Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 73]
| |
De predikers van het individueel anarchisme in Rusland. (Vervolg.)Ook zien wij dat de Russische vertegenwoordigers van het anarchistisch individualisme de trouwe leerlingen zijn van hun westersche meesters. Stirner en Tucker bouwen hun leer op den grondslag van het onafhankelijke individu en zijn persoonlijk belang op. Vandaar de naam ‘egoïsten’ dien zij zichzelven geven. De Eenige van Max Stirner doet zijn best zijn persoonlijke waarde, zijn originaliieit te verzekeren: ‘Ik ontken alles wat niet Ik is!’ Hij beschouwt alles uit het oogpunt van het verbruik. ‘Wij allen zijn voor elkander uitsluitend interessant uit het oogpunt van nut, van deel, profijt, winst, die men van elk uwer kan halen.’ Maar nauwelijks daalt hij uit de abstraktie op den platten grond, waar alles meer samengesteld is, nauwelijks werpt hij den blik op een levend mensch, of hij is verplicht een breede opvatting te geven van die gedachte van profijt; hij neemt nu veel dingen aan die niet aan Mij toebehooren. Voor zijn eigen geluk bemint hij de menschen, zoo zegt hij, maar ‘alle menschen, niet alleen sommige’. Hij sympathiseert met elk gevoelig wezen; hij deelt zijn vreugde en zijn smarte; hij is klaar om zich veel te ontzeggen ten einde een ander wat plezier te bezorgen. ‘Ik ben bereid hun alles ten offer te brengen dat mij lief is (niets minder lief dan ik mezelf ben): mijn leven, | |
[pagina 74]
| |
mijn geluk, mijn vrijheid. Maar ik kan hem mijn Ik niet ten offer brengen; ik blijf egoïst en verbruik altijd mijn naaste (zelfs als ik mij voor hem opoffer).’ Na al wat voorafgaat, heeft deze laatste restriktie niet de minste waarde en wij zien er van af de kwestie te bespreken, of de egoïst door zijn leven ten offer te brengen aan zijn naaste, hem verteert, dan wel of integendeel hij het is die verbruikt wordt door hem. Ziethier de eerste tegenspraak die wij kunnen aangeven tusschen de abstrakte opvatting van den egoïst Stirner en zijne werkelijke vleeschwording in het leven. In den loop van zijn uiteenzetting zal het hem meer dan eens gebeuren dat hij wegens het verbruik zijn standpunt heeft verlaten. Het kan geschieden dat er menschen sterker zijn dan de ‘Eenige’ en zij zullen hem beheerschen. ‘Maar wie zou erop bedacht zijn om te zeggen dat elkeen gemachtigd is te doen al wat hij wil?’ roept Stirner verontwaardigd uit. ‘Is het dan een Ikheid, een persoonlijkheid die ophoudt te bestaan? En de persoonlijkheid is geenszins verplicht alles toe te laten, alles te verdragen. Verdedig u en dan zal niemand u kwaad doen.’ Maar zeer goed begrijpend dat voor een zwak Ik de oplossing van het vraagstuk niet voldoende is, voegt hij erbij: ‘als er achter mij een steun is, samengesteld uit duizenden en duizenden individuen, dan kunt gij door u bij hen te voegen een werkelijk respektabele macht instellen en het zal u, namelijk u en hen, gemakkelijk vallen den tegenstander te overwinnen.’ Maar als zij komen tot den strijd tegen den gemeenschappelijken vijand zijn de twee bondgenooten, d.w.z. de Eenige en de veelvuldige kracht die hem steunt, | |
[pagina 75]
| |
genoodzaakt hun meeningen over het verbruik elk tegenover den ander, aanmerkelijk te wijzigen en hun drang naar de onafhankelijke originaliteit, vooral in den loop der verwerkelijking van den praktischen vorm door Stirner aanbevolen, te weten de algemeene werkstaking der in opstand komende arbeiders. En ook moet men nog opmerken dat zelfs een sterke persoonlijkheid niet geïsoleerd kan bestaan, omdat dit hem èn materieel èn zedelijk schadelijk is. Maar wat de maatschappij en de sociabiliteit betreft, Stirner heeft er een afkeer van. En hij meent zich uit de moeilijkheid te halen door zich de vereeniging van egoïsten te verbeelden: ‘De vereeniging, verzekert hij, is geen maatschappij. De maatschappij is een gefingeerde vereeniging, een lijk van een vereeniging.’ Gij meent misschien dat de knoop is losgehakt? Neen, Stirner bekent met zekere bitterheid dat de vereeniging, zelfs zooals hij zich die voorstelt, hinderlijk is voor de vrijheid van het individu. Wat Tucker betreft, hij aanvaardt allereerst dat het leven van het individu nauw is verbonden aan dat der maatschappij, en in naam van deze zelfde maatschappij laat hij restrikties toe op de individueele vrijheid, zooals gevangenis, foltering, doodstraf. Wij hebben reeds vermeld dat dit deel van Tucker's leer hem verwijten van Borovoï op den hals haalt, die zijn best doet het individu onafhankelijk te maken door middel van den technischen vooruitgang, die onophoudelijk toeneemt. Het is onbetwistbaar dat noch Stirner, noch Tucker erin geslaagd zijn konsekwent te blijven ten einde toe met henzelven en hun scheepje in veilige haven binnen te loodsen. | |
[pagina 76]
| |
Maar de kwestie stelt zich aldus, nl. om te weten of Borovoï het recht heeft beschouwd te worden als een logische individualist. Bestaat het konsekwente individualisme in het absolute isolement?Ga naar voetnoot(*)
Om op deze vraag te antwoorden, moeten wij eindelijk het domein van de metafysika verlaten en van meer nabij zien wat het individu is. Het woord, evenals de etymologische zin het overigens aangeeft, wil zeggen een ondeelbaar wezen, een eenheid. Het is een element, het is een miniem deel substantie die al zijn eigenschappen bezit. In de scheikunde is dit gedeelte een atoom van een scheikundig element. Maar reeds deze scheikundige opvatting is slechts een abstraktie en men is genoodzaakt voor de studie der scheikundige lichamen, ook nog het begrip van molekule, dat is samengesteld uit minstens twee atomen, binnen te voeren en dat het eenvoudigste van alle elementen voorstelt. In de biologie wordt de zaak meer ingewikkeld; het biologisch element is de cel die de hoofdeigenschappen van het leven bezit: de gevoeligheid, de voeding en de beweging. Naarmate wij hooger opstijgen op de ladder der levende wezens, komen wij tot een graad waar het biologisch element, d.w.z. de cel, een eigenschap meer verkrijgt, namelijk de seksueele vermenigvuldiging die niet meer het eenvoudige resultaat is der voeding, maar een handeling die de ontmoeting onderstelt van twee organismen van verschillende sekse. Daar staan wij voor het begin der betrekkingen tusschen de geïsoleerde organismen, wat staat tegenover de bestaanswijze der | |
[pagina 77]
| |
dieren, die zich vermenigvuldigen door verdeeling en afsnijding Deze betrekkingen hebben tot voorwaarde het seksueel instinkt der levende wezens, het opkweeken van hun afstammelingen, enz. In den loop der organische evolutie wordt deze opvatting van het individu steeds rijker in karakters. Eenerzijds kunnen wij langs de lijn der organische evolutie een soort overgang konstateeren: elke vorm van dierlijk leven schijnt een schakel van een enkelen kolossalen ketting en men kan zeggen dat de evolutie in het algemeen zich uitstrekt naar de altijd toenemende vermenigvuldiging der veroveringen die tevoren zijn gemaakt, verkregen gedurende voorafgaande fases. Anderzijds verwerven eenige organische soorten onder den invloed van het milieu, de eigenschappen die ze vaststellen bij een gegeven graad, die hen verhinderen te evolueeren en ze vertragen door ze eenigszins immobiel te maken. De noodlottige ontwikkeling van deze karakters leidde ze meer en meer af van den rechten en normalen weg van den organischen vooruitgang. De opgaande lijn der progressieve evolutie der organische wereld volgende komen wij tot den hoogsten graad van onzen tijd - den mensch. Welke zijn dus de eigenschappen van het individu der menschsoort? De neigingen die in den loop der organische ontwikkeling zijn aangegeven, worden in hem het duidelijkst aangeduid. Zij voeren hem in den loop zijner ontwikkeling steeds hooger en steeds meer vooruit: dank daaraan is de mensch, volgens een gelukkige uitdrukking van Nietzsche, een groote virtualiteit. Al wat wij in hem zien, zijn de sporen van het dierlijk | |
[pagina 78]
| |
leven, de overblijfsels, de rudimenten van organische eigenschappen, die de dieren hebben vernederd tot den rang van dieren en hen hebben verwijderd van den grooten weg van den organischen vooruitgang.
