| |
| |
| |
Reglementen, behoorende tot de acte van staatsregeling
Bijlage
Reglement, letter a
Behoorende tot Titul II
Eerste afdeeling
Over de wijze van Stemming in de Grond-Vergaderingen
Art. 1. | In elke Grond-Vergadering, is de Oudste in jaaren provisioneel Voorzitter, en de Jongste neemt den post van Secretaris op zig, waarvan zij, nogthands, om redenen, door de Vergadering voldoende geoordeeld, verschoond kunnen worden, en opgevolgd door den naastvolgenden in jaaren. |
2. | In elke Grond-Vergadering, worden door den Secretaris de naamen der stemhebbende Burgers, daartoe behoorende, volgends eene Lijst, door het Gemeente-Bestuur aan den Voorzitter toegezonden, gelezen, die der agtergeblevenen aangeteekend, en het getal der aanwezenden opgemaakt. |
3. | Bij geheime stemming, worden vijf Stemöpnemers bij meerderheid benoemd, en uit dezelven één tot Voorzitter, en één tot Secretaris verkozen, terwijl één der drie anderen de Contra-Lijst van stemming zal houden. |
4. | Dezen benoemd zijnde, wordt niemand, onder welk voorwendsel ook, in de Vergadering meer toegelaten, noch kan zig iemand daar uit verwijderen, dan met toestemming van de Voorzitter. |
5. | De Voorzitter opent de Vergadering in dezer voege:
‘Het werk, waartoe wij thands geroepen zijn, vordert de plegtige herinnering van het belang, dat 'er voor ons en voor alle onze Medeburgers, wier zaak wij alhier waarnemen, ligt in de gelukkige keuse van eenen Man, op
|
| |
| |
| wiens schouders, benevens anderen, met hem in het Bestuur te plaatzen, deszelfs gewigtige last zal rusten. Dat dan het bezef van dit belang, en van onze duure verpligting, ons alles doe ter zijde zetten, wat ons beletten zou, zoodanig eenen te benoemen, toegedaan aan de heilige beginselen en voorschriften onzer Staatsregeling, dien elk onzer in gemoede, als den braafsten en kundigsten tot zulk eenen aanmerklijken post, beschouwt, ten einde elk onzer een gerust geweten hebbe voor God en het Vaderland!
Ik maak dus geene zwarigheid, om op nieuw de volgende Verklaaring afteleggen:
Ik verklaar, eenen onveranderlijken afkeer te hebben van het Stadhouderschap, Foederalisme, de Aristocratie, en de Regeringloosheid. - Ik beloof, dat ik in alle de benoemingen, die ik heden zal doen, niemand stemmen zal, dien ik in waarheid geloove een aanhanger van het Stadhouderlijk, en Foederatief Bestuur, of voorstander van Aristocratie en Regeeringloosheid te zijn.
Dit verklaar ik op mijne Burgertrouw.’ |
6. | Deze verklaaring ligt geschreven op de tafel, aan welke de Voorzitter geplaatst is, en ieder der Stembevoegden legt, bij den aanvang der werkzaamheden, zijne hand op dit geschrift, en zegt, terwijl dezelve daar op rust, overluid:
‘Dit verklaar ik.’ |
7. | De Voorzitter, Secretaris, en drie Stemöpnemers, brengen het eerst hunne stem uit, zonder deswege onder elkanderen eenige raadpleegingen te houden. |
8. | De Secretaris, na alvorens aan ieder der Stembevoegden een Nummer te hebben doen trekken, tekent hetzelve onder het oog van hem, die het getrokken heeft, op den hoek van een Briefjen, vouwt dien hoek, en verzegelt denzelven naar behooren. |
9. | Ieder schrijft, in tegenwoordigheid der Stemöpnemers, den Persoon, dien hij stemt, met uitdrukking van deszelfs
|
| |
| |
| naam en toenaam, of met zoodanige andere aanduiding, als denzelven kenbaar maakt, op het gezegde Briefjen, steekt het in eene daartoe bestemde Busse, die behoorlijk gesloten is, en waarvan de sleutel, geduurende de stemming, bij den Voorzitter bewaard blijft. |
10. | Hij, die niet kan lezen en schrijven, meldt den Persoon, dien hij wil stemmen, met uitdrukking van deszelfs naam en toenaam, of met andere voegzame aanduiding, aan den Secretaris, en aan hem, die de Contra-Lijst houdt. De Secretaris schrijft zulks voor hem op het Stembriefjen, vertoont dit aan hem, die de Contra-Lijst houdt, en laat het door den Stemmer zelf in de Busse steken. |
11. | Na het inkomen van alle de Briefjens, opent de Voorzitter, in tegenwoordigheid der Stemmers, de Busse, neemt de Briefjens één voor één daar uit, en stelt dezelven ter hand aan den derden Stemöpnemer, die tot het oplezen der naamen benoemd is. |
12. | Deze is gehouden, den naam, op ieder Briefjen geschreven, overluid op te lezen, en aan den Secretaris, en hem, die de Contra-Lijst houdt, te vertoonen, welke beiden, ieder op zijne Stem-Lijst, de naamen aantekenen. |
13. | In geval bij het oplezen van eenig Briefjen blijkt, dat iemand in de aanduiding van den Persoon een misslag had begaan, wordt het Nummer door den Voorzitter ontzegeld, en de Stemmer opgeroepen, om zig nader te verklaaren. |
14. | Hij, die de volstrekte meerderheid van Stemmen, (dat is, ten minsten ééne meer, dan de helft, van alle de Stemmen) heeft, is de Benoemde. |
15. | Wanneer niemand de volstrekte meerderheid heeft, zullen alle de Gestemden op nieuw worden voorgelezen, ten einde daaruit één benoemd worde. |
16. | Bij de tweede stemming, zulk eene meerderheid geene plaats hebbende, worden de drie, die de meeste stemmen hebben, tot eene derde stemming voorgedragen. |
| |
| |
17. | Bij de derde stemming, is hij, die de meeste stemmen heeft, schoon geene volstrekte meerderheid hebbende, benoemd. In geval de stemmen steken, beslist het Lot. |
