| |
| |
| |
Staatsregeling voor het Bataafsche volk
Het Bataafsche volk, zig vormende tot eenen ondeelbaaren Staat en bezeffende, dat het voornaame bederf van alle Regeeringen geleegen is in de miskenning der natuurlijke en geheiligde regten van den Mensch in maatschappij, verklaart de navolgende stellingen als den wettigen grondslag, waarop het zyne Staatsregeling vestigt, en als zoo veele regels, waarnaar het zijne burgerlijke en staatkundige betrekkingen wil hebben gewijzigd.
| |
| |
| |
Algemeene beginselen
Art. i. | Het oogmerk der maatschappelijke vereeniging is beveiliging van Persoon, Leven, Eer en Goederen, en beschaving van verstand en zeden. |
ii. | Het maatschappelijk Verdrag wijzigt, noch beperkt, de natuurlijke regten van den Mensch, dan in zoo verre zulks, ter bereikinge van dat oogmerk, noodzaaklijk is. |
iii. | Alle Leden der Maatschappij hebben, zonder onderscheiding van geboorte, bezitting, stand of rang, eene gelijke aanspraak op derzelver voordeelen. |
iv. | Ieder Burger is volkomen vrij, om te beschikken over zijne Goederen, Inkomsten, en de vruchten van zijn vernuft en arbeid, en voords, om alles te doen, wat de regten van eenen ander niet schendt. |
v. | De Wet is de wil van het geheele maatschappelijk Ligchaam, uitgedrukt door de meerderheid, of der Burgeren, of van derzelver Vertegenwoordigers. Zij is, het zij beschermende, of straffende, gelijk voor allen. Zij strekt zig alleen uit tot daaden, nimmer tot gevoelens. Alles, wat overeenkomt met de onvervreemdbare regten van den Mensch in maatschappij, kan door geene Wet verboden worden. Zij beveelt, nog laat toe, het geen daarmede strijdig is. |
vi. | Alle de pligten van den Mensch in de Maatschappij hebben hunnen grondslag in deze heilige Wet: Doe eenen ander niet, hetgeen gij niet wenscht dat aan u geschiede. - Doe aan anderen, ten allen tijde, zoo veel goeds, als gij, in gelijke omstandigheden, van hun zoudt wenschen te ontvangen. |
vii. | Niemand is een goed Burger, dan die de huislijke pligten, in onderscheiden stand, waarin hij moge gesteld zijn, zorgvuldiglijk uitöefent, en voords, in alle opzigten, aan zijne maatschappelijke betrekkingen voldoet. |
viii. | De eerbiedige erkendtenis van een Albestuurend Opperwezen versterkt de banden der maatschappij en blijft iederen Burger ten duursten aanbevolen. |
| |
| |
| |
Burgerlijke en staatkundige grondregels
ix. | Het Oppergezag is het regt der gantsche Maatschappij over elk harer Leden, over het grondgebied, dat zij beslaan, en over alle voorwerpen, waarin hunne belangen betrokken zijn. Hetzelve is één, ondeelbaar, onvervreemdbaar. Geen Lid, geen gedeelte der Maatschappij, kan zig het Oppergezag aanmatigen. Hetzelve is de bron van alle openbaare Magten. |
x. | Het Bataafsche Volk, zijne belangen in Persoon niet kunnende waarnemen, verkiest daartoe, bij onderlinge overeenkomst, eene geregelde Staats-form, en wel eene Volksregeering bij Vertegenwoordiging. |
xi. | Het verkiest, ten dien einde, zijne Vertegenwoordigers, die, in deszelfs naam, voor de gemeenschappelijke belangen waaken, en, ten allen tijde, aan hetzelve verantwoordlijk zijn. |
xii. | Aan deze Vertegenwoordigende Magt zijn alle bewindvoerende Ligchaamen ondergeschikt en verantwoordlijk. |
xiii. | Buiten de wettig aangestelde Magten, kan geen Burger, noch ook eenig gedeelte des Volks, eenig openbaar gezag uitöefenen. Het is alleen in de Grond-Vergaderingen, dat alle Staatkundige Regten door de Burgeren worden geöefend. |
