Ontmoeting. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] M. 't Hooft Maria Magdalena Ik haastte mij, toen ik het kloppen hoorde En schoof de grendel voor mijn deur vandaan. Een lauwe nachtwind blies; de sterren gloorden; In 't zuiden hing de zilvren lamp der maan. De rabbi stond daar en zijn lippen zeiden: ‘Ik moet, Maria, in uw woning zijn: Ik zag vandaag uw al te ros verblijden Met uw vriendinnen op het tempelplein.’ Ik ging hem voor en zoet als van seringen Docht mij de geur, die met hem binnenschreed; Zijn stem was als de klank van gouden dingen En vonkend glansde 't lijnwaad van zijn kleed. 'k Zat aan zijn voeten en mijn rode kamer Was nooit zo zuiver als in deze nacht. Mijn bloed sloeg in mijn polsen als een hamer: Ik was als een, die op haar vonnis wacht. O loutrend uur, wanneer met schuldig beven Aan de arme ziel het wild bestaan ontwelt! 'k Verzweeg geen dag van 't maatloos minneleven: Mijn zeven liefdes heb ik neergeteld. Een zacht salaam lang voor het morgenkrieken; Hij liet mij met mijn wenend heil alleen...... Nu zwindt de nacht alom; op trage wieken Rijst rozerood de morgen om mij heen. Ik hoor aldoor zijn gouden stem nog zingen En stil aan doft de donkre gong der smart. Voor eeuwig hangt de geur van zijn seringen In 't kamerkijn van mijn bloedrode hart. Vorige Volgende