18. | Bij elke herstemming worden, alvorens, de voorige Stembriefjens in een Omslag verzegeld, en, na afloop der Zitting, verbrand. |
19. | Zoodra de benoeming van eenen Vertegenwoordiger, en, op dezelfde wijze, die van eenen Kiezer der Grond-Vergadering, en deszelfs Plaatsvervanger, of ook de stemming volbragt is, over zoodanige zaak, waartoe de Grond-Vergadering, bij de Staatsregeling, of door eene bijzondere Wet van het Vertegenwoordigend Ligchaam, was opgeroepen, wordt het verhandelde in geschrift gesteld, en door den Voorzitter, Secretaris, en de drie Stemöpnemers ondertekend, waarna de vergadering door den Voorzitter oogenbliklijk gescheiden wordt. |
20. | De Wet bepaalt de wijze van stemming, bij het verkiezen van onderscheiden openbaare Ambtenaaren, voor zoo veel bij de Staatsregeling daarin niet is voorzien. |
| |
Tweede afdeeling
Van de Kiezers, ter Districts-Vergadering
21. | De Kiezers bedanken nimmer voor den hun opgelegden last, dan om redenen, welke bij de Grond-Vergaderingen, waardoor zij benoemd zijn, worden aangenomen. |
22. | Zij bevinden zig, op den derden dag na de benoeming, op de plaats hunner bestemming. Ter goedmakinge der reiskosten, wordt hun, voor ieder uur afstands, toegelegd één Gulden. |
23. | Zij geven hunnen Lastbrief aan eene daartoe benoemde Commissie van het Plaatslijk Bestuur, alwaar de Districts-Vergadering gehouden wordt, ter naarziening over, en voords in de Vergadering aan den Voorzitter. |
| |
| |
24. | Wanneer de Kiezer verhinderd wordt ter Districts-Vergadering te verschijnen, draagt hij dien post op aan zijnen Plaatsvervanger. |
25. | Ook deze wordende verhinderd, draagt hij zorg, dat de door zijne Grond-Vergadering benoemde Persoon aan de Vergadering van Kiezers kenbaar worde, en zendt, tot bewijs der egtheid, zijnen lastbrief. |
26. | De Vergadering van Kiezers constitueert zig op denzelfden voet, als de Grond-Vergaderingen (Art. i enz.) |
27. | De Voorzitter doet alle de, door de onderscheiden Grond-Vergaderingen van dat District benoemde, Persoonen, op eene Lijst brengen, en der Vergadering voorlezen. |
28. | Zo iemand door eene volstrekte meerderheid (dat is, door ééne stem meer, dan de helft) der Grond-Vergaderingen is benoemd, is de keuze gedaan. |
29. | Zo niemand door de volstrekte meerderheid is benoemd, worden de drie, door de meesten van alle Grond-Vergaderingen benoemd, op eene Lijst gebragt.j |
30. | Zo 'er geene drie Persoonen door meer dan ééne Grond-Vergadering benoemd zijn, worden uit de andere benoemde Persoonen, bij besloten Briefjens één of twee tot het Drietal, bij eene betreklijke meerderheid van stemmen, benoemd. |
31. | Zo niemand der voorgedragenen door meer dan ééne Grond-Vergadering ware benoemd, wordt uit alle de benoemde Persoonen een Drietal op dezelfde wijze daargesteld. |
32. | Uit het gemaakte Drietal wordt het Lid der Vertegenwoordigende Vergadering gekozen. |
33. | De wijze van benoeming geschiedt overeenkomstig Art. 7, 8, 9, 11, 12 en 13, voor de stemming in Grond-Vergaderingen bepaald. |
34. | Op gelijke wijze, als bij Art. 9, 10, 11, 12, 13 en 14, van dit Reglement bepaald is, wordt één Plaatsvervanger van het Lid der Vertegenwoordigende Vergadering gekozen. |
| |
| |
35. | Zo iemand der Kiezers door zijne Mede-Kiezers op het Drietal geplaatst wordt, begeeft hij zig, bij de stemming daarover, buiten de Vergadering. |
36. | De benoeming geschied zijnde, doet de Voorzitter een Credentiaal voor den Benoemden door den Secretaris opmaaken, van den navolgenden inhoud:
‘De Vergadering van Kiezers uit veertig Grond-Vergaderingen van het District van ...... der Bataafsche Republiek, ontbiedt, in gevolge der Acte van Staatsregeling, den Burger ..... woonende..... ten einde zig te vervoegen, als Lid, bij het Vertegenwoordigend Ligchaam der Bataafsche Republiek.’
Dit Credentiaal wordt, onverwijld, aan het gekozen Lid, en een zoortgelijk aan deszelfs Plaatsvervanger, toegezonden. |
37. | Hetzelve wordt door den Voorzitter getekend, en door den Secretaris met twee Leden gecontrasigneerd. |
38. | Van deze benoeming, en van het verhandelde ter Districts-Vergadering, wordt met eenen Brief kennis gegeven aan het Vertegenwoordigend Ligchaam, en aan het Uitvoerend Bewind, op gelijke wijze ondertekend, als in het naastvoorgaande Artikel is gemeld. |
39. | De Voorzitter verklaart alsdan, dat de werkzaamheden der Vergadering geëindigd zijn, en scheidt dezelve. |
| |
Bijlage
Reglement, letter b
Behoorende tot Titul III
Eerste afdeeling
Van de Vervulling der jaarlijks openvallende Plaatsen in het Vertegenwoordigend Ligchaam
Art. 1. | Het Uitvoerend Bewind roept, volgends de orde, door de loting, bij Art. xxxviii. van de Acte der Staatsregeling bepaald, jaarlijks, tijdig op alle de Grond-Vergaderingen
|
| |
| |
| van die Districten, wier tourbeurt het alsdan is, tegen den laatsten Dingsdag der Maand May, met herinnering van tijd en plaats van zamenkomst der Districts-Vergaderingen, ten einde nieuwe Leden te benoemen voor het Vertegenwoordigend Ligchaam. |
2. | De aldus verkozen Leden tot het Vertegenwoordigend Ligchaam, en derzelver Plaatsvervangers, zenden, binnen veertien dagen na de gedaane keuse, hunne Geloofsbrieven toe aan het Uitvoerend Bewind, welk dezelven oogenbliklijk zendt aan eene Commissie, tot dat einde benoemd, en zaamgesteld uit vier Leden der Eerste Kamer, en twee der Tweede Kamer, ter beöordelinge. |