xiv. | Alle magt of gezag, door het Volk aan zijne Vertegenwoordigers verleend, is slechts bij volmagt. De uitoefening van dat gezag wordt gewijzigd door de Staatsregeling. |
xv. | Ambten en Bedieningen zijn lastgevingen der Maatschappij voor eenen bepaalden tijd. Zij zijn noch erflijk, noch vervreemdbaar, noch bijzondere voorrregten van hun, dieze waarnemen. De keus van den eenen Burger, boven den ander, is alleenlijk gegrond op meerdere deugd en bekwaamheden. |
| |
| |
xvi. | Ieder Burger mag zijne gevoelens uiten en verspreiden, op zodanige wijze, als hij goedvind, des niet strijdig met het oogmerk der Maatschappij. De vrijheid der Drukpers is heilig, mits de Geschriften met den naam van Uitgever, Drukker, of Schrijver, voorzien zijn. Deze allen zijn, ten allen tijde, aanspraaklijk voor alle zodanige bedrijven, door middel der Drukpers, ten aanzien van afzonderlijke Personen, of der gantsche Maatschappij, begaan, die door de Wet als misdadig erkend zijn. |
xvii. | Elk Ingezeten kan zig, bij Request, Addres of met anderen Vóórdragt, vervoegen, bij zodanige Magten, waar hij zal geraaden oordeelen. Alle vóórdragten zullen Persoonlijk, en niet gezamenlijk, geschieden; ten zij door Ligchaamen, wettig zaamgesteld, en als zodanigen erkend, en wel alsdan over onderwerpen, die tot derzelver erkende werkzaamheden behooren. |
xviii. | Ieder Burger heeft regt, om met zijne Medeburgers te vergaderen, ter onderlinge vóórlichting, ter opwekking van Vaderlands-liefde, en ter naauwer verbindtenis aan de Staatsregeling, zonder dat, nogthands, zodanige Constitutioneele Gezelschappen, als de zodanigen, met elkanderen over Staats-zaken briefwisseling houden, geschreven aanklagten ontvangen, bij stemming besluiten, of, bij wijze van Corporatie, eenige openbaare daad zullen verrigten. |
xix. | Elk Burger heeft vrijheid, om God te dienen naar de overtuiging van zijn hart. De Maatschappij verleent, ten dezen opzigte, aan allen gelijke zekerheid en bescherming, mids de openbaare orde, door de Wet gevestigd, door hunnen uiterlijken eerdienst nimmer gestoord worde. |
xx. | Geene Burgerlijke voordeelen, of nadeelen, zijn aan de belijdenis van eenig Kerklijk Leerstelzel gehecht. |
xxi. | Elk Kerkgenootschap zorgt voor het onderhoud van zijnen Eerdienst, deszelfs Bedienaaren en Gestichten. |
| |
| |
xxii. | De gemeenschaplijke Godsdienst-oefening wordt verricht binnen de daar toe bestemde Gebouwen, en wel met ontsloten deuren. |
xxiii. | Niemand zal met eenig orde's-kleed of teeken, van een Kerklijk Genootschap, buiten zijn Kerkgebouw verschijnen. |
xxiv. | Geen genootschap, of verzameling van afzonderlijke persoonen, van welken aard ook, heeft of maakt Reglementen strijdig met deze Grondbeginselen, of met de Acte van Staatsregeling. |
xxv. | Alle eigenlijk gezegde Heerlijke Regten en Tituls, waardoor aan een bijzonder Persoon of Ligchaam zou worden toegekend eenig gezag omtrend het Bestuur van zaken in eenige Stad, Dorp of Plaats, of de aanstelling van deze of geene Ambtenaaren binnen dezelve, worden, voor zoo verre die niet reeds met de daad zijn afgeschaft, bij de aanneming der Staatsregeling, zonder eenige schaêvergoeding, voor altijd vernietigd. |
xxvi. | Alle Tiend-, Chijns-, of Thijns, Nakoops-, Afstervings-, en Naastings-Regten, van welken aard, midsgaders alle andere Regten of Verpligtingen, hoe ook genoemd, uit het Leenstelsel of Leenregt afkomstig, die hunnen oorsprong niet hebben uit een wederzijdsch vrijwillig en wettig verdrag, worden, met alle de gevolgen van dien, als strijdig met der Burgeren gelijkheid en vrijheid, voor altijd vervallen verklaard.
