beroep op het broederhart wil doen. Beschouw mij als Lazarus, maar bedenk, dat aan Lazarus genade geschonken wordt.’
Zijn geschonden gezicht kreeg een glimlach, die mij verbijsterde. En met die glimlach om zijn lippen ging hij weg.
Hij kwam, de tweede keer, nadat mijn gedachten mij gedurende een week van het raadsel van zijn zalige gezicht hadden leren walgen. Een beetje geevangeliseer van een verlopen sujet, dat dan ook nog mijn broer heette, was precies wat ik nodig had. Ik heb niets tegen verlopen sujetten, maar laten zij tenminste op een eerlijke manier naar de bliksem gaan.
Toen ik hem binnenliet, nam ik me voor hem meteen maar en onverhuld de waarheid te zeggen, deze waarheid namelijk, dat hij moest proberen in zijn eigen vet gaar te smoren. Maar hij was nauwelijks gezeten of hij vroeg me of ik met hem meeging, omdat onze moeder naar me gevraagd had. Ze wilde me nog eenmaal zien voor ze stierf.
Ik moet een ogenblik dwaas en onnozel naar hem gekeken hebben. Maar daarna steigerde bloed naar mijn kop en er borrelde een reeks godslasterlijke scheepsvloeken naar mijn keel. Mijn moeder wilde me nog eenmaal zien voor zij stierf. Mijn woede duurde maar een ogenblik omdat ik op 't zelfde moment ook de groteske dwaasheid van de situatie besefte. En ik meende de situatie volkomen meester te zijn, toen ik antwoordde: ‘Je moet tot Kerstavond wachten, Johannes, op Kerstmis komen alle verloren zonen thuis’. Johannes stond op: ‘Goed’, zei hij, ‘dan kom ik je op de eerste Kerstavond halen.’
Er kwamen rode sterren voor mijn ogen door de woede die opnieuw in mij oprees en mij bijna misselijk maakte. Ik dacht een kort en vreemd ogenblik aan al de messen uit mijn instrumentarium, waarmede men snijden en kerven kan. Hij moet iets gemerkt hebben van wat er in mij omging, want met de autoriteit, die mij aan vroeger herinnerde voegde hij er aan toe: ‘Denk er om, Cornelis, de Heer strijdt aan mijn zij’. Een beetje dronken liep ik in de gang achter hem aan. Adieu, zei hij en ik keek hem na als was hij een spook geweest.
De Heer strijdt aan Johannes' zij. Dat kan wezen, Johannes, maar Hij kan je niet helpen om mij op Kerstavond bij de warme kachel weg te halen. Laat moeder sterven met de hand van haar grote zoon, haar heiland, in de hare. Ik begeer niet haar terug te zien. Ik begeer ook niet Johannes ooit terug te zien. Straks zal hij schellen en nog eens schellen en voorbijgaan, hoewel de Heer aan zijn zijde strijdt.
Is dit niet een Kerstavond uit duizenden? Storm in mijn bomen en hagel tegen mijn ruit. De bliksem wordt feller en snel komen de donderslagen nader. Onweer op Kerstavond. De Heer strijdt aan Johannes' zij. Hij is Lazarus. Genade is hem geschied. Hoe is het mogelijk, dat hij mij, met de paar woorden, die hij zei, zo diep getroffen heeft. Zij maken het diepste verzet in mij wakker en tegelijk trekken zij mij aan. Zij maken tegelijk mijn walging en mijn honger gaande. Zij roepen gelijktijdig een behoefte in mij op om te lasteren en te bidden. Want ik moet dit onder ogen zien, dat Johannes met zijn woorden het grootste gelijk van de wereld kan hebben. Hij is Lazarus. Hem is genade geschied. De Heer strijdt aan zijn zij.
Heb ik het niet uit den treure geleerd, dat dit het mysterie van Gods genade is, dat hij lust heeft aan verwoeste levens, die hun verwoesting erkennen en daarna om genade smeken? Er ligt een eigenaardige bekoring