3. | Deze Commissie beöordeelt, binnen de drie naastvolgende Weeken, alle de ingekomen Geloofsbrieven, geduurende welken tijd een gekozene aan dezelve redenen kan inzenden, waarom hij meent zig te moeten verschoonen; gelijk ook, in dien tusschentijd, andere Burgers aan dezelve kunnen voordragen zodanige schriftlijke bezwaaren, als zij tegen de wettigheid der verkiezing, of de bevoegdheid des gekozenen, oordeelen te hebben. |
4. | Indien de Commissie, noch in de keuse, noch in den gekozenen, eenig gebrek bevindt, hetgeen hem onbevoegd maakt, volgends de Staats-regeling, om zitting te nemen; en, indien 'er geene gegronde bezwaaren tegen zijn persoon of verkiezing zijn ingekomen, bekrachtigt de Commissie deszelfs Geloofsbrief, en geeft daarvan aan de beide Kamers kennis. |
5. | Indien zij in de keuse, of in den gekozenen, zoodanig een gebrek bevindt, of gegronde bezwaaren daaromtrend aan dezelve zijn voorgekomen, maakt zij zwaarigheid, den Geloofsbrief te bekrachtigen, en geeft daarvan, met voordragt van redenen, kennis aan de Eerste Kamer, die alsdan beslist. |
6. | Indien de Eerste Kamer meent, den Geloofsbrief, om redenen, door de Commissie aangevoerd, niet te moeten be- |
| |
| |
| krachtigen, vernietigt zij de gedaane keus, en gelast het Uitvoerend Bewind, om, zonder uitstel, den Plaatsvervanger van hem, wiens keus vernietigd is, opteroepen; of zo ook de keus van dezen is vernietigd, alsdan om te zorgen, dat ten spoedigsten eene nieuwe verkiezing voor beiden plaats hebbe. |
7. | Indien de Commissie de redenen van verschooning, door eenen gekozenen ingezonden, niet voldoende oordeelt, maakt zij zwaarigheid, denzelven te ontslaan, en geeft daarvan kennis en redenen aan de Eerste Kamer, die in dat geval beslist. |
8. | Zo de Eerste Kamer de redenen van verschooning onvoldoende keurt, en de gekozene niettemin blijft weigeren zitting te nemen, verklaart zij, openlijk, denzelven vervallen van zijne stembevoegdheid, met alle de gevolgen, daaraan bij de acte der Staatsregeling Art. x. verbonden, en gelast het Uitvoerend Bewind, om onverwijld deszelfs Plaatsvervanger opteroepen, om zitting te nemen.
Deze oproeping geschiedt ook, wanneer de Eerste Kamer, op voordragt der Commissie, den gekozenen, om aangevoerde duchtige redenen, zijn ontslag verleent. |
9. | Indien dezelfde persoon in meer dan één District gekozen mogt zijn, beslist de Commissie, bij loting, voor welk District hij zal optreden, en het Uitvoerend Bewind roept zijnen Plaatsvervanger op, uit dat District, waarin hij mede gekozen was. |
10. | Ditzelfde heeft plaats omtrend zijnen Plaatsvervanger, indien hij op meer plaatsen gekozen mogt zijn; en in het District, welks Eerste gekozene en Plaatsvervanger beiden voor een ander District moeten optreden, geschiedt ten spoedigsten een nieuwe keus.
Alles, wat bij Art. 2-10 van dit Reglement aan de gecombineerde Commissie, en aan de Eerste Kamer, is aanbevolen, geschiedt, voor de eerste maal, door eene Commissie uit de Constituëerende Vergadering, en door die Vergadering zelve. |
| |
| |
11. | Terstond na de goedkeuring der Geloofsbrieven van de nieuwbenoemde Leden, roept het Uitvoerend Bewind dezelven op, om, binnen veertien dagen, zig te vervoegen in de Residentieplaats. |
12. | De nieuwverkozen Leden, alsdan in de Residentieplaats tegenwoordig, komen, met de zitting hebbende Leden van het Vertegenwoordigend Ligchaam, te zamen op den daartoe bestemden dag, in eene algemeene Vergadering, ten einde, na de verklaaring (Acte der Staatsregeling Art. xxxvi.) te hebben afgelegd, de verdeeling van het Vertegenwoordigend Ligchaam in twee Kamers mede daar te stellen, en daarop oogenbliklijk zitting te nemen in die Kamer, tot welke zij door de Algemeene Vergadering benoemd worden. |
13. | Tot op den dag, ter zittingneming der nieuwe Leden bepaald, blijven de aftredende Leden hunne plaats in elke der beide Kamers behouden. |
| |
Tweede afdeeling
Van de verplaatsing van het Vertegenwoordigend Ligchaam
14. | Het Uitvoerend Bewind, zoodra het kennis ontvangt van een gevallen Decreet ter verplaatsinge van het Vertegenwoordigend Ligchaam naar elders, geeft van hetzelve, bij Proclamatie, kennis aan den Volke, en zorgt, zonder uitstel, dat alles in gereedheid zij, om het Vertegenwoordigend Ligchaam ten bestemden tijde en plaatse te ontvangen.
Alle tegenstand en vertraaging, aan dit Decreet toegebragt, is een aanslag tegen de veiligheid van den Staat. |
15. | Datzelve Bewind zorgt tevens, dat daarvan onverwijld aanschrijving geschiede aan die Leden van het Vertegenwoordigend Ligchaam, welken afwezig mogten zijn, met oproeping, om, ten bestemden tijde en plaatse, ter Vergadering tegenwoordig te zijn. |
16. | Indien eenig Lid op dien tijd aldaar niet tegenwoordig is, en, binnen agt dagen na ontvang der gedaane aanschrij- |
| |
| |
| ving, geene redenen voor zijne afwezigheid heeft ingezonden, of indien de gegeven redenen door de Kamer, waartoe hij behoort, niet voldoende gekeurd zijn, wordt hij door die Kamer verklaard, vervallen te zijn van zijnen post, en het Uitvoerend Bewind gelast, onverwijld te zorgen voor de oproeping van zijnen Plaatsvervanger, of voor eene nieuwe verkiezing in zijne plaats.