Het Vertegenwoordigend Ligchaam zal, binnen agttien maanden, na deszelfs eerste zitting, bepaalen den voet en de wijze van afkoop van alle zoodanige regten en renten, welke als vruchten van wezenlijken eigendom kunnen beschouwd worden. Geene aanspraak op pecuniëele vergoeding, uit de vernietiging van gemelde Regten voortvloeijende, zal gelden, dan welke, binnen zes maanden na de aanneming der Staatsregeling, zal zijn ingeleeverd. |
| |
| |
xxvii. | Insgelijks wordt vernietigd het zoogenoemd Regt van Exuë, met opzigt tot verhuising, of verval van Erfenissen, binnen de Republiek. |
xxviii. | Alle Burgers hebben, ten allen tijde, het regt, om, met uitsluiting van anderen, op hunnen eigen, of gebruikten, grond te Jagen, te Vogelen en te Visschen.
De Vertegenwoordigende Magt maakt, binnen zes maanden na derzelver eerste zitting, bij Reglement de noodige bepaalingen, om, ten dezen opzigte, de openbaare Veiligheid en Eigendommen der Ingezeetenen te verzekeren, en zorgt, dat noch de Visscherijen bedorven, noch de Landgebruiker, bij eenige Wet of Beding, belet worde, allen Wild op zijnen gebruikten grond te vangen, noch ook, dat een ander daarop zal mogen Jagen of Visschen, zonder zijne bewilliging. |
xxix. | 'Er zal een Wetboek gemaakt worden, zoo wel van Burgerlijke, als van Lijfstraflijke Wetten, te gelijk met de wijze van Regts-vordering, op gronden, door de Staatsregeling verzekerd, en algemeen voor de gantsche Republiek.
Deszelfs invoering zal zijn, uiterlijk binnen twee jaaren, na de invoering der Staatsregeling. |
xxx. | Niemand mag beschuldigd of in verzekering genomen worden, dan uit kracht der Wet, in de gevallen, en volgends de wijze, door Haar voorgeschreven. Niemand kan gevonnisd worden, dan na alvoorens wettig te zijn geroepen, en alle de middelen van verdediging te hebben kunnen bezigen, die bij de Wet bepaald zijn. Elk Burger, alzo opgeroepen, of in verzekering wordende genomen, is verpligt te gehoorzaamen. |
xxxi. | Alle gestrengheid omtrend Gevangenen, buiten het geen de Wet bepaalt, gelijk mede alle willekeurig verwijl van derzelver teregtstelling, en van de uitvoering hunner straf, is misdaadig. |
| |
| |
xxxii. | Zij, die, buiten den Regter, in geval van noodzaaklijkheid, gevat worden, zullen, uiterlijk binnen vier-en-twintig uuren daar na, aan hunnen bevoegden Rechter worden overgebragt. |
xxxiii. | Allen, die in verzekering genomen worden, zullen, uiterlijk binnen één dag daar na, kennis ontvangen van de redenen hunner gevangenneming. |
xxxiv. | In alle gevallen, waarin de Wet geene Lijfstraffen vordert, zal de Gevangene, onder voldoenenden Borgtogt, ontslagen worden. |
xxxv. | Niemand kan, tegen zijnen wil, worden afgetrokken van den Regter, dien de Staatsregeling, of de Wet, hem toekent. |
xxxvi. | Nimmer zal 'er eene verbeurdverklaaring der Goederen van eenig Ingezeten der Bataafsche Republiek plaats hebben, dan alleen in het geval, hier onder uitdrukkelijk bepaald:
Het Bataafsche Volk verklaart, voor altijd, van het grondgebied der Republiek gebannen te zijn alle de openbaare Voorstanders van het gewezen Stadhouderlijk Bestuur, binnen deze Republiek gewoond hebbende, en daaruit geweken zederd den 1 January 1795.
