, bij A.J.G. Strengholt's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam.
Een jongeman, betrekkelijk gaaf van karakter, doch gedrukt door een zonloze jeugd, is werkzaam in een boekhandel, maar kan zich niet verzoenen met zijn maatschappelijke positie, omdat hij die niet in overeenstemming acht met zijn intellectuele kwaliteiten. Dank zij een beurs kan hij zijn rechtskundige studie voltooien en vestigt hij zich als advocaat in Amsterdam. Hier wordt François Pauwels in zijn beschrijving van Griffioens praktijk op z'n sterkst: hij kent 't milieu, de gevaren ook van 't advocatenbedrijf in een grote stad volkomen, is bovendien een knap stilist, weet hier en daar met recht meesterlijk-suggestief logische dilemma's te scheppen. Mr. Abraham Griffioen wordt feitelijk een slachtoffer van zijn praktijk, of liever van zijn ongeduld, zich een normale, legale praktijk te scheppen; vindt niet de kracht, zich te rehabiliteren en te herstellen en verwordt tot een zwendelaar. De tragische tendenz in deze roman is, dat Griffioens buitengewoonscherpe zelf-analyse hem tot de erkenning noopt van zijn normale mislukking. De dood beneemt hem zijn kansen tot herstel.
v. H.
| |
Johan W. Schotman. Hemelvaart. Bayard reeks. Uitg. F.G. Kroonder, Bussum.
‘Misschien moge de zware, stroeve geestelijke sfeer waarin de handeling speelt een rechtvaardiging opleveren voor de uitermate gebonden vorm, die mij soms voor grote moeilijkheden stelde. Het was echter een voortdurende prikkel, de vorm door de inhoud te laten overwinnen; het schrijven was te meer een verkwikking gedurende eenzame dagen in 't hart van China, toen de vochtige tropische zomerhitte mij deed verlangen naar Holland's koele wijde zee.’ Aldus de schrijver in een Naschrift van dit inderdaad beklemmende gedicht. Een logger vaart uit, een lid der bemanning krijgt een visioen, doet enkele wonderen en legt beslag op de geest der overigen; in godsdienstwaanzin wordt een moord gepleegd, en in een onweer gaat het schip te gronde. Zo luidt het verhaal, dat op historische gegevens gebaseerd is en in de bezettingstijd een bijzondere diepte verkreeg. De vorm, waarin het is gekleed is stroef; men moet machten verzetten om verder te kunnen. Door het gehele gedicht heen is dezelfde strofevorm vastgehouden, wat een wel sterke inspiratie vereist. Wat erger is: de vorm alleen schiet te kort, zodra suggestie der woorden er niet aan evenredig is. Bij de lezer
| |
| |
rijst daardoor een twijfel, of de vorm gekozen werd als expressie van juist deze inhoud of slechts werd gehandhaafd om ambachtelijke redenen. De indruk blijft, dat de auteur meer heeft genoten van het maken dan de lezer zal doen van het lezen.
H. BARENDREGT.
| |
Soewarsih Djojopoespito, Buiten het gareel, Indonesische roman. Met een inleiding van E. du Perron. Tweede druk. Uitg. mij. W. de Haan N.V., Utrecht; Uitgeverij ‘Vrij Nederland’. Amsterdam, 1946.
Het is moeilijk om bij de bespreking van deze roman zich zuiver tot het literaire! te bepalen. Want de inhoud zelf is de strijd van de Indonesische nationalisten om de vrijheid. En deze tweede druk, zes jaar na de eerste, is aan de politieke ontwikkeling der laatste jaren te danken. Bovendien is hetgeen dr. J.A. Verdoorn op het omslag beweert, zo agressief en eenzijdig, om niet te zeggen rechtaf onjuist, dat de criticus geneigd is. zich hier scherp over de politieke achtergrond van deze roman uit te laten. Ik wil trachten, dit niet te doen, het komt aan het boek niet ten goede. Maar de politiek geheel vermijden zal toch ook niet gaan. Slechts een vreemdeling in de westerse literatuur over Indië zal durven toestemmen, wat dr. Verdoorn zegt, ‘dat wij, Hollanders, verzuimd hebben om serieus kennis te nemen van de Indonesische visie op de koloniale maatschappij en op de krachten, die binnen die maatschappij naar verandering streefden’.
