| |
| |
| |
Het spoor van den scarabaeus
(Uit een dagboek)
27 Sept. 1940.
Ricarda Huch's ‘Die Romantik’ heeft nog niets van z'n frisheid verloren, na veertig jaar. Boven de strevingen van de romantiek zag ik telkens het woord uit de Spreuken: ‘Wie op zijn hart vertrouwt, is een zot’.
| |
29 Sept. 1940.
Nog steeds bezig in Ricarda Huch's boek over de romantiek (deel I). Op mijn 15e jaar schijn ik een tamelijk zuivere romanticus te zijn geweest. Wat ik lees over gedroomde verbindingen van kunst en wetenschap, over streven naar universaliteit enz., herinnert me aan kinderlijke, maar verwante gevoelens en wensen uit mijn jonge tijd. Ik stelde me b.v. toen als ideaal voor een verbinding van Duitse en Italiaanse muziek en op een vereniging verdedigde ik eens de stelling dat de kunst ‘kind van de smart’ is, wat natuurlijk heftige tegenspraak uitlokte, maar wat me nu herinnert aan de plaats, die de romantici aan het leed toekennen.
Een impressionisme, waarbij de gehoorsindrukken overwegen, is in de literatuur nooit aan het woord gekomen. Voor ons, die even sterk acoustisch als visueel zijn aangelegd, behoudt daardoor het lezen van impressionistische literatuur iets als van 't zien van schilderijen uit die school, stomme dingen dus.
Impressionistische regel bij Poot in de bedoelde acoustische zin:
‘......... de weg houdt roepen in en praat.’
Deze regel lijkt overigens fout, omdat het roepen en de praat gesuggereerd wordt, nu het voorbij is. Maar hij is goed, omdat bij het inhouden men de zo juist verstorven geluiden 't zuiverst in de geest tegen de nu ingetreden stilte hoort, transparant, gelouterd, als iets schoons in het schone rondom. Ook uit Poots gedicht op de morgen blijkt zijn fijn gehoor. In de woorden
‘en scheurt in koele moed met hare zilvre horens de duisternis vaneen.’
hóórt men de stilte. Het breken van 't maanlicht door de wolken suggereert een gebeuren, waarbij het oor als het ware op een daarbij behorende geluidenreeks wacht. Dat geluid kòmt niet en maakt ons de stilte of het zachte geluid van de nachtwind des te meer bewust. Met dat woord ‘scheurt’ heeft Poot 't gehele geheim gevangen. Wij zien dit ‘scheuren’, maar horen 't niet.
Een studie zou mogelijk zijn, die b.v. in de poëzie dergelijke dingen naging. In het proza zou o.a. ook te letten zijn op vergissingen. Voorbeeld uit een eigen novelle van twintig jaar geleden: ‘Hijgde daar een hond? Neen, het was het zéér lichte schuifelen van klompen over de kleine steentjes.’ - ‘Vergissingen’, die suggestieve vergelijkingen worden. Ik heb de indruk, dat de literaire kunst overwegend visueel is. Misschien heb ik
| |
| |
daarom vroeger zoveel van Querido gehouden, omdat hij dat acoustische element wel bezit. In hoeverre 't mij nu nog zou voldoen, weet ik niet.
De gedachte aan een vergissing ontstaat doordat de spontane indruk niet klopt met de volgens de conventie verwachte indruk.
| |
2 October '40.
Er is al wat blad gevallen en het is daardoor lichter. Ook de koude wind doet je de zon zoeken. Aan één kant beschenen, ben je half rillerig, half warm. De mildheid van de zonneplekken...... Je kijkt naar de gevallen blaren: kastanje, wilde wingerd, half verkleurd; je denkt aan vruchten en wijn en aan een lange retraite. Al dat gestrooide blad geeft je de illusie, dat het waarde heeft en als je pas een dag in een bankgebouw hebt doorgebracht, denk je vaag aan geld, dat de natuur uitgeeft. Tegen die achtergrond leeft de tekst: ‘Kunt ge niet één uur met Mij waken?’ Wij willen wegdromen, ‘rustig sterven’, aan de tijd ontkomen, niet zozeer eeuwig leven als ‘in eeuwigheid’ leven. In mijn natuur ligt het zoeken van de volkomen bewegingloosheid, het opgaan in geheel stil geworden aandacht, een zien dat luisteren tot achtergrond heeft. De tijd overwinnen door hem eenvoudig als... tijdelijk te ondergaan.
Andere naturen, of andere leeftijden, voelen ook het ‘tijdelijke’ in de tijd als een hinder. Maar zij zoeken een andere uitweg: door hun eigen levensvaart niet te verstillen, maar aanzienlijk te versnellen, zó te versnellen, dat ze als het ware zelf even snel gaan als de tijd, zodat door de ‘gelijke’ snelheid het verschil in snelheid illusoir wegvalt, - zoeken ze ontkoming aan de onvermijdelijke dualiteit van ons aards bestaan.