Gedurende het leven in de baarmoeder maakt de menschelijke embryo, precies als elk dierlijk embryo, de evolutie door van de soort (vandaar dat de antogenie de filogenie reproduceert, zooals men zegt) en het komt ter wereld, voorzien van alle bizonderheden die in staat zijn tot de latere ontwikkeling, eigen aan dezen organischen groei. En van het milieu hangt de machtige en breede opheffing of ontluiking af dezer wezenlijk menschelijke karakters. Uit eenige voorbeelden, die wezens heel bizonder bevoorrecht door een welwillend toeval aanbieden, kunnen wij oordeelen over de volmaking waartoe de menschelijke soort in staat is. De actueele voorwaarden van het sociale milieu laten slechts op het oogenblik toe de ontwikkeling tot het genie van eenige zijden van het menschelijke wezen en dit zelfs ten koste van de verplettering van een hoeveelheid andere menschelijke wezens. Dank hieraan werden altijd sommige menschelijke eigenschappen van dit individu verstikt en bijgevolg zijn ontwikkeling is nooit volledig. Maar de mensch is geroepen om een harmonische en volledige ontwikkeling te verwerkelijken; dat is zijn ideaal: het is de ideale opvatting van het individu, het is de ‘groote virtualiteit’ of wat op hetzelfde neerkomt, het is de groote noodzakelijkheid die men zal verwerkelijken, elke ekonomische en politieke heerschappij opheffende. Maar welke zijn deze werkelijk menschelijke karakters | |
[pagina 79]
| |
die een typische en ontwikkelde vertegenwoordiger van de soort onderscheiden, de ‘homo sapiens’, van een ander individu dat behoort tot dezelfde maar minder ontwikkelde soort? Het zijn wel verstaan niet de grove anatomische verschillen. Het uitwendig aanzien laat dikwijls niet toe te onderscheiden tusschen een idioot en een mensch die een normaal verstand heeft. Het voornaamste verschil dat een mensch dien naam waardig onderscheidt van het dier en van een eenvoudigen geest, dat is de rijkdom en de fijnheid van het inwendige leven. De ontwikkeling van het psychische leven onderstelt als conditio sine qua non de sociabiliteit, het menschelijke milieu. Op den lageren trap zelfs voert het bestaan van deze voorwaarden tot een grooten vooruitgang van het verstand. Een nieuwe machtige drijfveer komt erbij die de menschen drijft naar het sociale leven, nl. het vermogen van den mensch om gearticuleerd te spreken, en als gevolg daarvan de samengesteldheid der gedachte. Plaatst een pasgeborene in een donker hol, hij zal blind worden; de ontwikkeling van het gezicht zal hem ontbreken. Het gehoor ontwikkelt zich niet bij een wezen dat geïsoleerd leeft. Evenzoo gaat het met het psychische leven. Er moet een uitwisseling plaats hebben tusschen de mentaliteit van het individu en de ontwikkeling der gedachte en haar uitdrukking die het bestaan der maatschappij onderstelt. Maar dit sociale milieu ontwikkelt op zijn beurt de andere zijden der menschelijke natuur, die verbonden zijn met het vermogen om te denken en te spreken. | |
[pagina 80]
| |
En al deze hoedanigheden ontwikkelen zich noodzakelijk, gedwongen evenals een plant het doet onder gunstige omstandigheden. Buiten de maatschappij van zijns gelijken, buiten vaste en intieme banden, kan de mensch in geenerlei opzicht al zijn eigenschappen ontwikkelen, den vrijen loop geven aan zijne psychische macht, zoodat in tegenstelling tot hetgeen de Russische en Europeesche individualistische anarchisten beweren, de maatschappij niet alleen het individu niet verstikt maar verschijnt als een onmisbare voorwaarde voor zijn geheele en verschillende ontwikkeling. Het wezenlijke anarchistische ideaal en het sociale leven in plaats van elkaar te weerspreken, stellen twee samengaande begrippen voor. De sociabiliteit bij de dieren en de menschen wekt de latere ontwikkeling der sociale instinkten, van het wederzijdsch dienstbetoon, van de wederkeerige vriendschap op tot de