| |
| |
| |
F. Domela Nieuwenhuis.
De geschiedenis van het Spaansche proletariaat, die reeds met bloed en tranen geschreven is, heeft weer een nieuwe bladzijde gevoegd bij de zoovelen, die voorafgingen. Misschien ondergaat het proletariaat in geen enkel land ter wereld een vreeselijker martelaarschap, afschuwelijker vervolgingen dan in Spanje. Zelfs in Rusland heeft de vervolging niet zulke demonische, vreeselijke vormen aangenomen als in het land der Inquisitie. Is in Rusland de onderdrukking barbaarsch, brutaal en woest, de vervolgingen in Spanje zijn duivelsch, geraffineerd en wreed.
De naam van Ferrer heeft voor goed een plaats gekregen in het martelaarsboek van het Spaansche proletariaat.
Ferrer, die betrekkelijk niet zoo heel bekend was, heeft door zijn vijanden in korten tijd een wereldberoemdheid gekregen.
Wie was Ferrer?
Geboren in een klein plaatsje, Alella, bij Barcelona, in 1859, sproot hij voort uit een geslacht van welgestelde wijnboeren, trouwe zoons van de katholieke kerk. Zeer godsdienstig opgevoed begon hij zich, volwassen geworden, los te maken van de kerk, die hem weldra tegenstond. Hij zocht en vond een plaats bij de spoorwegen, waarbij hij zeven jaar werkzaam was. Maar de politiek trok hem aan en toen in 1885 een opstand in Sanje uitbrak onder generaal Villacampa, nam hij daar deel | |
| |
aan. Toen deze onderdrukt werd, haastte hij zich om met zijn vrouw te vluchten naar Parijs. Aldaar werd hij sekretaris van een der oud-presidenten van de kortstondige Spaansche republiek, namelijk van Ruiz Zorilla. Trachtte hij eerst den kost te verdienen met het reizen in wijnen, later gaf hij Spaansche lessen in de wereldstad, terwijl hij voortging aan zijn geestelijke opvoeding te werken, waaraan veel is gedaan door den omgang van Fransche republikeinen.
Hij had nog al geluk op zijn levensweg, want de arme huisleeraar-sekretaris werd plotseling een rijk man.
Hoe dat kwam? Onder zijn leerlingen telde hij een zeer vermogende dame, zekere Mej. Meunier, die èn klerikaal èn monarchaal was. Maar de omgang met Ferrer gaf haar weldra een geheel verschillende wereldbeschouwing, zoodat zij van een trouw katholieke werd tot een vrijdenkster en van een oprechte monarchaal een flinke republikeinsche vrouw.
Bij haar dood maakte zij haar leermeester tot algemeen erfgenaam. Zoo werd hij in 1901 een rijk man.
Maar deze rijkdommen gebruikte hij niet om een gemakkelijk en kalm leven ergens te gaan leiden, neen hij wendde dat kapitaal aan tot verspreiding van zijn denkbeelden. Eerst hield hij zich bezig met het stichten van vakvereenigingen, maar toch het hoofddoel van zijn streven was de opvoeding der jeugd.
Hij had begrepen, dat wilde men Rome zijn macht ontnemen, er gezorgd moest worden voor een denkend en ontwikkeld geslacht. Hoe dit te vormen? Door scholen te stichten, wars van den verdommenden invloed van den godsdienst, scholen waar men den geest vrij maakte en vrij hield van alle vooroordeelen op godsdienstig en | |
| |
kerkelijk, op zedelijk, politiek en maatschappelijk gebied. Vrij-denkende, vrij-handelende menschen - zietdaar het ideaal wat hij nastreefde.
Bevoorrecht door zijn geld ging hij de zoogenaamde ‘moderne school’ stichten.
Daarbij kwam, dat in een land als Spanje alles moest worden begonnen. De lees- en leerboeken deugden niet, doortrokken als zij waren door een godsdienstigen geest. En zoo begon hij ook een uitgeverszaak, waarin hij de werken van Elysée Reclus, Jean Grave, Kropotkine en anderen liet verschijnen.