Zoodanig agtergebleven Lid wordt daarenboven, als schuldig aan aanslag op de veiligheid van den Staat, voor dat Departementaal Geregtshof, waartoe hij als Ingezeten behoort, te regt gesteld. |
17. | Aan dezelfde misdaad zijn ook schuldig allen, die zig in eenigerlei opzigt tegen het verkiezen van nieuwe Leden in het Vertegenwoordigend Ligchaam verzetten. |
| |
Derde afdeeling
Van de form van Raadpleeging, en de Formulieren, daarbij in acht te nemen
18. | De Eerste Kamer neemt, in het raadpleegen over eenig voorstel haarer Leden of Commissiën, de volgende form in acht:
a. | Bij ieder voorstel, of rapport, moet worden voorgedragen het Ontwerp van de Wet, of van het Besluit, waartoe Hetzelve strekt. |
b. | 'Er geschieden drie lezingen van elk zoodanig voorstel, alvorens daarop te besluiten. De tusschenstand van de eene lezing tot de andere is, telkens, ten minsten van drie dagen. |
c. | Na de eerste of tweede lezing, kan een voorstel verworpen, of de raadpleeging daarover uitgesteld worden. Het besluit kan niet eerder, dan na de derde lezing, plaats hebben. |
d. | De tweede lezing heeft geene plaats, dan wanneer, in de eerste lezing, vijf Leden dezelve vorderen; wordende,
|
|
| |
| |
|
| in dat geval, de dag tot die tweede lezing bepaald. Ditzelfde wordt, bij eene tweede lezing, in acht genomen omtrend de derde lezing. |
e. | De bijvoegselen, of bepaalingen van eenig voorstel, kunnen wel bij de eerste of tweede lezing voorgedragen, doch niet, dan na de derde lezing, in overweging worden genomen. |
|
19. | Deze form, echter, wordt niet in acht genomen omtrend besluiten van onverwijlde noodzaaklijkheid. Alleen moet voor dezelven eene stellige verklaaring van die noodzaaklijkheid, door de volstrekte meerderheid van alle de Leden der Eerste Kamer erkend, voorafgaan. |
20. | De Voorstellen, door de eerste Kamer aangenomen, en in besluiten veranderd zijnde, worden onverwijld gezonden aan de tweede Kamer, zijnde aan het hoofd derzelven uitgedrukt, of de dagteekening der drie agtereenvolgende lezingen, of wel de beredeneerde verklaaring van onverwijlde noodzaaklijkheid. |
21. | Indien, uit het hoofd van eenig toegezonden Besluit aan de tweede Kamer, niet blijkt, dat de voorgeschreven form in acht genomen of de onverwijlde noodzaaklijkheid door de eerste Kamer verklaard is, weigert dezelve haare bekrachtiging, zonder den inhoud van het besluit zelve in overweging te nemen, en zendt dat aan de eerste Kamer terug. |
22. | Indien, aan het hoofd van een Besluit, de verklaring van onverwijlde noodzaaklijkheid door de eerste Kamer is uitgedrukt, raadpleegt de tweede Kamer terstond over die verklaaring.
a. Zo de tweede Kamer die verklaaring bekrachtigt, raadpleegt dezelve zonder uitstel over het Besluit zelve.
b. Zo deze Kamer die verklaaring verwerpt, neemt dezelve het daarbij ingezonden besluit niet in overweging, maar zendt hetzelve oogenbliklijk, met haar Decreet van weigering, terug aan de Eerste Kamer. |
| |
| |
23. | Indien een besluit der Eerste Kamer, aan de Tweede Kamer voorgesteld, wel de vereischten heeft, bij Art. 18 gevorderd, en, zo de Tweede Kamer wel bekrachtigt de verklaaring van onverwijlde noodzaaklijkheid, maar de zaak zelve, of den maatregel, in het besluit voorgedragen, niet bekrachtigt, zendt zij hetzelve, met haar Decreet van weigering, aan de Eerste Kamer terug. |
24. | Alle voorgestelde Besluiten der Eerste Kamer, aan welker hoofd niet geplaatst is de verklaaring van onverwijlde noodzaaklijkheid, moeten, om door de Tweede Kamer te kunnen bekrachtigd of verworpen worden, alvorens drie lezingen in dezelve ondergaan. Het tijdverloop, tusschen de ééne lezing en de andere, is ten minsten van drie dagen telkens. Zo het Besluit wordt bekrachtigd, worden de drie dagen der onderscheiden lezingen, in de Tweede Kamer aan het hoofd daarvan uitgedrukt. |
25. | In alle gevallen, waarin de Tweede Kamer een Besluit, haar door de Eerste Kamer voorgesteld, op de wijze, bij Art. 23. bepaald, verwerpt, voegt zij bij haar Decreet van weigering, de redenen, welke haar daar toe bewogen hebben. |
26. | De Eerste Kamer neemt deze redenen, na een tusschentijd van ten minsten twee dagen, in overweging
a. Indien zij in dezelven berust, is het Decreet der Tweede Kamer onveränderlijk, en het voorgesteld Besluit blijft verworpen.
b. Zo de Eerste Kamer niet berust in de aangevoerde redenen van weigering, zendt zij haare tegenbedenkingen daarop aan de Tweede Kamer. |
27. | De Tweede Kamer neemt, in zoodanig geval, de nadere bedenkingen der Eerste Kamer, op den tweeden dag, na die te hebben ontvangen, in overweging. |
28. | Indien dezelve de bedenkingen der Eerste kamer gegrond vindt, vernietigt zij haar Decreet van weigering, en bekrachtigt het voorgesteld Besluit van de Eerste Kamer. |
| |
| |
29. | Indien zij die bedenkingen niet gegrond vindt, volhardt zij bij haar Decreet van weigering. Doch hiertoe wordt bij hoofdlijke stemming, eene meerderheid van twee derden van alle haare teegenwoordig zijnde Leden vereischt. De namen van allen, die in dit geval vóór of tegen gestemd hebben, worden in de Notulen aangetekend. Van dit besluit wordt, onverwijld, aan de Eerste Kamer kennis gegeven. |
30. | Een zoodanig afgekeurd Voorstel kan, bij geene der beide Kamers, wederom in overweging worden gebragt, dan na verloop van een Jaar. |
31. | De Tweede Kamer bekrachtigt of verwerpt, nimmer, eenig bijzonder Artikel van het voorgesteld besluit. De Eerste Kamer kan het een of ander gedeelte van hetzelve, in geval van verwerping, op nieuw, aan de Tweede Kamer ter bekrachtiging inzenden. |
32. | De Formulieren, waarvan de Tweede Kamer in de onderscheiden gevallen, boven uitgedrukt, zich bedient, zijn de volgende:
a. In het geval, bepaald bij Art. 21.
De Staatsregeling verbiedt, dit besluit in overweging te nemen.
b. In het geval, Art. 22. Letter a.
