Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 265]
| |
So d'Ouden songen, so pepen de Jongen; of hoe M. Blockx Benoit nadeunt.‘Wat mijn voorganger deed, daarmêe heb ik niets te maken’ - zoo verklaarde, zekeren dag, vol zelfbewustheid, de tegenwoordige bestuurder van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium, M. Jan Blockx, toen men hem de zienswijze herinnerde van zijn grooten voorganger, Meester Peter Benoit. Die bevestiging bevat zijn dozis waarheid, in zooverre als het zijn, het doen en laten van een Pygmee heel weinig heeft te maken met de overweldigende, naar alle zijden uitslaande levensuiting van een Heldennatuur, in zooverre als een dwerg niet reiken kan tot de hoogte van een reus. Minder waar is die bevestiging wanneer men ze langs een andere zijde beschouwt. Wanneer men 't aamborstig geknutsel van den eene vergelijkt met het volbloedig werk van den andere, dàn heeft het eene - hoe onwaarschijnlijk het ook klinke - wèl te maken met het andere, niettegenstaande de groote hoedanigheidsverschillen; dàn is, al te dikwerf, 't eene maar een slappe uitwatering van 't sappige andere. - Dit te betoogen zal het hoofddoel van volgende regels zijn.
Het laatste product van M. Blockx's muzikaal labeuren was Baldie, Baldie zaliger gedachtenis, begraven, pas na de | |
[pagina 266]
| |
geboorte, onder 't sarcasme van alle lieden met goeden smaak. Geen mensch wiens oordeel eenig gezag heeft op kunstgebied, verdedigt dit doodgeboren onding en 't past ons niet verder hieraan den tijd onzer lezers te verbeuzelen. We willen ons nu houden aan Herbergprinses, de hoofdschotel der Blockxiania, omdat wij het ruiterlijk vinden altijd den aanval te richten op de sterkste, best verdedigbare plaats. Reeds in het voorspel van het eerste bedrijf treft de volslagen armoede aan inspiratie, aan warmte, aan innerlijkheid en zelfs aan coloriet. De lamheid komt hier, in de eerste plaats, op rekening van Rabo's wraakmotief: Op zich zelf niet schoon van vorm, door zijn dalende chromatiek, komt het nog doorheen het gansche voorspel, ja, zelfs doorheen het gansche stuk, altijd en immer op dezelfde wijze terug. Het liefdethema van Rabo is op zichzelf niet zóó banaalplat als 't vorige: een Meester hadde het kunnen ontwikkelen en opvoeren tot een waarachtig muzikalen zin, zooals Benoit dit overigens gedaan heeft. | |
[pagina 267]
| |
Reeds in de derde maat wordt echter het goede dat in het thema kon schuilen totaal verknoeid, waar M. Blockx de voortzetting (sequenze) in tertsten doet - een van die middeltjes waar M. Blockx van houdt, en die niet weinig bijdragen om aan al zijn werk zijn karakteristieke platheid te bezorgen. Het thema van Reinhilde mag als het beste uit Herbergprinses gelden, althans wat betreft de zinnen van eigen vinding en voor zoover het mogelijk is in dergelijk werk over ‘het beste’ te gewagen. Maar ook dít thema wordt lam door 't eeuwig-weeïg weerkomen, altijd in denzelfden vorm. Over de vulgaire koorzangen, nauwelijks goed genoeg ter verlustiging eener provintie-kermis in een of ander achteraf-stedeken, zullen we liever heenstappen - ‘laat den boel maar draaien!’ - om alzoo, meer bepaald, te komen op het eigenlijk terrein van dees betoog. Het Rita-thema: trekt juist onze aandacht, doordat het één dier opvallend flauwe uitwateringen is van motieven uit den Rhijn van Peter Benoit - door dezen zoo behendig en vooral op zoo grootsch-geharmonieerde wijze aangewend. | |
[pagina 268]
| |
Kenmerkend is o.a. de in 't oogloopende overeenkomst tusschen beide volgende themas; het eerste uit Herbergprinses, zooals het zich voor 't eerst vertoont waar Rita poogt Merlijn te verleiden, en het tweede uit het tweede deel van Benoit's onsterfelijken Rhijn: Zooals men ziet: een kleine verandering in het rythme, maar, voor 't overige, geen eigenlijk verschil als melodiek; alleen in den aanvang van het thema gebruikt M. Blockx sol, do, kruis, waar Benoit sol, kruis, re, zet. Nòg treffender is de gelijkenis, zoowel onder oogpunt van melodiek als van harmonie, tusschen volgend Merlijnthema van M. Blockx en 't daarachterstaand Lorelei-thema van Benoit: | |
[pagina 269]
| |