Men kan begrijpen hoe gehaat hij zich maakte in de oogen zijner vijanden. Weldra werd hij, die licht wilde ontsteken in de ontzettende duisternis van Spanje, beschouwd als de gevaarlijkste vijand, veel gevaarlijker dan de eerste de beste bommenwerper.
Vooral vermeerderde die haat, toen men zag dat die scholen toenamen, zoodat hij er binnen korten tijd 120 gesticht had in Katalonië, die nu allen gesloten zijn terwijl de regeering ook 11.000 boeken heeft gekonfiskeerd. Reeds lang had men tevergeefs getracht hem te treffen in zijn werk.
Plotseling deed zich een gelegenheid voor.
Men herinnert zich nog den aanslag op Koning Alphonso, toen deze na zijn huwelijk met een Engelsche prinses, die van protestansch opeens katholiek werd - de Spaansche Kroon was haar wel een mis waard! zijn intocht hield in Madrid.
De dader bleek te zijn zekere Morral, evenals Ferrer een overtuigd anarchist. Deze was leeraar geweest aan een zijner scholen. En nu was de zaak klaar. Ferrer was direkteur der moderne school, Morral was daar leeraar | |
| |
geweest en dus Ferrer was medeplichtig aan dien aanslag.
Inderdaad een redeneering zoo onlogisch en ongegrond mogelijk, maar genoeg om hem te arresteeren. Dertien maanden heeft hij toen in de gevangenis gezeten. Rome meende hem in handen te hebben en zijn leven was in gevaar. Een groote agitatie ontstond in Europa. Mannen van naam en invloed spanden zich ervoor en algemeen klonk het door Europa: ‘Ferrer mag niet verschijnen voor een krijgsraad, maar voor een burgerlijke recht bank.’
Men begreep dat als argumenten aangevoerd werden, Ferrer het bewijs van zijn onschuld met gemak zou hebben kunnen leveren. Dit gelukte en zoo is het geschied dat Ferrer werd vrijgesproken.
Men kan niet begrijpen hoe de haat tegen hem toenam. Hoe? Men had hem in zijn klauwen en ziet, daar ontsnapte hij hun wezenlijk nog. Het was inderdaad om razend te worden.
Ferrer vestigde zich te Parijs, maar ging van tijd tot tijd naar Spanje om zijn zaken te bezorgen.
Men weet dat te Barcelona een oproer uitbrak op het eind der maand Juli wegens het oproepen der reservisten, om als slachtvee te worden vervoerd naar de noordkust van Afrika.
Nu wilde het toeval dat hij in Spanje was wegens de ernstige ziekte van een paar familieleden, waarvan eene ook is gestorven. Van dat heele oproer wist hij niets af, zooals blijkt uit een brief aan 'n vriend, die niet voor openbaarmaking bestemd was en wien hij schreef daardoor verrast te zijn als ieder ander. Maar hij begreep, dat het toch geraden was zich schuil te houden, vooral toen van klerikale zijde hij werd aangegeven als de | |
| |
eigenlijke aanstichter van dat oproer. Zoo verbleef hij een maandlang in Spanje.
Hij schijnt echter verraden te zijn door een voormaligen schoolkameraad en werd gearresteerd.
Men begrijpt de vreugde die er heerschte onder zijn vijanden. Zoo was de gehate man toch weer in hun handen en nu zou men zorg dragen dat hij er niet zoo goed afkwam als de eerste maal.
Hij werd nu de kwade man, de zondebok van alles wat gebeurd was. Alweer werd er een beweging op touw gezet, om te verlangen dat hij niet zou verschijnen voor een krijgsraad, maar voor een burgerlijke rechtbank. Heel Europa werkte daaraan mede, maar het mocht niet lukken. Op Zaterdag 9 Oktober verscheen Ferrer voor den krijgsraad. Zonder getuigenverhoor, zonder zich eigenlijk te mogen verdedigen stond hij bloot aan de grootstmogelijke willekeur. Het doodvonnis werd uitgesproken, maar geheim gehouden en ter goedkeuring voorgelegd aan den ministerraad. Men verkeerde enkele dagen in spanning tusschen hoop en vrees, totdat men op 12 Oktober opschrikte door het telegrafisch bericht: Ferrer is heden morgen in een der grachten van het fort Montjuich doodgeschoten!