De rust is niet hier, we moeten ertoe ingaan. Eeuwige rust: niet zozeer een rust zonder einde, als een rust, die een eeuwigheid diep is. Hier is ze een half uur diep, maar dat halve uur is dan ook een geschenk van de Octoberzon. De einden van Gods barmhartigheid. Als een later geborene deze regels leest en nog kan nagaan hoe mijn hand zich daarbij heeft bewogen, zal ik reeds zalig zijn.
Het Christus tegemoet gevoerd worden van de laatste overlevenden, die Hem beleden, is, ‘slechts’ een exponent van de snelheid, waarmee de tijd ons Hem tegemoet voert. Ons een kleine verdrukking met de dood: bun een grote verdrukking zonder de dood.
Men moet niet bang zijn dergelijke stille, hoge ogenblikken rustig te genieten uit vrees voor terugval, dreigende druk enz. Achter de reacties komt God.
| |
4 October '40.
Over opvoeding. Als men gestorven en dus geheel weerloos is, is onze invloed als opvoeder het grootst. Ook in de natuurlijke verhoudingen schijnt Paulus' woord: ‘als ik zwak ben, dan ben ik machtig’ te gelden. Misschien verklaart dit ook wel het in vele gevallen ‘pas beroemd kunnen worden na zijn dood’; de noodzakelijkheid dat de mens sterft wil zijn naam leven.
Na het begrijpen treedt onmiddellijk de verveling in.
De wereld, het leven, de tijd is een wild paard; het verstand is een man, die begonnen is het paard aan de toom mee te voeren (jeugd), maar allengs moeite heeft bij te blijven en op den duur wordt meegesleurd. Het denken over het leven is een poging de ademhaling te regelen om het paard zo goed en zo kwaad als het gaat bij te houden. Wie niet denkt, raakt buiten
| |
| |
adem, verliest de contrôle over zijn bewegingen en wordt onder de voet gelopen. Het denken van den jeugdige lijkt fris en moedig door zijn...... onnadenkendheid; dat van den volwassene draagt een geheel ander karakter: het is achtereenvolgens voorzichtig, defensief, ingespannen, angstig, vertwijfeld. Het einde is de val.
De opeenvolgende wijsgerige stelsels zou men het hijgend in- en uitademen van den door de tijd meegesleurde mens kunnen noemen.
| |
6 October 1940.
De macht van de domheid in het leven moet men niet overschatten. Alleen een persoonlijk getroffene, een verbitterde, zal een stuk over ‘domheidsmacht’ kunnen schrijven. Maar een bestendige factor in het maatschappelijk leven, en daardoor een machtige factor, is de menselijke domheid zeker.
Wie overigens zichzelf kent, zal niet verbitterd kunnen worden. Verbittering en zelfkennis kunnen niet samengaan.
De verbittering is het eindstadium van de eigenwijsheid.
Wil een gegeven aanleg in het leven slagen, dan moet die aanleg duidelijke grenzen hebben. De min of meer universeel aangelegde, die bovendien zichzelf niet trots alles wil doorzetten, loopt gevaar bij een voor hem ongunstige constellatie in de aanvangen te blijven steken.
(Gisteravond bombardement, vanmorgen H. Avondmaal). Horen lezen de onberijmde Psalm 22.
Bij zulk een klacht kan men alleen maar verstommen.
| |
8 October 1940.
Als een kind geschreid heeft en het is getroost, of afgeleid - het ziet zijn eigen gezichtje niet, dat nog de sporen van tranen draagt - dan komt op een bepaald ogenblik, geheel onwillekeurig, met een diepe, laatste snik de algehele ontspanning.
Ik weet niet, waarmee ik beter zou kunnen vergelijken, wat ik al een poos geleden ondervond bij het zien van een reportage-filmpje. Het was in de tijd, dat Schusnigg nog Bondskanselier van Oostenrijk was. Men had in Oostenrijk een stemming uitgeschreven; er waren vergaderingen gehouden, optochten, betogingen enz. Het filmpje had van al die gebeurtenissen een montage gemaakt, terwijl op de achtergrond de begeleidende muziek de melodie van het Oostenrijkse volkslied speelde. Nagenoeg zonder politieke intersse, eenvoudig als bij een kijkspel, zag ik het aan, vermoeid en neergedrukt van de eentonige gang van de dagelijkse tredmolen, en aan ontspanning toe. Aanvankelijk lette ik niet op de melodie, maar volgde de wisselende beelden, tot ongeveer tegen het einde een eigenaardige sensatie zich van me meester maakte, vermoedelijk door de combinatie van snel veranderende visuele beelden en de zich rustig-zingend ontwikkelende melodie.