Het verklaart, tevens, alle derzelver goederen en bezittingen, welke zullen blijken, op den 1 January 1798, hun persoonlijk eigendom te zijn geweest, vervallen aan de Natie; zullende dezelven van haaren wege onder behoorlijke sequestratie gebragt, en ten behoeve der Republiek verkogt worden.
Het Vertegenwoordigend Lichaam zorgt, dat de uitvoering dezer laatste Wet, met betrekking tot agtergelaten ongelukkige Kinderen en Huisgezinnen, de onschuld niet met en om den schuldigen treffe. |
xxxvii. | De Pijnbank wordt afgeschaft door de gantsche Republiek. |
| |
| |
xxxviii. | Alle Sententiën en Vonnissen moeten in het openbaar worden uitgesproken. |
xxxix. | 'Er zal, door de gantsche Republiek, alleen regt worden gesproken in naam en van wege het Bataafsche Volk. |
xl. | leder Burger is onschendbaar in zijne Wooning. Zijns ondanks, mag men nimmer in dezelve treden, ten zij uit kracht van een order, bevel, of decreet van gijzeling eener daar toe bevoegde Magt. |
xli. | Niemand kan van het geringst gedeelte van zijn Eigendom, buiten zijne toestemming, beroofd worden, dan alleen, wanneer de openbaare noodzaaklijkheid, door de Vertegenwoordigende Magt erkend, zulks vordert, en alleenlijk op voorwaarde eener billijke schaêvergoeding. |
xlii. | De Wet zal geene andere straffen opleggen, dan die, welke volstrekt noodzaaklijk zijn voor de algemeene zekerheid. |
xliii. | Ieder Burger heeft het onvervreemdbaar regt, om eene schriftelijke en eigenhandig onderteekende aanklagt te doen tegen zoodanigen zijner Medeburgers, het zij Ambtelozen of Ambtenaars, Geconstitueerde Magten, of bijzondere Leden van dien, door welken hij oordeelt, dat de Wetten, het zij ten zijnen bijzondere nadeele, of ten nadeele der Maatschappij, geschonden zijn, mids bij zoodanige Magt, als in dezen bevoegd zal zijn, en overeenkomstig de wijze, door de Burgerlijke Wet voorgeschreven. In geval van laster, zal hij onderworpen zijn aan de straffen, door de Wet ten dezen opzigte bepaald. |
xliv. | Het Bataafsche Volk wil eene Gewaapende Burgermagt, (de Nationaale Troepen daar onder begrepen) ter verdediging zijner vrijheid en onäfhanglijkheid, zoo naar binnen als naar buiten. De regeling dezer Magt zal geschieden door de Wet. |
xlv. | Ieder Bataafsch Burger is verpligt, tot dat einde, de Wapenen te dragen, en zig op de rol van Wapenvoerende Burgeren te doen inschrijven. |
| |
| |
xlvi. | De Gewapende Magt is ten allen tijde een ondergeschikt Lichaam. Zij kan, als zoodanig, nimmer raadpleegen. |
xlvii. | Geen gedeelte derzelve kan immer in werking komen, dan op schriftelijken last eener Wettige Magt, op zoodanige wijze, als bij de Wet is uitgedrukt. |
xlviii. | De Maatschappij, bedoelende in alles de welvaart van alle haare Leden, verschaft arbeid aan den nijveren, onderstand aan den Onvermogenden. Moedwillige lediggangers hebben daarop geene aanspraak. De Maatschappij vordert de volstrekte weering van alle Bédelarij. |
xlix. | Het Vertegenwoordigend Ligchaam regelt binnen zes maanden na deszelfs eerste zitting, bij eene uitdruklijke Wet, het Armen bestuur over de geheele Republiek. Deze Wet zal de algemeene voorschriften en plaatslijke beschikkingen, hier toe vereischt, bepaalen. |