Geen ander koloniserend land heeft zich zo als Nederland direct ingelaten met de inheemse maatschappij waarover het gezag uitoefende. Een ganse lijst van literatuur, economisch, politieke en belletristische, is er ten bewijze van het tegendeel.
‘Dat de Indonesische wereld die hier beschreven wordt, in de koloniale literatuur waaruit zij (de meeste Nederlanders) hun kennis plegen te putten, volslagen ontbreekt’, is evenzeer onjuist. Zij bekleedde er een geringe plaats in, evenals in de eigen inheemse literatuur, omdat zij - het blijkt uit deze roman - ook in de inlandse maatschappij zulk een geringe plaats inneemt, en weinig krachtig was: slechts door en na de japse bezetting heeft zij zich verder ontwikkeld. Deze roman van de Soendanese schrijfster speelt echter in het Indië van vóór 1940 en ieder die dat Indië heeft gekend, Indiër of Europeaan, weet, dat de nationalistische beweging slechts bewoog onder de zeer smalle intellectuele groep, die sterk onder westerse invloed stond.
De hoofdpersonen, een onderwijzersechtpaar, zetten zich hier tragisch, maar over het algemeen weinig krachtig (het zijn oosterlingen!) in voor de strijd om de vrijheid, met name op het gebied van het onderwijs, doch hun eigen landgenoten laten hen in de steek. Het is een aaneenschakeling van mislukkingen. Ook de beweging zelf wordt verscheurd door onenigheid. En de wijze waarop zij door het Nederlands-Indische bestuur wordt bestreden is klein, peuterig en belachelijk. Wat dit betreft maakt Nederland nu niet bepaald een verheven figuur. Met spijt bedenkt men, dat het allemaal zo anders, zo minder ambtelijk, meer menselijk, grootser, had kunnen gaan. Maar tenslotte was de beweging zelf ook klein; ook uit deze beschrijving krijgt men de indruk, dat het meer spel is, wat kinderlijk, wel zuiver, maar wat zwevend romantisch. Het eigenlijke, waarom zij strijden wordt niet duidelijk beseft en weergegeven. En de figuur van den groten ‘broer’ (boeng) Soekarno is niet in staat, de schrijfster tot meer dan enige matige geestdrift op te wekken.
Dank zij Du Perron is deze eerste roman van een Indisch auteur hier uitgekomen. Dat er thans een tweede druk van mogelijk is, stemt tot verheuging. Hieruit blijkt de belangstelling voor Indië onder ons volk, méér dan de literaire waarde van het werk. Want al is het verwonderlijk goed geschreven voor een Soendanese, voor wie het Nederlands een lastige vreemde taal is, toch is het op zichzelf nogal tam, hier en daar wat zeurderigtreurig, op andere plaatsen weer kinderlijk luchthartig en van een heerlijke zorgeloosheid, waarvan dit volk het geheim kent. Maar het is zuiver en sober en men zal het vooral willen lezen om zijn documentaire waarde op dit ogenblik. De Nederlandse lezer krijgt enige indruk van de gevoelens en ideeën, de toestanden en het streven dezer groep rijksgenoten.