De Tweede Kamer, overwegende, dat .... bekrachtigt de Verklaaring van onverwijlde noodzaaklijkheid, door de Eerste Kamer geplaatst aan het hoofd van het volgend Besluit.
c. In het geval, Art. 22, Letter b. bepaald.
De Tweede Kamer erkent de noodzaaklijkheid van een onverwijld besluit niet.
d. In het geval, Art. 23 bepaald.
De Tweede Kamer, overwegende, dat ... bekrachtigt het nevensgaande besluit niet.
e. In het geval van bekrachtiging van een voorgesteld Besluit.
De Tweede Kamer bekrachtigt het voorgesteld besluit, en verandert hetzelve in een Decreet.
|
| |
| |
| |
Bijlage
Reglement, letter c
Behoorende tot Titul IV
Van de wijze van aftreding en verkiezing der Leden van het Uitvoerend Bewind, het Vóórzitterschap, de wijze van Raadpleeging, den post van Secretaris, en het Formulier wegens de afkondiging der Wetten, of het terugzenden eener Wet
Art. 1. | Jaarlijks treedt één Lid van het Uitvoerend Bewind af, de eerste vier jaaren bij looting, en vervolgends, naar ouderdom van dienst. |
2. | Ter vervullinge der openvallende plaats, stelt de Eerste Kamer drie Persoonen voor.
Dezelven moeten zijn Bataafsche Burgers, oud veertig jaaren, geboren binnen de Republiek, hebbende binnen dezelve, geduurende de laatste twintig jaaren, hunne vaste, woonplaats gehad, en geene Leden zijnde van het Vertegenwoordigend Ligchaam.
De voorwaarde van vaste inwooning heeft geene betrekking tot die Bataven, die, in den jaare 1787, genoodzaakt geweest zijn, wegens politieke vervolgingen, hun Vaderland te verlaten, mids daarin vóór den jaare 1796 zijnde wedergekeerd.
Uit de drie voorgestelde Persoonen verkiest de Tweede Kamer één Lid tot het Uitvoerend Bewind, binnen drie dagen na ontvangst der benoeming.
De voorstelling wordt jaarlijks volbragt op den 1 Junij.
Voorstelling en keus worden gedaan bij geheime stemming, en bij eene volstrekte meerderheid van stemmen der tegenwoordig zijnde Leden in iedere Kamer. |
3. | Indien ééne of twee plaatsen openvallen tusschen den 1 Maart en den 1 Junij, worden dezelve niet eerder vervuld, dan op den gewoonen tijd der verkiezing. In dat geval, ne- |
| |
| |
| men de overblijvende Leden tot zig één of meer hunner Agenten, als provisioneele Adjuncten, tot op den tijd der vervulling.
Indien de vacature invalt in eenige andere Maand van het jaar, heeft 'er eene buitengewoone en onverwijlde vervulling plaats. |
4. | Hij, die tusschentijds benoemd wordt tot vervulling eener plaats, welke, naar de gewoone wijze, nog langer, dan één jaar, had moeten bekleed worden, treed wederom af, zoodra deze tijd door hem vervuld is. Doch, indien zijn Voorganger zoude afgetreden zijn bij de eerstvolgende gewoone verkiezing, vervult hij, nevens den tijd van zijnen Voorganger, ook de vijf daaraan volgende jaaren, als of hij ten gewoonen tijde gekozen ware. |
5. | Niemand zal zig aan de op hem gevallen keus mogen onttrekken, dan om wettige redenen, staande ter beoordelinge der Eerste Kamer, of eene Commissie uit dezelve, aan welker uitspraak de gekozene zig zal moeten onderwerpen. |
6. | Een aftredend Lid is niet weder verkiesbaar, dan na den tusschentijd van vijf jaaren. |
7. | Ieder Lid van het Uitvoerend Bewind zal, bij beurte, Vóórzitter zijn geduurende ééne Maand. Bij de eerste zitting bepaalt het Lot de tourbeurten der Leden. |
8. | Bij het Uitvoerend Bewind worden geene besluiten genomen, noch eenige orders afgevaardigd, dan in de gewoone, of ook in zoodanige buitengewoone Vergaderingen, waartoe het blijkt, dat de Leden geroepen zijn.
Alle Notulen, zoo van gewoone als buitengewoone Vergaderingen, moeten ten minsten door drie Leden ondertekend zijn. |
9. | Ieder Lid is bevoegd, zijnen beredeneerden voordragt in de Notulen te doen inschrijven; gelijk mede te doen aantekenen, waarom hij tot een genomen besluit niet zal hebben gestemd. Geene protesten worden aangenomen. |
| |
| |
10. | Het Uitvoerend Bewind, des nodig oordeelende, raadpleegt, in afwezigheid van den Secretaris; mids, in zoodanig geval, de besluiten door één der Leden, in een afzonderlijk geheim Register geschreven, en door allen, t'elken reize, ondertekend worden. |
11. | De bijzondere Leden van het Uitvoerend Bewind zijn verpligt, alle berigten, betreffende den Staat, of deszelfs betrekkingen, welken zij van de buitenlandsche Ministers dezer Republiek ontvangen, ter kennisse te brengen van het geheele Ligchaam, om daarop het nodige reguard te slaan, zonder immer eene afzonderlijke politieke of ministeriëele correspondentie te mogen houden. |
12. | Niemand der Leden begeeft zig buiten de Residentieplaats, dan op last, of met uitdruklijke toestemming van het Bewind zelf. Dit, echter, wordt nimmer aan meer, dan één Lid te gelijk, vergund. |
13. | Niemand, Lid geweest zijnde van het Uitvoerend Bewind, kan, zonder toestemming van het Vertegenwoordigend Ligchaam, het grondgebied der Republiek verlaten, binnen twee jaaren na deszelfs aftreding. |
14. | Tot Secretaris van het Uitvoerend Bewind, gelijk mede tot deszelfs Agenten, tot Commissarissen, Leden van de Raaden der Oost- en West-Indische Bezittingen, of ook tot buitenlandsche Gezanten, of derzelver Secretarissen, is niet benoembaar eenig Lid van het Uitvoerend Bewind, dan na verloop van twee jaaren zedert zijne aftreding, noch ook iemand, die aan één van deszelfs in dienst zijnde Leden, tot in den derden graad ingesloten, vermaagschapt is door bloedverwandschap of huwelijk, noch ook iemand, ten zij dertig jaaren oud, en de verdere verëischten, bij titul ii. van de Staatsregeling bepaald, bezittende. |
15. | De aanstelling van den gemelden Secretaris geschiedt door het Uitvoerend Bewind, volgends instructie, door het Vertegenwoordigend Ligchaam goedgekeurd. |
| |
| |
16. | Het Uitvoerend Bewind, noch ook deszelfs Leden, als zoodanigen, verschijnen immer in de Vergaderingen van het Vertegenwoordigend Ligchaam. De mededeeling van voordragten aan het laatste geschiedt door eenen Boodschapper van Staat. |
17. | Het Formulier, voor de afkondiging van ontvangen Wetten of Besluiten, (Acte van Staatsregeling, Art ciii.) is, als volgt:
‘Het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek doet te weten: Dat het Vertegenwoordigend Ligchaam, op de wijze, bij de Staatsregeling vastgesteld, overwogen hebbende, dat enz.