l. | 'Er zal gezorgd worden voor de opvoeding van verworpen Kinders. |
li. | De Maatschappij ontvangt alle Vreemdelingen, die de weldaaden der vrijheid vreedzaam wenschen te genieten, in haar midden, verleenende denzelven alle zekerheid en bescherming. |
lii. | Zij moedigt alle Konstenaars en Handwerkslieden aan, en wil de spoedigste en krachtdaadigste inrigtingen, waar door de bloei van alle inlandsche Fabrieken en Trafieken, Koophandel, Zeevaart en Visscherijen; en daar door van Ambagten, Neeringen en Handteeringen, bijzonderlijk de Handel met de buitenlandsche Bezittingen en Coloniën van den Staat, zal worden bevorderd. |
liii. | Van de aanneming der Constitutie af, zal 'er aan den doorvoer, koop en verkoop, van alle voordbrengselen van den vaderlandschen grond, gelijk mede van alle goederen, binnen deze Republiek bewerkt of vervaardigd, door en in alle Departementen en Plaatsen, geenerlei belemmering, hoe ook genoemd, worden toegebragt. |
| |
| |
liv. | Bij de aanneming der Staatsregeling, worden vervallen verklaard alle Gilden, Corporatiën of Broederschappen van Neeringen, Ambachten, of Fabrieken. Ook heeft ieder Burger, in welke plaats woonagtig, het recht, zoodanige Fabriek of Trafiek op te rigten, of zodanig eerlijk bedrijf aan te vangen, als hij zal verkiezen. Het Vertegenwoordigend Ligchaam zorgt, dat de goede orde, het gemak en gerief der Ingezetenen, ten dezen opzigte, worden verzekerd. |
lv. | De Maatschappij beveelt, insgelijks, de meeste bevordering van den Landbouw, en deszelfs bloei, bijzonderlijk ten aanzien der nog ledige en woeste gronden, door de gantsche Republiek. |
lvi. | Alle openbaare inrigtingen ter bevordering of staaving van het openbaar crediet, inzonderheid alle Wisselbanken, worden aangemerkt als afzonderlijke bemoeijingen der daar bij onmiddellijk belang hebbende Burgers. De openbaare Magt oefent daar omtrend geene andere, dan toeziende, beschikking. De gantsche Natie waarborgt allen binnen- en buitenlandschen eigendom, in de Wisselbanken geplaatst. |
lvii. | Alle zoogenoemde Provinciaale Beleenbanken worden Nationaal verklaard, en het Vertegenwoordigend Ligchaam doet dezelve ten spoedigsten brengen onder eene Nationaale Beheering. Ook dit laatste zal, binnen den kortstmooglijken tijd, worden toegepast op de gewoone plaatslijke Beleenbanken. |
lviii. | De Maatschappij verbiedt, in alle gevallen, dat eenig uitsluitend Voorregt verleend worde. Zij beloont de verdiensten door bewijzen van eer of door praemiën. Alle vergeldingen zullen, in geval van voordduuring, jaarlijks vernieuwd, en, op geenerlei wijze, erflijk gemaakt worden tot Kinderen of Nakoomlingen. |
lix. | De Maatschappij verleent nimmer eenig Pensioen, dan voor zoo verr', na het gestrengst onderzoek, gebleken zij, zoo van de getrouwe diensten, aan de Republiek bewezen |
| |
| |
| door hun, die daar op aanspraak maaken, als van derzelver volstrekt onvermogen, om, hetzij door ouderdom, of door eenig lichaamlijk gebrek, den Lande langer van dienst te zijn, en van hunne eigen middelen te bestaan. |
lx. | Alle Maaten en Gewigten worden, door de gantsche Republiek, zo spoedig doenlijk, naar eene zekere onveranderlijke grootheid, tiendeelig gelijk gemaakt.