Hoe? Men had het dan toch aangedurfd om Ferrer te vermoorden! Men had hem ‘tusschen licht en donker’ neergeschoten als een hond.
Een algemeen gevoel van verontwaardiging liep weldra door gansch Europa, dat zich openbaarde in vijandelijkheden tegen Spanje en in betoogingen om sympathie te betuigen voor den strijder der vrije gedachte.
Het telegram, dat Anatole France zond aan de Humanité ter bekendmaking, vertolkte op eenvoudige en wel- | |
| |
sprekende wijze, wat daar woonde in het gemoed van duizenden en duizenden:
‘Maak mijn verontwaardiging bekend tegen de beulen van Ferrer en mijn diepe vereering voor de nagedachtenis van den grooten martelaar der vrije gedachte.’
Zoo is in de XXe eeuw, de eeuw der elektriciteit en luchtscheepvaart, het ongelooflijke gebeurd, namelijk dat een mensch werd gedood ter wille van zijn overtuiging.
De ‘allerchristelijkste’ Majesteit Alphonso XIII heeft getoond dat de Inquisitie nog bestaat, want het is hier een triomf van het geloof over het ongeloof. Binnen korten tijd toch zal men niemand kunnen wijs maken dat Ferrer de aanstichter is geweest van het oproer te Barcelona, elkeen zal beseffen dat hij viel als stichter der moderne school, die een beter en verstandiger geslacht wilde aankweeken; en evenmin als de duisternis het licht kan verdragen, evenmin kan Rome het licht der kennis en der wetenschap verdragen.
Nu strooit men het praatje uit, dat de paus nog had willen tusschen beiden komen, maar dat de regeering, onverzoenlijker dan de paus, daar niet wilde van weten. Gelooft het niet, want het staat vast, dat geen enkel minister in Spanje, dat zelfs de koning iets had durven doen tegen den wil des Pausen.
De geliefde zoon der kerk zal er den paus nog te dierbaarder om zijn. Het sprookje van den goeden paus moet alleen dienst doen om de geloovigen zand in de oogen te strooien.
Later kwam men aandragen met het vertelseltje, dat de Koning er niet in gekend is en de regeering te | |
| |
voorbarig heeft gehandeld. Alsof dit alles den koning onbekend kon zijn en de ministers zulk een stap hadden durven doen tegen den wil des konings. Een tweede sprookje, dat van den goeden koning, moet zeker dienst doen, om den kogel af te wenden, dien men vreest dat nu de koning zal treffen. Want elkeen gevoelt de waarheid van het woord van dien politie-officier te Parijs, die bij de grootsche betooging op 17 Oktober zei: ‘Ik geef geen twee sous voor het leven van den koning. Hij kan zijn ledematen wel nummeren’.
Reeds moet de auditeur-generaal, die het doodvonnis eischte, zijn doodgeschoten.
Reeds is het ministerie gedwongen af te treden om plaats te maken voor een ander, dat natuurlijk zal trachten minder streng op te treden, waarvan de 1300 slachtoffers misschien kunnen profiteeren, die nu nog zuchten in de verschillende gevangenissen. Echter dit liberale ministerie wekt geen groote verwachtingen daar het de terechtstelling van Ferrer geheel gerechtvaardigd acht.
En het is zeker in Ferrer's geest gehandeld, wanneer allen, die zich in de bres stelden voor hem, nu zullen voortgaan hun stem te verheffen ten gunste van deze.
Spanje heeft ontzettend veel goed te maken, want deze moord zal het als een smet blijven aankleven, die nooit geheel zal kunnen worden uitgewischt.