(Hier volgen de gronden, waarop het Besluit berust.)
besloten en verördend heeft:
(Hier volgt het Besluit zelf.)
Dienvolgends gelast het voorn. Bewind, in naam des Vertegenwoordigenden Ligchaams, dat deze zal worden afgekondigd en aangeplakt alömme, waar zulks behoort.’ |
18. | Het Formulier, waarvan zig het Uitvoerend Bewind bedient, bij het terugzenden van eene Wet aan de Eerste Kamer (Acte van Staatsregeling, Art. civ.) is dit:
‘Dewijl de form, bij de Staatsregeling voorgeschreven, aan deze Wet ontbreekt, vermag het Uitvoerend Bewind dezelve niet te doen afkondigen.’ |
| |
| |
| |
Bijlage
Reglement, letter d
Behoorende tot Titul VI
Eerste afdeeling
Van de Begrootingen der Staats-Uitgaven
Art. 1. | Zoodra de begrooting van Staats-Uitgaven, door het Uitvoerend Bewind, aan de Eerste Kamer is ingezonden, doet deze, door eene daartoe benoemde Commissie, onderzoeken, of dezelve zoodanig zij ingerigt, als bij Art. ccxiv. en ccxv. is bepaald. Daarïn eenig gebrek bevindende, geeft dezelve Kamer hiervan aan het Uitvoerend Bewind kennis, met opgave der verlangde ophelderingen of bijvoegselen. |
2. | Het Uitvoerend Bewind voldoet, ten spoedigsten, aan de begeerte der Eerste Kamer. |
3. | De begrooting van Staats-Uitgaven in de behoorlijke form gebragt zijnde, zendt de Eerste Kamer die, onverwijld, aan de Commissarissen der Nationaale Rekening, die dezelve naauwkeurig onderzoeken, en daaröp, van post tot post, uiterlijk binnen ééne Maand daarna, hunne consideratien aan dezelfde Kamer doen toekomen. |
4. | Het Vertegenwoordigend Ligchaam raadpleegt en besluit alsdan, in de gewoone form, omtrend deze begrooting, vóór het einde van dat jaar. |
5. | Het Uitvoerend Bewind zendt, in geval van noodzaaklijkheid, eene buitengewoone begrooting, ingerigt, als bij Art. ccxv. is bepaald, waaromtrend als dan gehandeld wordt, volgends Art. 1 tot 4. hier vooren. |
| |
| |
| |
Tweede afdeeling
Van de Commissarissen der Nationaale Tresorie en de Nationaale Rekening
6. | Tot Commissarissen der Nationaale Tresorie en Rekening, zijn alleen verkiesbaar stembevoegde Burgers, ten vollen dertig jaaren oud, en, geduurende de tien laatste jaaren, Inwooners der Bataafsche Republiek. |
7. | De Commissarissen en Secretaris der Tresorie, benevens de Commissarissen en Secretaris der Nationaale Rekening, mogen aan elkanderen onderling, gelijk ook aan de Leden van het Uitvoerend Bewind, en derzelver Agenten, niet bestaan tot in den derden graad van bloedverwandtschap of zwagerschap. |
8. | Van de vijf Commissarissen der Tresorie, zal jaarlijks één, en van de zeven der Nationaale Rekening, de eerste drie jaren, twee, en, in het vierde jaar, één aftreden. Het Uitvoerend Bewind bepaalt, ten aanzien der Eersten, en de Eerste Kamer ten opzigte van de Laatsten, terstond na hunne aanstelling, de orde, waarin deze aftreding zal plaats hebben. |
9. | Het aftredend Lid is wederom verkiesbaar. |
10. | Bij vacature van een Lid, zenden Commissarissen der Tresorie aan het Uitvoerend Bewind, en die tot de Rekening aan de Eerste Kamer, een Drie-tal van Persoonen, waaruit dezelven eene keuse doen. |
11. | De Commissarissen der Tresorie, en der Nationaale Rekening, benoemen, ieder, hunnen eigen Secretaris en Bedienden, op eene Jaarwedde, door het Vertegenwoordigend Ligchaam te bepaalen, en stellen dezelven af. |
12. | Geen hunner, noch ook derzelver Secretarissen, mogen deelen, hetzij regtstreeks of van ter zijde, in eenige leveranciën, aannemingen of verpagtingen, ten behoeve der Republiek. |
13. | De Nationaale Ontvangers, en verdere Financiëele Beämbten, (wier getal en jaarwedden het Vertegenwoordi- |
| |
| |
| gend Ligchaam bepaalt) door het Uitvoerend Bewind, op eene bijzondere Instructie, aantestellen, moeten, de laatste vijf jaaren, gewoond hebben in het Departement, waarvoor zij bestemd zijn, en zijn verpligt, eene Cautie te stellen, bij het aanvaarden hunner bedieningen, geëvenredigd aan derzelver gewigt, welke om de drie jaaren vernieuwd wordt, en waarïn de Leden van het Uitvoerend Bewind zelven geenerlei aandeel mogen hebben.
