Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 9(1909)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 495] [p. 495] Herman van Puymbrouck. 't En mocht niet baten, Ferrer, dat een vroom gedacht, Als nooit ontbronde waar ooit mensch van lafheid gruwde, Der wereld schoone ziel naar uw bevrijding stuwde; 't En mocht niet baten... 't Werk der laffen werd volbracht... Volbracht! - O neen, niet op de ziel, alleen op 't lijf. Want wat kan zielen dooden die naar vrijheid trachten? Toch niet de logheid van der paapschen laagste machten! Toch niet verrotting met haar walgelijkst bedrijf! Volbracht! - Wat stremt de drijfkracht van ons strijdend leven? Wat wurgt den God die in ons wijlt en 't licht bedroomt? Dat kan geen staatsmacht, Ferrer, die haar val verloomt, En daarom zal uw ziel ook boven 't heden leven. Ja leven zàl zij, 'k weet het, want in klare droomen, Kort na uw dood, den nacht daarop, zag ik uw schim, Onwankelbaar en trotsch verrijzen aan de kim, Waar met een blos de dag ontlook - en nader schromen. Ik zag u bleek, gewond, vol bloed uw puilende oogen Waarin de dag verwon de nachten van den dood, Vol bloed uw mond, die bitter plooiend monter floot Een lied vol jong gevoel op oude wijs bewogen... O 't lied, dàt lied, zoo wild van onbetoomde glorie, En toch zoo rustig-vast, bewust van eigen kracht, Geen spot en toch eén lach, geen dwang en toch eén macht, Het klonk alom door 't land en nergenswaar verloren. Want overal de laffen om erbarmen kreten, En vloden voor den klank van uw bestriemend lied, En krompen voor uw blik en kropen naar het niet, Ten prooi aan wormen die verknaagden 't boos geweten. [pagina 496] [p. 496] Zòò stierf dan 't moordnaarsrot van uw betrouwend hopen: Hun lijf vol pest, te wond gekrauwd door eigen spijt, Hun haar vol bloed, hun oogen etter, wormgebijt In hart en adren, en hun mond met schuim bestopen.... En tevens tallenkant de goeden wakker schoten, Gewekt door 't rijzend licht van den verjongden dag; Zij voelden jongen wind als 't wapren eener vlag En hoorden 't lied van hèm die stierf door lage grooten. En ìn hen sterkte wat door dwang en druk verbloedde: Het lied schonk hechte vreugd hun, aan geluk gelijk; Steeds groeid'hun aantal tot zij stichtten 't nieuwe rijk, Het rijk der Waarheid waar slechts koning is: het Goede. En daar werd koning één die zich vernedren dorst, En zich in deemoed iedereens gelijke noemde, Een die zijn hoogmoed slaaf miek en zijn liefde vorst En die, de zonde straffend, slechts vergeving roemde. En daar werd koning één die eens voor 't volk bezweek, En nu zijn hart gaf waar 't een harte kon verblijden, Vóór alles goed en groot zijnde en een God geleek, Die godenwijsheid schiep uit vroeger zielelijden. En daar werd koning één die eertijds werd vermoord, Door grooten om zìjn grootheid laf ten dood bevolen, En die verrezen voortschreed, dacht en sprak geen woord, Maar floot op oude wijs een jonge Carmagnole... Vorige Volgende