Zet het Benoit-thema in breeder maat, ontneem het de beweging gegeven door den leeuwenklauw, en... M. Blockx verschijnt. 't Zou ons al te vèr voeren, moesten we voortgaan alle themas af te drukken die onze vooruitzetting staven: zij zijn maar voor 't grijpen en ieder, die ze voor eigen rekening opsporen wil, zal zonder veel tijd noch moeite een rijken oogst vergaren. - We wijzen nog maar even op den zoo beruchten karnaval, waarvan de hoofdelementen lang te ‘wijken’ lagen in de geniale wellen van den Rhijn (2de deel). En de beiaard uit den optocht, wat is die anders dan een verwijfde weergaaf van den beiaard uit Benoit's hoog-mannelijken feestzang?! De volksliederen - die onuitputtelijke bron, mild opwellend diep uit den schoot van ons aller zielevoedster, de Groote Naamlooze - de volksliederen, dit publiek domein, gebruiken als fondament eener muzikale ontwikkeling, kan in zekere gevallen, in handen van geniale temperamenten, tot allerhoogste schoonheid leiden. Zóó b.v. die onovertroffen en onvergelijkelijke ouverture van Charlotte Corday, zóó 't Lied der Vlamingen, zóó honderden perels uit den kunstschat van Benoit; zóó de Twee Grenadiers van Schumann; zóó 't werk van Smetana; zóó bij Humperdinck en ook bij Grieg - om slechts deze groote namen te noemen. Maar, waar het volkslied bij die fijnbesnaarde kunstenaars wordt tot een element van schoonheid, bij 't bouwen aan hùn werk, daar is bij M. Blockx het aanwenden van volksliederen, in den vorm van ‘hors-d'oeuvre’, voor 't meerendeel noch meer noch min dan een misloopen verbloeming van eigen onmacht... De bestuurder van ons Koninklijk Vlaamsch Conservatorium moest een tijdje in de leer gaan bij bovengenoemde meesters... | |
[pagina 270]
| |
Want ja, er wordt wel eens beweerd - ook door dezulken die 't niet hoog opnemen met Blockx's beteekenis als scheppend kunstenaar - dat hij toch groote technische vaardigheden heeft en o.a. zeer knap kan orchestreeren. Wel neen, ook dàt niet, zelfs dàt niet. - In Herbergprinses, meer dan elders, heeft de orchestratie enkele, alhoewel slappe, uiterlijke hoedanigheden; maar, benevens de zichtbaarheid der ruwe ‘ficelles’Ga naar voetnoot(*), is ze leeg, leeg om bij te huilen, zóó leeg dat zij haar weerga slechts vindt in de andere werken van dezen onvermoeibaren muziekmaker. - Wat daarbij te zeggen van de persoonsteekening en wat van de gemoedsuitdrukkingen? Nergens wellicht komt het factische en 't onbenullige van het werk scherper te voorschijn dan hier. Nemen wij als voorbeeld, in het tweede bedrijf, de schets der droefheid van Katelijne, zooals die opdaagt in het voorspel en in het bedrijf halsstarrig volhardt in de droef- of liever in de boosheid: Dat gaat maar, gaat maar, altijd in chromatische stijging, zonder einde... Neen, dat is geen smart, dat is geen uiting van zielelijden; dat is gemakkelijke kunstenmakerij, dat is armzalig boerenbedrog. | |
[pagina 271]
| |
Het artistieke ligt op het werk van M. Blockx als een heel licht arstvernisje, dat bij de minste nagelschuring afreuzelt en dan zijn schamele poverheid ontbloot. Waar wij den braven man zien opblazen tot Meester in de Vlaamsche Muziek, tot de Vlaamsche opera-schrijver, daar denken wij altijd, onwillekeurig, aan die goedjonstige ‘grenouille qui voulait se faire aussi grosse que le boeuf’. Wie weet of het hem niet even kwalijk zal vergaan! En nochtans: met ijver en hard werken zou M. Blockx ons allicht een aardig lied of zelfs een verdienstelijk concertstuk leveren. Dààrvoor ligt er, hier en daar, wel een schuchtere belofte in zijn reeds uitgebreide voortbrengst. M. Blockx moet leeren klaar zien in zijn aanleg en zijn mogelijkheden, en niet hooger springen dan zijn stok lang is. Maar, bij God, voor hem zelve, voor de eer onzer kunst in 't algemeen en onzer nationale muziek in 't bezonder, uit eerbied voor de School waarin hij de plaats van den Meester kreeg, en, bovenal, om niet langer bij te dragen aan 't verknoeien van den reeds zoo bedorven smaak van ons steeds belogen en bedrogen Vlaamsche volk, moet M. Blockx zijn handen houden van de dramatische, dat is van de opperste uiting der kunst.
Dr. Lieven Muyshondt.
Lente, 1908. |
|