[Vervolg: De eerste volgelingen van Loy den Schaliedekker en dezes onderhoud met Luther te Wittenberg]
geboezemd, zond hij ‘An die Christen zu Antorff’, dat is aan de Christenen of hervormden van Antwerpen, een lang epistel waarin hij hen op hun hoede stelt voor de ‘pollter- en de rumpelgeyst’ (de geest der duisternis, de suppoost van Satan) die onder hen was opgestaan. De stedelijke boekerij van Antwerpen bezit een gedrukte, aller-zeldzaamste copij van dien brief, als bewijsstuk toegevoegd aan de geschiedkundige studie van Mr. Julius Frederichs over ‘de Secte der Loïsten of Antwerpsche Libertijnen’. De nieuwe Sint-Paul fulmineert daarin tegen den jongen ketter, waarvan hij zelfs acht voorstellen aanhaalt, onder andere dit waarin Loy uitwijdt in deze termen over een voorschrift uit het Evangelie: ‘De natuur leert, dat ik mijnen naaste doen moet, wat ik mij wil gedaan hebben, zulks willen is 't geloof’. Hij doet die spreuken volgen van een lange wederlegging, getuigend van het gewicht dat hij hechtte aan de beweging door den jongen Antwerpenaar begonnen.
Het andere document dat betrekking heeft op het onderhoud te Wittemberg is een Latijnsche brief door Luther den 27en Maart 1525 gezonden aan zijn vriend Georges Spalating, waarin hij dezen kennis geeft van de tegenwoordigheid te Antwerpen van een valschen profeet, die opruiende leerstelsels verkondigd.
Volgens de Historie der Nederlanden van Van Metteren, zou Luther een derden brief hebben geschreven, dezen aan de Magistraten van Antwerpen zelf, waarin Loy den Schaliedekker wordt aangeduid met de nogal gewaagde maar smakelijke omschrijving: ‘een serpent onder de palingen geslibberd’.
Noch het originaal, noch een afschrift van dien brief kwamen tot ons.