[Ontmoeting 1946, nummer 1]
Bij het eerste nummer
Bij een dagbladpers van beperkte omvang is al vrij spoedig na beëindiging van de oorlogshandelingen een vloed van weekbladen de markt komen overstromen. Sedert enige tijd heeft zich hierbij een aantal tijdschriften gevoegd, die zich meer in het bizonder met de literatuur bezighouden.
En nu deze nieuwe periodiek. Wat wil ze, van wie gaat ze uit en waarop grondt ze haar bestaansrecht?
Ze wil zich in hoofdzaak bezighouden met de Nederlandse hedendaagse literatuur, zowel door proeven daarvan te geven in poëzie en proza, als door bespreking van werken, personen en stromingen, die voor de Nederlandse letterkunde van vandaag, gisteren of morgen belangrijk kunnen worden geacht.
Om deze grote kern heen zullen zich artikelen kunnen bewegen over muziek, schilderkunst en architectuur, alsook over cultuurvragen van algemene aard.
Van wie gaat ons tijdschrift uit?
De redactie is als zodanig onafhankelijk van enige kerk, partij of groep, maar zij onderhoudt uit eigen beweging en welbewust goede betrekkingen met het z.g. ‘Contact’ van Protestants-Christelijke auteurs, dat op geregelde tijden in los verband samenkomt en een groot deel van Nederland overspant.
Waarop grondt het tijdschrift zijn bestaansrecht?
Of het tijdschrift recht van bestaan heeft, zal de toekomst moeten leren. Het heeft geen zin den lezer hieromtrent bij de aanvang reeds verwachtingen op te dringen. Iedere periodiek dient haar bestaansrecht te bewijzen door goed werk te leveren. Iets anders is het zedelijk recht van verschijnen. Daarover valt reeds nu iets te zeggen. We kunnen beginnen met op te merken, dat er in tamelijk brede kring aan een periodiek als de onze behoefte bestaat. Dit feit zou op zichzelf reeds een poging tot oprichting van een eigen tijdschrift kunnen rechtvaardigen. Dieper bezien wordt ons streven bepaald door een eigen houding ten aanzien van het cultuur-vraagstuk, welke houding om nadere bewustwording vraagt, hier niet in de vorm van theoretisch-wijsgerig onderzoek, maar door ons te werpen in de stroom van het literair-culturele leven van onze tijd. Wij hebben geen tot in bizonderheden uitgesponnen theorie, waaruit wij een kasplantje van theoretisch-zuivere kunst proberen op te kweken; veel blijft ‘welbewust onbewust’, want kunst is nu eenmaal geen politiek, die volgens een vastomlijnd program kan worden beoefend.
Toch zou men zich vergissen, indien men meende, dat wij ‘zweven’. Wij zijn er ons zeer goed van bewust, dat het geloof in Jezus Christus als Gods Zoon en Zoon des Mensen van allesbeheersende betekenis is voor leven en kunst. Wij willen proberen te werken onder de geweldige indruk van de mogelijkheid ener Christelijk-Reformatorische cultuur, ook al weten wij dat een waarlijk Christelijke cultuur op de oude aarde nooit volledig kan doorbreken en doorgaans in de aanvangen steken blijft.
Maar in hem, die de mogelijkheid van zulk een Reformatorisch-Christelijke cultuur eenmaal heeft gezien, is iets gaan branden, dat niet meer te doven is.