Is Ferrer schuldig, dan zijn wij het allen evenzeer, want ook wij willen verlichting, ontwikkeling, kennis.
En leefden wij in Spanje, een gelijk lot zou ons niet ontgaan zijn.
Als wij ons indenken in dit droeve drama, dan kunnen wij hem benijden, dat hem de hooge eer te beurt viel | |
| |
als slachtoffer der vrije gedachte te hebben mogen vallen. En hij viel als een held, zelfs zijn felste tegenstanders zullen dit moeten erkennen.
Ferrer was vrijmetselaar.
Ferrer was atheïst of godloochenaar.
Ferrer was anarchist.
Elk dezer dingen was op zich zelf in staat, om hem gehaat te maken in de oogen van Rome.
Maar deze drie tezamen maakten hem tot den gevaarlijksten man, wien op te ruimen een godewelgevallig werk was in de gedachte van alle duisterlingen.
Het fanatisme des geloofs kan jubelen en toch is het door zulke daden bezig zijn eigen graf te graven. Aan honderden en duizenden zullen door zoo'n sterk sprekend feit de oogen zijn opengegaan en zij zullen in twijfel zijn geraakt om na te denken en dat is de eerste voorwaarde om verder te komen.
Helaas! Het schijnt dat elke vooruitgang niet anders verkregen kan worden dan over lijken heen. Wel is dus de weg van den vooruitgang één groote lijdensweg.
Maar door strijd tot overwinning, door lijden tot heerlijkheid en dus al staan wij weemoedig en met betraande oogen bij het graf van onzen kameraad en medestrijder, toch versagen wij niet, integendeel; uit zijn voorbeeld willen wij kracht putten, om moedig voort te gaan op den weg, dien ook hij bewandelde.
Ferrer is niet het eerste slachtoffer geweest van geloofsfanatisme, hij zal het laatste niet zijn.
Bereiden wij ons voor, om even trouw en fier voor ons beginsel pal te staan als Ferrer dit deed. Wij hebben alle reden om grootsch op hem te zijn.
| |
| |
Eén leering kunnen wij nog trekken uit dit alles en die vooral niet aan ons voorbij mag gaan.
Ferrer was onschuldig aan dit oproer in den zin der wet, daar hij er in geen enkel opzicht deel aan had, maar stellen wij ons voor, dat hij vol vreugde gezienheeft dat het volk in verzet kwam tegen het oproepen der reservisten, dat het niet maar van zins was zichzelf ten offer te brengen voor de belangen der kapitalisten, de eenige die voordeel kunnen trekken uit den oorlog in Marokko. Hij zag hoe de antimilitaristische propaganda toch niet te vergeefs is geweest en hij was er zeker grootsch op dat het Spaansch volk aan gansch Europa het voorbeeld heeft gegeven, om niet blindelings zich als willooze werktuigen te laten gebruiken voor anderen.
De koloniale oorlog is dus de oorzaak van alles en de roomsche kerk maakt gebruik van de gelegenheid, om zich te ontdoen van een gehaten vijand.
Staat en Kerk reikten dus alweer elkander de hand.
En misschien heeft hij wel in de stilte zijner cel bij zich zelven gedacht: was ik maar schuldig geweest, had ik mij maar aan 't hoofd van het oproer geplaatst, wie weet of de zaken dan niet heel anders geloopen waren. Mijn kop kost het mij toch en dan had ik hem liever gewaagd met de kans op overwinning dan hem nu te verliezen zonder dezen.
Althans dat zou het eenige verwijt zijn geweest, dat ik mij zelf in dit geval gemaakt zou hebben.
Men wist blijkbaar niet wat men wilde. De soldaten stonden klaar om zich te verbroederen met de arbeiders, 70 gendarmes, zooveel als hier de maréchaussées, staken de kolven van de geweren omhoog en Hoyos, die beschouwd werd als het hoofd dezer muiterij, is dan ook | |
| |
op dezelfde wijze als Ferrer neergeschoten op Montjuich, het bewijs leverende dat zelfs onder den politierok nog niet altijd alle gevoel van recht en menschelijkheid is uitgedoofd. Eere zij ook zijn nagedachtenis!