Een typisch Oosterse geur stijgt uit dit boek op, iets van het mystiek-contemplatieve, dat aan de andere kant de drift voor het ideaal verlamt, maar ook in staat stelt, de dingen die tegenlopen, wijsgerig te dragen. De stoffelijke welvaart, die de hoofdspelers als intellectuele Soendanezen gewaarborgd is, wanneer ze zich maar schikken onder het niet zware juk van het Nederlandse bestuur en in een samenleving die par droit d'energie et d'intellect wordt gepraedomineerd door een blank volk, die hun zoveel van het goede uit het westen heeft gebracht, verloochenen zij voor hun ideaal. Zij geven zich aan het onderwijs voor hun volk aan de eigen ‘wilde’ scholen, die dus zonder subsidie, uit eigen middelen van
| |
| |
minder bedeelde Javanen moeten worden gedreven. Ook redigeren zij enige malen een krantje dat hun medevolksgenoten wakker moet maken uit hun oosterse slaap. Maar hun leven zo is armoede en teleurstelling. Dat zij die verdragen en volhouden is het mooie motief van deze roman, die elk Nederlander moge lezen. Met Kartini's Door duisternis tot licht, Noto Soeroto's dichtbundels, de in 1936 te Batavia uitgekomen hier te lande vrijwel onbekende Herinneringen van Djajadiningrat en de onlangs hier verschenen Indonesische overpeinzingen van Sjahrazad (Sjahrir), is Buiten het gareel een der weinige stemmen die uit de Indische inheemse wereld tot ons zijn opgeklonken in onze eigen taal. Zal het bij deze ene roman van Djojopoespito blijven? Ik hoop dat zij zich ook thans in deze spannende tijd zal uiten, en het huidige vrijheidsstreven zal uitbeelden.
Als er verder literatuur van Java, hetzij in het Nederlands, hetzij in de bahasa Indonesia, zoals men thans het Maleis wil noemen, verschijnt, zal dit een teken zijn, dat de Indonesische republiek werkelijk uit de nationale gemeenschap opkomt en krachtig genoeg is, om ook de schrijvers te inspireren. Wie een idee wil krijgen van hetgeen in die kringen leeft, doet goed, deze roman te lezen, en wie zich verder voor Indisch leven en Indische literatuur interesseert, neme Du Perron's Indonesies memorandum ter hand.
Wie een denkbeeld wil krijgen van het vele dat uit Westerse pen in proza en poëzie Indië beschrijft en verbeeldt, kan naar ik hoop binnenkort bevredigd worden als de beide bundels Poëzie en Proza van de Oost zullen verschijnen, waaraan ik samen met Han Hoekstra, mevr. Jongejans-Van Ophuysen en G.L. Tichelman in de oorlogsjaren mocht arbeiden.
PIET KORTHUYS.
| |
Vercors, De stilte der Zee. Vertaling Hubert Lampo. Uitgave de Bezige Bij, Amsterdam.
Het is naar mijn mening geen slecht teken, dat de stilte der Zee zo'n opgang heeft gemaakt, ook hier in Nederland. Waar het gegeven een sympathieke Duitser ten tonele voert, kan men in deze waardering de niet-onedele menselijke trek herkennen, het goede te willen zien, ook in een tegenstander. Men vindt er misschien iets van de liefde in terug, die ‘alle dingen hoopt’. Overigens is deze Duitser een Fransman van afkomst en een idealist, die, als hij het ware gezicht van het nazidom aanschouwt, door zijn afschuw bijna gebroken wordt. Het is dus niet zo moeilijk, zulk een vijand lief te hebben, omdat hij zeer met ons verwant is.
Desondanks is het een Duitser en een officier en niettegenstaande alle heimelijke sympathie, bieden zijn Franse gastheer en diens nicht heroisch weerstand door hun zwijgen en alleen bij het afscheid als Werner von Ebrennac gebroken heengaat, klinkt een ‘Adieu, monsieur’, van de lippen van het meisje.
Het is een schoon, poëtisch verhaal, misschien in letterlijke zin te mooi om waar te zijn, maar in de hogere betekenis van het woord vervuld van een diepe waarheid. Daardoor verdient het zijn roem in elk opzicht.
ANNA MERTENS.
| |
J.M. van Walsum-Quispel. Versluierd aanschijn. D.A. Daamen, 's-Gravenhage.
In deze bundel oorlogspoëzie is een gevoelige christin aan het woord die ook in de harde, grove oorlogswerkelijkheid haar gevoeligheid niet verloor. Het is geen sterke poëzie, en niet alles is even goed, maar iemand die in een tijd van nood kan schrijven:
En als de stormen dan de laatste bladeren rukken
van kale takken, schreeuw ik: waar zijt Gij?