Ook mogen zij aan de Leden van het Uitvoerend Bewind niet bestaan in den derden graad van bloedverwandtschap of zwagerschap. |
14. | Deze Ontvangers, en verdere Financiëele Beämbten, stellen derzelver eigen Suppoosten en Bedienden aan, en zijn voor dezelven, in persoon, veräntwoordlijk. |
15. | Zij zijn verpligt, van alle hun bekend wordende benadeelingen der Financiën, en van allen bedrog en overtredingen, daaromtrend gepleegd, ten spoedigsten aan het Uitvoerend Bewind kennis te geven. |
16. | Het Uitvoerend Bewind schorst dezelve Ontvangers en Beämbten, in geval van pligt-verzuim, in hunne Bedieningen en doet de klagten tegen dezelven inbrengen door den openbaaren Aanklaager, van en voor dat Departementaal Geregtshof, waaronder de beschuldigden behooren. |
17. | Geen Nationaal Ontvanger doet immer eenige betaaling, dan op Ordonnantie van Commissarissen der Tresorie, door dezelven behoorlijk getekend, en bij die der Nationaale Rekening geregistreerd. |
| |
| |
| |
Bijlage
Reglement, letter e
Behoorende tot Titul IX
Van de wijze van Herziening der Staatsregeling
Art. 1. | Tot het daarstellen der Commissie van Herziening der Staatsregeling, zijn werkzaam alle de Grond-Vergaderingen in de geheele Republiek, welke ten dien einde worden opgeroepen, tegen den gewoonen dag der benoeminge van de Leden des Vertegenwoordigenden Ligchaams, in den jaare 1803. |
2. | Elk Vier tal van naast aan elkander liggende Districten kiest één Lid, en éénen Plaatsvervanger, tot deze Commissie. Zo 'er een overschot mogt zijn van meer dan één District, wordt daardoor mede een Lid en Plaatsvervanger benoemd; doch, slechts één District overschietende, wordt hetzelve gevoegd bij het naastgelegen Vier-tal. |
3. | Elke Grond-Vergadering benoemt éénen Reviseur, en vervolgends éénen Kiezer ter Districts-Vergadering, en deszelfs Plaatsvervanger; alles op dezelfde wijze, als, omtrend de Leden van het Vertegenwoordigend Ligchaam, in Titul ii. en Reglement lett. a, is bepaald. |
4. | De verëischten van eenen Reviseur en deszelfs Plaatsvervanger zijn, dat hij stembevoegd Burger, ten vollen dertig jaaren oud zij, zederd de laatste tien jaaren Inwooner der Republiek, of, elders geboren, zederd de laatste vijftien jaaren; en bovendien geene ambten noch posten van eenig bestuur bekleedende. |
5. | Op den tweeden dag, na de gedaane verkiezing, komen de gezamentlijke Kiezers der Grond-Vergaderingen, in de daartoe vastgestelde Hoofdplaatsen, bijéén, tot het houden eener Districts-Vergadering. |
6. | In deze Districts-Vergadering, welke mede gehouden wordt volgends het Reglement, letter a. wordt,
|
| |
| |
|
a. | Uit alle Geloofsbrieven der Kiezers, opgemaakt eene Lijst van de tot Reviseurs in dat District benoemde Persoonen, en agter ieders naam aangetekend, door hoeveele Grond-Vergaderingen hij benoemd is geworden. |
b. | En worden, bij loting, uit de aldaar aanwezige Kiezers, drie Persoonen benoemd, ten einde, op tijd en plaats, door de Wet vooräfbepaald, met een gelijk getal van Kiezers, uit elk der drie naastgelegen Districts-Vergaderingen, op dezelfde wijze gekozen, verder werkzaam te zijn tot het kiezen van éénen Reviseur en Plaatsvervanger, uit de gezamenlijke en vereenigde Lijsten der vier zaamgevoegde Districten, op de wijze, ten aanzien der verkiezing van Leden tot het Vertegenwoordigend Ligchaam, bij het Reglement, letter a. voorgeschreven. |
|
7. | Ten dien einde, ontvangen alle deze Gelastigden tot die verëenigde Vergadering eenen behoorlijken Lastbrief, met de Lijst van alle de benoemde Leden, volgends Art. 6, Lett. a opgemaakt, beiden ondertekend door den Voorzitter en Secretaris van hunne bijzondere Districts-Vergaderingen. |
8. | Ten aanzien van de alzoo gekozen wordende Reviseurs en Plaatsvervangers, is alles toepaslijk, wat bij het Reglement, letter a, tweede afdeeling, omtrend de gekozenen tot het Vertegenwoordigend Ligchaam, is bepaald. |
9. | Van de gedaane keus wordt door den Vóórzitter dezer vereenigde Kiezers-Vergadering aan het Uitvoerend Bewind, ten spoedigsten, kennis gegeven.
Alle de berigten ingekomen, en de Geloofsbrieven van alle de gekozen Reviseurs en Plaatsvervangers door het Uitvoerend Bewind gewettigd zijnde, (ten welken einde zij dezelven aan dat Bewind, binnen veertien dagen na de gedaane verkiezing, inzenden) geeft hetzelve van de benoeming der Commissie van Herziening, bij Publicatie, aan den Volke kennis, en bepaalt daarbij tevens den dag, op welken de Leden derzelve zig zullen moeten bevinden ter bestemde plaatse, om aldaar zitting te nemen.
|
| |
| |
|
Hiervan wordt aan elk der gekozen Reviseurs, of daarvoor optredende Plaatsvervangers, door dat Bewind mede aanschrijving gedaan. |
10. | De Commissie van Herziening vergadert binnen de Stad Utrecht. |
11. | Uiterlijk zes Weeken, na de gedaane verkiezing, vangt de Commissie haare werkzaamheden aan, na, in handen van eenen Commissaris van het Uitvoerend Bewind, de gewoone verklaaring, hoofd voor hoofd, te hebben afgelegd. Zij verkiest den Oudsten haarer Leden tot Vóórzitter, en eenen Secretaris uit haar midden. |
12. | De Commissie van Herziening ontvangt, geduurende den tijd haarer zitting, geene orders of bevelen van eenige Magt, hoegenoemd, betreklijk het onderwerp of de wijze haarer raadpleegingen.
Derzelver Leden zijn nimmer aanspraaklijk wegens hunne uitgebragte adviesen of besluiten. Zij kunnen op geene andere wijze, geduurende den tijd hunner zitting, in regten betrokken worden, dan de Leden van het Vertegenwoordigend Ligchaam.
