Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 7
(1907)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 274]
| |
Boeken en TijdschriftenMilitarismus und Antimilitarismus unter besonderer Berücksichtigung der internationalen Jugendbewegung, von Dr. Karl Liebknecht. - 1 M. - Leipziger BuchdruckereiGa naar voetnoot(*).Het Antimilitarisme geniet de groote eer het meest gehaat en vervolgd te Worden door de machtigen der aarde, door de toongevers der maatschappij. Wie het militarisme aanrandt - zij gevoelen het - die randt de kapitalistische maatschappij in haar grondslagen aan. Het schijnt dat men begrijpt hoe deze onmogelijk kan bestaan of voortbestaan zonder het militarisme. Vandaar de groote haat, dien het opwekt. Maar het heeft nog een andere uitwerking, het heeft zelfs de sociaaldemokratische partij genoodzaakt stelling te nemen tegenover het militarisme, wilde men niet allen invloed verliezen op de arbeiders, vooral op de jeugdige arbeiders. De geliefde formule om het militarisme tot privaatzaak te maken heeft men hier niet geheel durven toepassen. Zijn de sociaaldemokraten dan ook geen antimilitaristen? Zoo vraagt men en zij zelven antwoorden dat ‘er in de geheele wereld geen sociaaldemokratische partij bestaat die zooveel streed tegen het militarisme als de Duitsche | |
[pagina 275]
| |
sociaaldemokratie’, gelijk Bebel heeft gezegd op een der partijkongressen. Jammer dat zij de eenige is die dit van zichzelve getuigt, want juist in andere landen wordt dikwijls het verwijt naar die partij geslingerd, dat zij het militarisme slechts zeer zwak bestrijdt. Zeker men stemt tegen de begrootingen van oorlog en marine, men oefent kritiek uit op de uitwassen van het militarisme, maar men tast het toch niet in den hartader aan. Eigenlijk doet men als met zooveel dingen, als daar zijn: de godsdienst, het koningschap, het alkoholisme, de prostitutie. Men zegt dat zijn allemaal gevolgen van het kapitalisme en dus haalt dit omver en al die andere dingen vallen vanzelf weg. Ofschoon dit op zichzelf juist kan worden geacht, meenen wij toch dat juist de bestrijding en ondermijning van die dingen veel kan bijdragen om de omverhaling van het kapitalisme te bevorderen. En dan is het wel degelijk van belang ook tegen die zaken te strijden, vooral ook om door zijn mededoen daaraan den strijd een principieel karakter te doen krijgen of behouden. Maar nu beginnen toch ook de sociaaldemokraten in te zien hoe noodzakelijk het is dergelijke dingen ter hand te nemen. Zoo bracht dr. Karl Liebknecht reeds een paar malen de antimilitaristische propaganda ter sprake op de partijkongressen der sociaal-demokratische partij en al werd hij door Bebel en Vollmar vooral op zijn plaats gezet en vrij wel uit de hoogte behandeld, als werd er genoeg gedaan en als was het dwaasheid den weg te bewandelen, dien hij opwilde, hoe schuchter dan ook nog, het schijnt dat hij zich nog niet uit het veld heeft laten slaan. Althans het boekje van zijn hand, een uitwerking van het referaat door hem gehouden te Mannheim op de Konferentie der Duitsche jongeliedenorganisaties, bewijst zulks. | |
[pagina 276]
| |