Mijn God, nooit zag 'k Uw hemel zo nabij,
als nu de kruinen voor Uw herfstwind bukken.
is tenminste een dichteres, die ook overigens de lezer te overtuigen weet van haar gevoelens en inzichten. Met name het bittertrotse gedicht ‘In eigen Hand’ mag niet onvermeld blijven.
H. BARENDREGT.
| |
Dr. G.A. van Es, Barokke Lyriek van Protestantsche dichters in de zeventiende eeuw. J.B. Wolters - Groningen, Batavia, 1946.
Deze inaugurele oratie, te Groningen uitgesproken, behandelt ‘de innige samenhang tussen taalkunde en letterkunde’ en dat ‘niet door een theoretische bespiegeling maar door een practische toepassing.’
Na gewezen te hebben op de hachelijkheid zijner onderneming, het begrip barok in verband te brengen met dichters die door de handboeken der letterkunde daarbuiten plegen te worden geplaatst, rechtvaardigt hij haar via een definiëring der barok als een ‘kruising... van philosophische en aesthetische zelfbeheersing en drang tot spontane uiting van innerlijk leven’, door een hoogst interessante ana- | |
| |
lyse van de drie Protestanten Heinsius, Revius en Dullaert. Prof. van Es doet belangwekkende gezichtspunten aan de hand, grotendeels nieuw, die naar een verder onderzoek onder zijn leiding in dienst van een literaire herwaardering der reformatorische cultuur in de Gouden Eeuw doen verlangen.
M.S.
| |
Gijsbert Cornelius, Leed en Strijd, Oorlogspoëzie. W. ten Have, Amsterdam.
Meer dan één vers uit deze bundel heeft zijn tocht door Nederland reeds gemaakt in het ‘Geuzenliedboek’. De bittere tijd die wij hebben doorworsteld en in geen leven meer vergeten kunnen, rijst weer in zijn volle zwaarte voor ons op. De verzen zijn eerlijk, van een oprechte en sterke ziel. We hebben eerbied voor het leed, dat ook deze vaderlander getroffen heeft. Als historisch document blijft deze bundel zijn waarde behouden - niet als poëzie.
H. BARENDREGT.
| |
K. Norel. Geuzen, A.W. Sijthoffs Uitgeversmaatschappij N.V. Leiden 1946.
Het boek geeft een goed gebouwd, historisch-verantwoord verhaal uit de jaren 1573 en 1574, dat zich in hoofdzaak afspeelt in de steden Amsterdam, Haarlem en Leiden. Een veelbewerkt thema dus uit de geboortegeschiedenis van de Nederlandse staat, onze vrijheidsstrijd tegen Spanje. Nochtans heeft Norel kans gezien deze stof opnieuw zo te behandelen, dat ‘die ouwe kost’ het toch weer doet, omdat de schrijver van Janmaats en sinjeuren (en hoeveel andere werken in dit genre!) de bijzondere, in zeker opzicht benijdenswaardige kwaliteiten bezit, met betrekkelijk eenvoudige middelen kleur en leven aan zijn mensen te geven, bewogenheid ook aan de gebeurtenissen, hoe vertrouwd men ook is met het verloop en de afloop er van. Bovendien bezit Norel (als weinigen) de gave een brede kring van lezers, verstaanbaar aangeduid met ‘jong en oud’, door zijn vertelwijze te pakken, te boeien zo men wil - en is dit geen ‘kunst’ op zich zelf? We hebben het nu niet over de literaire merites van dit en dergelijk werk, maar de verdienste, de vormende waarde van het consciëntieuze, historische ‘volksboek’, waarvan Geuzen een gelukkig exempel is, acht ik niet gering.
v. H.
| |
Frieda Ringk. Chimaera. Uitg. Van Breda C.V., Amsterdam.