Saint Just heeft eens zoo terecht gezegd: wie halve revoluties maken, zullen er zelven bij ondergaan. Daarom als men begint, moet men wel weten wat men doet, maar de leuze moet dan zijn:
OVERWINNEN of STERVEN.
Grootmoedigheid zal het volk te vergeefs wachten van zijn onderdrukkers. Met meedogenlooze wreedheid laten zij na een overwinning de wraak neerkomen op de overwonnenen. Men heeft het gezien na de kommune te Parijs, toen men een bloedbad heeft aangericht zoo vreeselijk, dat zelfs de Bartholomeusnacht te Parijs ten jare 1572 er slechts kinderspel bij was. Daarom moeten wij strijden met al de energie der wanhoop en liever sterven in den strijd dan te vallen in de handen der tegenpartij.
De moord op Ferrer is zeer zeker een misdaad, maar zij is nog erger, zij is een fout die gewroken zal worden.
De moord op Ferrer is een laffe wraakneming der klerikalen, omdat zij hem niet met argumenten hebben kunnen weerleggen.
Maar het kon wel wezen, dat het doodvonnis, voltrokken aan Ferrer, tegelijkertijd het doodvonnis werd van de Spaansche monarchie en de komst der republiek voorbereidde.
De 13e October van het jaar 1909 zal, als later de geschiedschrijver de gebeurtenissen van dit jaar zal boekstaven, gebrandmerkt staan als een dies nefastus (ongeluksdag), die onvergetelijk zal blijven; en zoolang | |
| |
er menschen wonen op de aarde, zoolang zal de naam van Ferrer voortleven onder een dankbaar nageslacht.
Laat de Torquemada's, de Canovas, de Maura's op kerkelijk en staatsgebied er nog velen fusileeren, het zal alles niet baten, de ontwikkeling kan niet worden uitgeroeid en door die offeranden zal de rechtvaardige zaak des volks toch zegevieren.
Voorwaarts dus over de lijken heen, voorwaarts al gaat de weg van den vooruitgang ook heen door tranen en bloed.
Wat te verwachten was is geschied. Rome, dat zich zoo leelijk gekompromitteerd heeft door dezen moord, die als haar werk moet worden beschouwd, is genoodzaakt zich te verdedigen. Maar hoe doet zij dit? Niet door bewijzen te leveren van Ferrer's schuld, neen door een lasterkampagne te openen en bij duizenden exemplaren strooit zij kwistig blaadjes rond, waarin Ferrer wordt uitgemaakt voor al wat slecht is.
Ziehier één bloempje uit deze bloemlezing:
‘Ferrer was een echtbreker, een ontaard vader, een bederver der jeugd, een oproermaker, een aanwerver van moordenaars... Al onze lezers mogen uit de Ferrer verheerlijking door vrijdenkers en socialisten voor eens en voor altijd afkeer hebben gekregen van de liberale en vooral van de socialistische partij, die ellendelingen en monsters als Ferrer onder hare hoede neemt en verheerlijkt.’ (Heilige Familie. Zondagsblad voor 't katholiek huisgezin).
Het is weer de oude methode, die gevolgd is en die treffend wordt beschreven in de evangeliën.
Eerst zeiden zijn vijanden van Jezus: hij is krankzin- | |
| |
nig, en zij zetten zijn familie op om hem thuis te halen, Jezus gaf er niet om en brak met zijn familie.
Toen dit niet hielp, luidde het weldra: hij is een slecht, een onzedelijk mensch, hij gaat om met hoeren en tollenaars, met het uitschot der maatschappij. Dit baatte ook niet, want onverstoord ging Jezus met zijn werk voort.
Maar toen zei men: hij is een opruier, hij verleidt het volk. Dit hielp en men bracht hem tot stilzwijgen door hem te nagelen aan het kruis.