Ik haalde diep en een beetje bevend adem naar binnen en bij het uitademen ontspanden zich onwillekeurig al mijn zenuwen. Het was of ik losraakte en wegvoer, van het drukke bewegen op de wal, een stil meer op. Met die diepe zucht gleed alle spanning van mij af. Had ik door mijn secundaire aandacht voor de muziek juist de goede instelling tot de oorspronkelijke muzikale waarde en schoonheid van de melodie genomen? Of was deze begeleiding van film-montage de ideale manier om de muziek visueel te contrapunteren? Hoe het zij, dat ‘losraken’ was een zeldzame weldaad en een ervaring, die ik mij nog meermalen zal herinneren.
| |
| |
Als ik in de practijk van de film-montage werkte, zou ik voor mezelf tot klaarheid willen komen over de ‘wetten’ van het contrapunt van beeld en klank. In het onderhavige geval speelt een ‘homoeopathisch’ trekje mee: uit het drukke geroezemoes van jachterig routinewerk was ik gekomen; toen hielp een tamelijk drukke film-montage mij de spanning te verdrijven, maar door een ‘verdunning’: als filmbeeld, van een afstand gezien, op een (aardrijkskundige) afstand spelend en ‘vermengd’ met de rustige schoonheid van een goed geharmoniseerde en geïnstrumenteerde melodie.
Vermoedelijk troffen hier een aantal zeer verschillende factoren toevallig samen en blijft het verschijnsel - belangrijk door zijn zeldzaamheid - behalve gebrekkig en onvolledig beschreven, bovendien ook onverklaard
Erin berusten een culturele ‘muurbloem’ te zijn.
Soms zie je een bloem tot ontwikkeling gekomen tussen de straatstenen voor de pui van een huis. Dat is óók een ‘muurbloem’. Ik moet er altijd even naar kijken en me er over verwonderen dat zo'n plantje de duizend gevaren heeft doorstaan, die het ieder ogenblik bedreigen. In de vergelijking uit de balzaal overweegt het pessimisme; in die van de straat een blijde verwondering.
| |
12 October 1940.
Vanmorgen zag ik een ouden typograaf bij een kleine zetmachine een uitlegging geven en ik heb met bewondering naar de zuivere en doeltreffende gebaren gekeken, die hij daarbij met het brilletje in zijn rechterhand maakte. Het was bijna Frans van sierlijkheid, maar helemaal onbesludeerd en ongeweten en zelfs de andere toeschouwers letten er niet op, want die waren rechtstreeks bij de uitlegging betrokken. Iets van de economie en doelmatigheid van de machine was onbewust in die, de werking verklarende, gebaren gevaren, maar ook een heel mensenleven van omgang met en bediening van zulke toestellen lag hierin.
Prachtig was ook het turen van de vrij gezette, kale oudemannen-kop met de scherpe oogjes door de bril heen naar de nauwkeurig ingelegde papierstrook en zijn schikkende hand daarbij.
Welk een voortreffelijkheid van stijl kan een gewone vakman in zijn stiel bereiken. En wij?
| |
13 October 1940.
In Goethes ‘Werther’ is het de grote liefde, de eerste, allesbeheersende passie, die helderziend maakt en alle dingen van het leven in een bepaald licht doet aanschouwen. Is eenmaal niet het leven, maar het sterven in zijn duizend betekenissen de alles beheersende, grote overweging in ons geworden (eveneens uit levensnood geboren), dan maakt ons ook dát ‘helderziend’. Nu heb ik oog voor dien drukker en mijn gevoel daarbij is op een zekere manier verwant aan dat van Werther. Ik zie dien drukker als menselijk symbool.
Dat wij de frisheid en onbevangenheid van de jeugd verloren hebben, ligt aan de herhaling in het leven. Tegenover het volstrekt nieuwe staan wij met precies dezelfde onbevangenheid als het kind of de puber. Zoals de jongeling staat tegenover de liefde, staan wij tegenover de dood; het is in beide gevallen de grote ervaring, waar we aan toe zijn en waar we doorheen moeten. En de verwachting daarvan, de schaduw die over ons heen valt, maakt ons ‘ziende’.
| |
| |
| |
14 October 1940.
Habakuk 3: 17-18, en ook vs 19!, geeft wel het grootstmogelijke geloof te zien.
Ik kom maar niet los van de gevallen blaren, die ik op straat zie. Door het droge, zonnige weer zijn het bijna stuk voor stuk coloristische meesterstukken. Wat een mens niet kan maken strooit God achteloos in de herfst voor je voeten. Bij honderden. In de meest ‘levend’ geheten, menselijke kunst zit een element van dood (de figuren op een schilderij bewegen niet en zijn stom; het licht schijnt niet, de bomen bewegen niet en de bloemen geuren niet. Maar ook: het doek en de verf is aan bederf, aan vernietiging onderhevig). In de natuur overweegt het levende, zelfs in het stervende of z.g. ‘dode’. De Parklaan met z'n grote tegels, overstrooid met iepeblaren en blad van wilde wingerd, is goed beschouwd een zeer milde bespotting van alle menselijke kunst.
| |
18 October 1940.
Ook het schrijven van een dagboek is, evenals het leven zelf, een kwestie van vallen en opstaan, of liever, een zweven op ongelijke hoogte. Niet altijd is er de nodige zuiverheid van binnen en de rust van buiten. Ook is het verleidelijk toe te geven aan het genoegen van het schrijven om te schrijven, want het bijhouden van dit dagboek is een veraangenaming van het leven.
Men kan zich niet helemaal instellen op een mogelijken toekomstigen lezer, maar ook niet alleen denken aan 't eigen plezier van het ogenblik. Schrijver en eventuele toekomstige lezer zullen moeten delen.
|
|