Dit bundeltje van een jong gestorven dichteres, in opdracht uitgegeven, is in de handen van nabestaanden, vrienden en kennissen geheel op zijn plaats en een kostbaar aandenken. Maar anders wordt het, wanneer men het de criticus in handen geeft. Wel lezen we van een vroom en moedig, ook blijmoedig, gedragen leven, maar stellen we de vraag, in hoever deze sympathieke geest zich heeft kunnen incarneren in de taal, dan stelt het antwoord dat de gedichten geven, teleur.
H. BARENDREGT.
| |
Herman Hesse, Siddhartha. Uitgeverij ‘De Driehoek’, 's-Graveland. Vertaling B.H. den Boer - Breijer.
Dit werkje dwingt tot vergelijking met ‘Also sprach Zarathustra’ van Nietzsche en die vergelijking valt in menig opzicht ten voordele van Hesse uit. Nietzsche is in den Zarathustra tamelijk breedsprakig, vreselijk ‘geniaal’ en opgewonden, terwijl Hermann Hesse in zijn Siddhartha zijn zoeken naar de diepste zin van het leven heeft verwerkt tot een voortreffelijk gecomponeerd, doorlopend verhaal, rustig en raak geschreven, waarin bovendien de personen een duidelijke individualiteit bezitten. Siddhartha, de jonge Brahmaan, later Samawa, daarna zelfstandig zoeker; z'n vriend en schaduw Govinda; de vrouw Kamala; de veerman Vaseduva; zelfs bijfiguren, zoals Siddhartha's vader, de koopman Kamaswami en de zoon van Siddhartha, ze zijn allen zuiver en fijn getekend of geschetst, al naar 't nodig was. Het zijn geen slechtvermomde abstracties of symbolen, maar mènsen en juist daardoor hebben ze symbolische waarde. Er is ook werkelijk natuur in dit boek; het heeft zelfs iets van de rivier, die in het latere leven van den zoeker zulk een grote plaats inneemt: het is stromend geschreven, het is voortdurend anders en blijft zich toch voortdurend gelijk. Hesse bedrinkt zich niet, zoals Nietzsche, aan zijn eigen woorden en invallende gedachten; hij probeert nergens te schitteren of te overbluffen en men kan dit werk dan ook een literair-bescheiden boek noemen. Zarathustra is een vermomming, maar Siddhartha is een creatie. Zo verdient dit werk in literair opzicht grote lof, al vraagt men zich af, of de gesprekken tussen vrienden niet wat minder statig en gestyleerd hadden gekund; er is ook een verfijnde gemeenzaamheid mogelijk, die aan de waarschijnlijkheid van het verhaal ten goede zou zijn gekomen.
Siddhartha zoekt zijn leven lang naar de eenheid des levens en bereikt die tenslotte, of liever, die eenheid verkrijgt in hem gestalte, zodat zijn vriend die eenheid tenslotte bij de kus op Siddhartha's
| |
| |
voorhoofd ook zelf ziet en ondergaat. Literair is dit weer een prachtige vondst, om de apotheose van de hoofdfiguur niet lyrisch van hemzelf uit te geven, doch die in de gang van het verhaal door een ander te doen aanschouwen. Hierin wordt de meester met zijn vriend en schaduw tevens in de geest verenigd, nadat hun wegen gedurende lange jaren uiteen waren gegaan.
Maar het literaire is van de eigenlijke inhoud, de ‘leer’ van het boek niet te scheiden. Siddhartha bereikt de eenheid des levens, althans de innerlijke aanschouwing daarvan, na een leven van zoeken, vasten, ontbering, geestelijke oefening en een langdurig werelds intermezzo met de vrouw Kamala. Verleden, heden en toekomst, tijd en eeuwigheid, natuur en geest, leed en geluk, alles vloeit ineen. Het rustpunt, het slotaccoord, waarin alle dissonanten consoneren, is bereikt. Compositorisch is dit boek pure muziek.