Ook zal 'er, ten aanzien van alle Muntspeciën, een gelijke Muntslag, door de gantsche Republiek, worden ingevoerd. |
lxi. | De Maatschappij wil, dat de verlichting en beschaaving onder haare Leden zoo veel mooglijk bevorderd worde. |
lxii. | De Vertegenwoordigende Magt maakt zoodanige inrigtingen, waar door het Nationaal Charakter ten goede gewijzigd, en de goede zeden bevorderd worden. |
lxiii. | Zij strekt insgelijks, door heilzaame wetten, haare zorg uit tot alles, wat in het algemeen de gezondheid der Ingezetenen kan bevorderen, met wegruiming, zoo veel mooglijk, van alle belemmeringen. |
lxiv. | Er zullen Nationaale Feesten worden vastgesteld, om de Bataafsche Omwending, en andere merkwaardige gebeurtenissen, jaarlijks te herinneren; voords, om de broederschap onder de Burgers aan te kweeken, en hen aan de Staatsregeling, aan de Wetten, aan het Vaderland en de Vrijheid, te verbinden. |
lxv. | De onderstand tot de noodwendige behoeften van den Staat is eene geheiligde schuld van ieder Burger, ter vergoeding der bescherminge, welke hij geniet. Deze toelage, met de meest mooglijke bezuiniging ingezameld, wordt door alle Burgers, naar evenredigheid hunner vermogens, gedragen. Hij, die dezelve opzetlijk ontduikt, of verkort, is eerloos. |
lxvi. | Het Bestuur is verplicht tot eene verstandige bezuiniging in alle opzigten. Het schaft onnodige Ambten en Uitgaven af, en evenredigt de belooning van Ambtenaaren |
| |
| |
| en Bedienden naar het gewigt van derzelver werkzaamheden. Alle Administratieve Ligchamen zullen, jaarlijks, voorslagen doen van die huishoudelijkheid, welke onder hun bereik valt. |
lxvii. | Het gebruik der penningen, door de Natie opgebragt, wordt op gezette tijden, door den druk bekend gemaakt. |
lxviii. | Het Bataafsche Volk vat nimmer de waapenen op, dan ter handhaving zijner vrijheid, ter bewaaringe van zijn grondgebied, en ter verdediging zijner Bondgenooten. Het beveelt, tot dat einde, eene zorgvuldige inrigting zijner Krijgsmagt, boven al ter Zee, als het bolwerk van den nationaalen voorspoed. Het gelast de stiptste onzijdigheid van het Bestuur ten aanzien der Mogendheden. Het bewaart, zoo veel mooglijk, den vrede met alle Volken, en koomt zijne verbindtenissen met dezelven heiliglijk na. Het eerbiedigt derzelver regten, en wil, dat, in tijd van Oorlog, de rampen der menschheid, by wederzijdsch verdrag, zoo veel doenlijk, verzagt worden. |
lxix. | Het Bataafsche Volk, overtuigd, dat de belangen der vereenigde Fransche en Bataafsche Republieken, door derzelver onderlinge zamenstemming, altijd, het gelukkigst zullen bevorderd worden, wil, van zijne zijde, nimmer eenige afzonderlijke verbindtenis met die Volken, wier staatkundig belang in tweestrijd is met den voorspoed der beide Natiën. |
lxx. | Alle overeenkomst, of verdrag, met andere Volken, of Mogendheden, geschied alleenlijk in naam des Bataafschen Volks. |
lxxi. | Geene verändering, noch vermeerdering, dezer Grondregelen, noch ook der Staatsregeling, zal plaats grijpen, dan gestaafd door den wil des Volks, en naar derzelver voorschrift. |
| |
| |
lxxii. | Alle besluiten der Vertegenwoordigende Magt, met deze Grondregelen, en met de daarop gebouwde Staatsregeling overeenkomstig, hebben, ten allen tijde, de kracht van Wet. |
Het Bataafsche Volk geeft dit heiligst pand zijner aangenomen Grondstellingen van het maatschappelijk verdrag over aan de getrouwheid der Vertegenwoordigende Hoogste Macht, van het Uitvoerend Bewind, van de Rechters, en van alle Bewinds lieden: voords aan de Waakzaamheid der Huis-vaders en Moeders, aan de Verlichting der jonge Burgers, aan de deugd der Burgeressen, en aan den moed van alle Bataafsche Ingezetenen; willende dezelve bestendiglijk hebben herinnerd, dat van de echte waardeering hunner Vrijheid, en van de verstandige en eerlijke beöeffening hunner afzonderlijke en Algemeene Rechten en Plichten, voornamenlijk de duurzaamheid, het behoud en geluk afhangt van het Vaderland, dat zij behoren te beminnen. |
|