Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 8(1908)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 397] [p. 397] Sneeuw I. Het weder weet Niet hoe zijn leed Nu weg te weenen; Geen tranengulp Wil hare hulp Ter laafnis leenen. Zijn grauw gelaat Een rouw verraadt, Sinds lang verzwegen. O, dat zijn hart Ontzwangerd werd Door zwalpen regen! Maar neen, het tracht Geluidloos zacht Zijn hart te ontruimen, En zonder zucht Vervult de lucht Met lichte pluimen. Diep in het hart Gedragen smart Schuwt harde schokken. Hoe teer en rein In zoet gedein De blanke vlokken! [pagina 398] [p. 398] II. De lucht is zuiver, tintelblauw En draagt geen rimpel meer van 't pijnen, Als iemand, moegesard in 't nauw, Wiens tranende oogen vreugdeschijnen, Wanneer de prangen plots verdwijnen. Hoe ver is nu de bange storm? Vergeten met het nederstrooien Van blanke bloemen, die den vorm Van alle dingen als voltooien In 't zoet gedons van kalme plooien. De hemel liet een schoon gedicht Uit zijn benarden boezem zijgen; De wereld schijnt betooverlicht Door eene droomensfeer te stijgen En zwijgt in 't alomvattend zwijgen. III. Gelijk een kind de wereld ziet Waarop de witte vlokjes vielen Alsof een wonder is geschied, Zoo luistren naar een eigen lied Vol rein geluk de simple zielen. Een schoone, nieuwe wereld heeft Den alledaagschen weg gedoken. Wie zoekt waarrond de zanger weeft Als over 't lied 't geheime zweeft, 't Geheime waas van tooversproken? [pagina 399] [p. 399] Zoo 't sneeuwt, zoo laat de zanger 't lied Zijn nauwbeklemde borst ontvallen. En zie, een wonder is geschied! Waar 't klinkt, wiens hart en luistert niet Naar 't schallen zijner zielskristallen? Willem Gijssels. Vorige Volgende