Dringt zich in de eerste plaats een vergelijking op met Zarathustra, ten slotte denkt men aan de evangeliën. Wil men weer eens zuiver en duidelijk de klare smaak van de evangelische waarheid proeven, dan leze men eerst deze Westers-Oosterse droom. De gedachten worden dan vanzelf naar Christus getrokken en we zien Diens omwandeling op aarde in een nieuw en zuiverder licht. Ook de literatuur die Hem verzwijgt moet tenslotte meehelpen om aan zijn verschijning reliëf te geven.
C.R
| |
J.L. Walch, In een laaiende lente. Reeks ‘De Salamander’, N.V. Em. Querido's Uitg. Mij. Amsterdam.
Dit boek heeft mij opnieuw enkele uren van vreugde bezorgd, een vreugde, die echter lichtelijk van weemoed doortrokken was. Want dit boek is kennelijk een product van een voorbije tijd en ik leerde erdoor beseffen hoe goed die voorbije tijd trots alles geweest is. Juist aan zulke beschaafde, speels-innig geschreven vertellingen als ‘In een laaiende lente’ er een is, bemerken wij, hoe onherroepelijk het leven sinds negentien-veertig veranderde: onze tijd is hard, het is een tijd van strijd; er is geen plaats meer in voor het een tikje weemoedig dromen; voor het sierlijk spelen met gedachten en woorden; voor het op een afstand met een wijze glimlach beschouwen van een zorgvuldig daartoe uitgekozen brok leven. Een verfijnde burgerlijkheid in de beste zin van het woord, dát vindt men terug in dit kostelijk werkje van Walch. Hij is een knap prozaïst, een charmant causeur, een aristocraat, zoals alleen een beschaafd en ontwikkeld burger van een cultuurstaat zijn kan. Het boek is het verslag van een studie-verblijf in Italië. Maar het is ook het verslag van een verleden tijd. Men zou het niet recht doen, door het een fin de siècle-geest toe te dichten, want dit begrip houdt ook decadentie in. Walch is niet decadent, hij is alleen maar zo verdrietig oud... Wie bij voorbeeld in ‘Van en over mijzelf en anderen’ leest van Couperus, ervaart hetzelfde. Hij leert beseffen, dat elke tijd die verlaten wordt, een paradijs is. Want elke nieuwe tijd brengt iets van de angst van het ‘bergen, valt op ons’, waarover slechts het ‘Maranatha’ ons troosten kan.
K.v.D.
| |
Dola de Jong, En de akker is de wereld. N.V. Em. Querido's Uitg. Mij. Amsterdam.
In dit opvallend-knap geschreven werk maken wij kennis met een Nederlands zwerversechtpaar, dat, in Frankrijk door de oorlog overvallen, naar Tanger gaat en daar onder zeer armoedige omstandigheden zich een bestaan tracht te scheppen; een aantal kinderen, verscheiden naar leeftijd, sexe en nationaliteit, in de vlucht door de Nederlandse man en vrouw onder hun hoede genomen, vormen mede het gezin. Hoe deze kleine gemeenschap te gronde gaat, of liever: hoe deze kleine gemeenschap door de grote gemeenschap ten onder wordt gebracht, laat ons deze roman zien. Het realisme van dit boek is schokkend, doch nergens stotend, volkomen geoorloofd. Een aanklacht is dit relaas; het is de schande der beschaving open en bloot vertoond. Naast de verhaaltjes en klamme romannetjes van sommige Nederlandse jongeren doet dit boek aan als een meesterwerk; in elk geval is het een voorbeeld van taalvernieuwing, m.i. de beste roman die na de bevrijding in 't Nederlands geschreven werd. De stijl is verwant aan stalen meubelen en plastic: eenvoudig, zuiver, op de man af. Geen romantiek en geen sentimentaliteit. De hoofdfiguren zijn hoofdzakelijk kinderen. Prachtig is de uitbeelding van hun acties en reacties. Ik zei, dat dit boek een aanklacht is. Inderdaad. Men vraagt zich af: hoe kan, wat hier beschreven is, mogelijk zijn na zóveel eeuwen Christendom. Een zweepslag is dit boek: mij althans deed het krimpen van schrik.
K.v.D.
|
|