Zoo doet men nu ook met Ferrer. Alle mogelijke kwaads wordt er van hem verteld, zoodat men hem ten slotte tot een monster maakt.
Aan allen die zoo doen, geven wij alleen ten antwoord wat Trinidad Ferrer, een dier mishandelde (?) en vertrapte (?) kinderen schreef in een der bladeren:
‘Mijn vader is een beste en rechtvaardige vader geweest voor al zijn kinderen. Hij heeft geen van allen voorgetrokken. Toen wij jong waren, nam hij ons mee op zijn wandelingen en wees en verklaarde ons alles, wat onze kinderoogen aanschouwden. Als gevolg van zijn vriendelijkheid en zachtmoedigheid, wier innigheid alleen verwanten ten volle leeren kennen, waren zijn berispingen, als hij die al eens tot ons richtte, meer zachte terechtwijzigingen dan bestraffingen. Hij heeft al zijn kinderen evenzeer lief gehad.
Mijn vader heeft veel gearbeid en bescheiden geleefd, aangezien hij wenschte, dat zijn geld evenals al zijn bemoeiïng aan de Moderne School ten goede zouden komen, dat werk waarop hij zoo trotsch was en waarvoor hij zijn leven gelaten heeft.’
Deze eenvoudige getuigenis zegt genoeg en behoeft geen kommentaar. En al zal zij niet helpen tegen las- | |
| |
teraars, want deze hebben het beroep om hun smerig werk ondanks alles voort te zetten, zij zal de oogen openen van vele eenvoudige en weldenkende zielen.
Maar buitendien laat uw aandacht niet afleiden, door u op zijpaden te laten voeren.
Toen Multatuli en zijn Max Havelaar het pleidooi had geleverd om te bewijzen dat de Javaan werd mishandeld, toen werd hij ook van vele kanten belasterd en gesmaad.
En weet ge wat zijn antwoord was?
Ge vindt het aan het slot van dat boek.
‘Het boek is bont... er is geen geleidelijkheid in... jacht op effekt... de stijl is slecht... de schrijver is onbedreven... geen talent... geen methode...
Goed, goed... alles goed! Maar... de Javaan wordt mishandeld!’
Juist, zoo is het!
En weer als men hem verwijt, dat hij zijn vrouw slaat, dat hij alle dagen zooveel bittertjes drinkt, dat hij een slecht mensch is, in wiens presentie geen vrouw veilig is, dan antwoordt hij weer: goed, goed... alles goed! Maar... de Javaan wordt mishandeld!’
Zoo moet ook ons antwoord zijn.
Als men dus zegt: die Ferrer was een echtbreker, een slechte vader, een bederver der jeugd, dan moeten wij daar niet op ingaan, maar wij moeten zeggen: goed, goed... alles goed... Maar... Ferrer is onschuldig doodgeschoten!
Ziet, zoolang men de bewijzen van zijn schuld niet heeft geleverd, d.w.z. dat hij de aanstichter is geweest van het oproer te Barcelona, zoolang blijft het een moord, die hier geschied is.
| |
| |
En dit is erkend door den Spaanschen Jesuït, Gabriël Palau, die in een schrijven aan het Bureau der Sociale Katholieke Actie alhier spreekt ‘over de terechtstelling van den vrijmetselaar en anarchist Ferrer, die zooveel en zoo verschrikkelijk onheil heeft gesticht door zijn helsche “Moderne Scholen” en door zijn onophoudelijken strijd tegen de christelijke sociale orde.’
Maar wij weten het en wij kunnen het niet genoeg herhalen: Ferrer is niet vermoord omdat hij de aanstichter is geweest van dat oproer, dat gelooft binnen kort niemand meer, maar omdat hij de stichter is geweest van de Moderne School, die ten doel had een vrij-denkend en vrij-handelend geslacht aan te kweeken en dan, ja dan zou de oppermacht van Rome voor goed gebroken zijn.
|
|