meest zedelijke uitdrukking van deze eigenschappen: de solidariteit. Al deze psychische krachten en hun zeer belangrijke rol in de kwestie van het overleven der soorten zijn reeds door Lamarck aangegeven. Het Darwinisme, vooral zijn begrip, vereenvoudigd door de behoeften der vulgarisatie heeft de dwaze kracht der psychische krachten in de organische ontwikkeling doen vergeten. In het boek van Kropotkine ‘Wederkeerig Dienstbetoon’ worden eenige staaltjes vereenigd ten bewijze dat het overleven der sterkste soorten in den strijd tegen de natuur en de andere soorten niet altijd het bewijs is van den organischen vooruitgang, want de overwinnaar is te dikwijls versmacht en uitgeput door den strijd. Integendeel de waarborg van den vooruitgang | |
[pagina 81]
| |
is de samenwerking en het mutuellisme, en niet de konkurrentie.Ga naar voetnoot(*) Als men bij het bestudeeren van het sociale leven rekening wil houden met een menschelijk individu dat in werkelijkheid bestaat en niet met abstrakties, moet men beslist in overweging nemen wat wij boven zeiden. Het is niet mogelijk bij het onderzoek van het menschelijke leven den mensch willekeurig te ontrukken aan zijn milieu, de banden te verbreken die het individu verbinden aan het leven van het heelal waarvan hij een der schakels is. Het wetenschappelijk evolutionistische standpunt, dat met één slag het geheele heelal omvat, is geworden tot een der veroverde waarheden. Alle takken der wetenschap die zich bezig houden met het leven van het heelal worden doordrongen van de gedachte der éénvormigheid van het leven, der éénvormigheid zijner wetten en openbaringen. Deze eenvormigheid wordt overal waargenomen in alle veranderingen waartoe de krachtstof vatbaar is, van hetgeen men kan voortbrengen in een laboratorium tot hetgeen plaats vindt in de verst verwijderde planeten. Het leven der planten en dieren, het lot der menschelijke maatschappijen, het bestaan der sterren - dit alles is vastgeketend in een groot geheel, dat een gemeenschappelijken oorsprong heeft en dat zich gelijkvormig verandert. In den hedendaagschen staat der wetenschap kunnen wij de meeste verschijnselen herleiden tot fysiko-mechanisch-scheikundige processen: wat de anderen aangaat die zich nog niet leenen tot ontleding, men kan binnen kort hetzelfde resultaat verwachten, dank zij de vorderingen der exakte wetenschappen. | |
[pagina 82]
| |
Dus de sociabiliteit (de mensch als gezellig wezen) is het wezenlijk en onverjaarbaar karakter van den mensch. Men moet dit niet vergeten, als men een bespiegelend stelsel wil samenstellen dat de menschelijke natuur tot basis neemt. Het is niet de maatschappij in het algemeen die het individu van de soort homo sapiens beheerscht en onderdrukt, maar het is de hedendaagsche vorm der maatschappij die hem afleidt van den weg van den organischen vooruitgang en die hem drijft tot verval. Maar de waarborg van het succes in den strijd tegen dezen vorm, den strijd voor de geheele ontwikkeling van het individu - het individu bevrijd van alle onderdrukking, deze waarborg zit in de sociale karakters zelf van den mensch. Het onderdrukte deel der menschheid, vereenigd door het gevoel van solidariteit en onderling dienstbetoon, zal de overwinning behalen en de parasitaire laag afschudden die het onderdrukt en die geen ander beginsel kent dan de konkurrentie. Het individualisme, om werkelijk konsekwent te zijn met zichzelf, heeft niets te maken met dit verminkte individu dat de logische egoïst van Stirner is. Het begrip van het egoïsme is veel beperkter dan dat van het individualisme. Wat het begrip aangaat van het ware individualisme, het is een onbegrensd deel van ons wereldbegrip. Ons, ik versta daaronder het begrip der kommunistische anarchisten. Het anarchistisch individualisme is geen logisch en konsekwent individualisme.
Wladimir Zabrenew. (Wordt vervolgd.) |
|