De Commissie woont nimmer eenige openbaare plegtigheden bij. |
13. | Ieder stembevoegd Burger heeft het regt, geduurende de eerste maand haarer zitting, aan dezelve intezenden zoodanige individueele, schriftelijke, beredeneerde, en door hem eigenhandig onderteekende, voordragten en bedenkingen, tot verbetering der Staatsregeling, als hij oordeelt noodig te zijn. |
14. | De Commissie slaat behoorlijk acht op alle deze bedenkingen, zoo wel als op die, welke haar door de Leden van eenige openbaare Magt of Bewindvoerend Ligchaam, binnen denzelfden tijd, worden toegezonden. |
15. | Zij strekt haar onderzoek en besluit niet verder uit, dan tot zoodanig Gedeelte, Artikel, of Artikelen der Staatsregeling, waaromtrend haar eenige bedenkingen of voordragten, volgends Art. 13 en 14, zijn toegezonden. |
| |
| |
16. | Binnen vier Maanden, na haare eerste zitting, eindigt de Commissie derzelver raadpleegingen, en zendt, onverwijld, haar verslag, schriftlijk, en door haaren Vóórzitter en Secretaris onderteekend, aan het Uitvoerend Bewind. |
17. | Terstond, na deze verzending, gaat de Commissie van Herziening uit één. |
18. | Ieder Lid van dezelve geniet, geduurende den tijd zijner zitting, een Dag-geld van tien Guldens, en, bij zijne aankomst en vertrek, drie Guldens voor ieder uur afstands zijner woonplaats van Utrecht, voor reiskosten en transport. |
19. | Het verslag der Commissie, aan het Uitvoerend Bewind toegezonden, volgends Art. 16, bevat eene duidlijke redactie van het door haar veranderd Gedeelte, Artikel, of Artikelen, der Staatsregeling, of wel de redenen, waarom zij de voorgeslagen veranderingen niet goedkeurt. |
20. | Het Uitvoerend Bewind doet dit verslag door den Druk gemeen maaken, en vervaardigt eene Publicatie, daartoe betreklijk. |
21. | Hierna roept Hetzelve alle de Grond-Vergaderingen in de geheele Republiek op, om, op eenen bepaalden dag, ten minsten vier Weeken na de afkondiging, Art. 20 gemeld, bij Ja of Neen, de door de Commissie van Herziening ontworpen veranderingen in de Staatsregeling, artikel voor artikel, goedtekeuren of aftekeuren. |
22. | De uitslag der stemming, bij meerderheid, nevens het getal der voor en tegen gestemd hebbenden, in elke Grond-Vergadering, wordt behoorlijk in geschrifte gesteld, door den Voorzitter en Secretaris onderteekend, en onverwijld toegezonden aan het Uitvoerend Bewind. |
23. | Alle deze inkomende berigten zendt het Uitvoerend Bewind aan het Vertegenwoordigend Ligchaam. |
24. | Het Vertegenwoordigend Ligchaam doet, door het Uitvoerend Bewind, ten spoedigsten, bij Proclamatie, aan den Volke bekend maaken den uitslag der stemming, bij meerderheid, van alle de Grond-Vergaderingen. |
| |
| |
25. | De alzoo goedgekeurde Artikelen der Staatsregeling hebben, oogenbliklijk, na derzelver afkondiging kracht van Wet. |
26. | Alle de voorgestelde veranderingen verworpen zijnde, blijft de Staatsregeling, voor den tijd van vijf volgende jaaren, bekrachtigt. |
27. | Na verloop van dien tijd, en vervolgends van vijf tot vijf jaaren, kan 'er eene nieuwe Herziening der Staatsregeling plaats hebben, doch alleenlijk in deze twee gevallen:
a. | Dat het Vertegenwoordigend Ligchaam, op een beredeneerd voorstel van de Eerste Kamer, door de Tweede Kamer goedgekeurd, verklaare de noodzaaklijkheid der herziening van één of meer Artikelen der Staatsregeling. De drie lezingen van zoodanig voorstel geschieden in elke der beide Kamers, van tien tot tien dagen, telkens. Tot het opmaaken van een besluit dienaangaande, wordt in iedere Kamer vereischt de volstrekte meerderheid van stemmen van alle derzelver Leden, daartoe vooraf uitdruklijk opgeroepen.
Een zoodanig voorstel der Eerste Kamer kan door de Tweede Kamer niet verworpen worden, dan met eene meerderheid van twee derden van het volle getal haarer Leden. |
b. | Of wel, dat vijftien-duisend stembevoegde Burgers, binnen de zes laatste Maanden van het tiende, vijftiende of twintigste jaar, zich, met individueele en getekende voordragten, tot verandering van hetzelfde Artikel of Artikelen der Staatsregeling, hebben vervoegd bij het Vertegenwoordigend Ligchaam. Deze voordragten moeten duidlijk aanwijzen het Artikel of de Artikelen, waarin men verandering begeert, en de voorgeslagen verandering zelve. Voorts moeten dezelven bekrachtigt zijn met een getuigenis der Gemeente-Bestuuren, aangaande de stembevoegdheid van derzelver Teekenaaren. |
|
| |
| |
28. | Eén van beiden, of ook beide deze gevallen plaats hebbende, doet het Vertegenwoordigend Ligchaam, door het Uitvoerend Bewind, daarvan, bij Publicatie, aan den Volke kennis geven, en alle de Grond-Vergaderingen in de Republiek, tegen zekeren bepaalden dag, oproepen, om van artikel tot artikel te beslissen, of de Herziening al of niet zal plaats hebben. |
29. | De uitslag der stemming wordt, wederom, door den Voorzitter van elke Grondvergadering aan het Uitvoerend Bewind toegezonden, en uit alle de ingekomen berigten door hetzelve opgemaakt de beslissende uitspraak des Volks, waarvan aan het Vertegenwoordigend Ligchaam, en aan het Volk, bij Publicatie, ten spoedigsten wordt kennis gegeven. |
30. | Zo de meerderheid der Grond-Vergaderingen verklaart, dat 'er geene Herziening zal plaats hebben, blijft de Staatsregeling voor vijf volgende jaaren vastgesteld. |
31. | Zo die meerderheid eene herziening begeert, worden de Grond-Vergaderingen opgeroepen, om, op den dag, jaarlijks tot het verkiezen van nieuwe Leden voor het Vertegenwoordigend Ligchaam bepaald, tevens Reviseurs te benoemen, op de wijze, hierboven Art. 1-8 voorgeschreven. |
32. | Voords wordt, in dit geval, naauwkeurig in acht genomen alles, wat boven (Art. 9-24) is verordend; alleen met dit onderscheid, dat de Commissie van Herziening, als nu, geene andere artikelen der Staatsregeling mag in overweging nemen, dan die, welken, volgends Art. 20, bij Publicatie, aan den Volke zijn voorgedragen. |
|
|