Maar het standpunt, door hem ingenomen, is zoo eigenaardig, dat het wel de moeite waard is er een meer uitvoerige bespreking van te geven. Natuurlijk is het boekje op Duitsche leest geschoeid en met Duitsche degelijkheid (?) geschreven - alles wat Duitsch is, is immers degelijk werk waarbij al wat elders verschijnt, ongunstig afsteekt! - maar wij zijn zoo vrij dit werkje als alles behalve degelijk te beschouwen en zullen dit met bewijzen staven. Terwijl het eenerzijds heet, dat de Duitsche sociaaldemokratische partij haar plicht gedaan heeft in zake het Militarisme, zegt hij dat ‘aan een bizondere propagandistische werkzaamheid de Duitsche sociaaldemokratie, die zich speciaal wendt tot de toekomstige weerplichtigen, tot nu bijna nog niets is gedaan’. En dan voegt hij er vragenderwijze bij: ‘of moet de Duitsche arbeidersbeweging, de Kerntroep en de bloem der nieuwe Internationale, zooals zij zichzelve zoo gaarne hoort prijzen, met al de groote voorzichtigheid of vertrouwen zich zoolang afsluiten van deze taak, tot zij door een dozijn Duitsche Fourmies tot haar vervulling gedwongen wordt, tot zij onvoldoende toegerust voor het feit van een wereldoorlog of van een Russische interventie, die bij inspanning van alle krachten strijdmethoden in zekere zin vermeden kunnen worden, om daarvoor dan mede de verantwoordelijkheid te dragen?’. Maar er schuilt een adder in het gras. Immers het is blijkbaar met daarom te doen, omdat men inziet dat het militarisme zoo'n gevaar oplevert dat men er tegen te velde moet trekken, maar omdat men vreest dat men bij het niet terhand nemen dezer propaganda veel aanhang zal verliezen en spelen in de kaart van anderen. Liebknecht zegt het zelf, waar hij als argument om deze propa- | |
[pagina 277]
| |
ganda krachtig ter hand te nemen, aangeeft het volgende: ‘reeds daarom, om het anarchistische antimilitarisme, dat zich ook in Duitschland begint te roeren, in zijn kiem te verstikken’. Als een goed gedisciplineerd, gerekruteerd en gedresseerd sociaaldemokraat het woord Anarchist hoort, dan schijnt hij direkt front te maken en verliest hij in den regel zoodanig zijn gezond verstand dat hij flater op flater maakt in zijn argumentatie. Maar wat is een anarchistisch antimilitarisme? Zijn er dan verschillende soorten van antimilitarisme? Zoo zal misschien menigeen vragen. En het antwoord is: ja. Meer en meer is gebleken is het verschil tusschen anarchisme en sociaaldemokratie niet alleen principieel is, maar zich ook uitstrekt op de meeste punten van taktiek. Liebknecht geeft het onderscheid der beide opvattingen aldus op: ‘de sociaaldemokratische opvatting is historisch-organisch, de anarchistische willekeurig-mechanisch’. Dat klinkt heel geleerd en mooi, maar het heeft slechts één fout, nl. dat het niet waar is. Hooren wij verder: ‘wel is waar beschouwt het anarchisme de menschen als dragers der ontwikkeling, die het bedoelt en hun wil als agens en stelt zich daarom ten taak invloed uit te oefenen op dien wil. En ook de sociaaldemokratie beschouwt het invloed hebben op den wil der arbeiders als haar taak’. Dus dan willen zij toch hetzelfde! In 't geheel niet, zegt Liebknecht, er bestaat het meest fondamenteele onderscheid. Luistert maar alweer: ‘voor het anarchisme is het invloed hebben op den wil de eenige wezenlijke onderstelling van het succes; voor de sociaalde- | |
[pagina 278]
| |
mokratie komt deze naast den objektieven ekonomischen trap van ontwikkeling, waarvan geen enkele, ook niet door den besten wil der massa en eener klasse, kan worden overgesprongen, slechts sekundair in aanmerking’. Maar dit is alweer onjuist. Zou men werkelijk meenen dat de anarchisten zou dom waren om niet te weten dat zij rekening hebben te houden met de ekonomische omwenteling? Het woord ‘objektief’ laten wij buiten bespreking, want dat is slecht gekozen, er bestaat feitelijk niets objektiefs, daar wij de dingen toch steeds waarnemen door onze subjektieve organen. Mechanisch vinden wij overigens een opvatting, wegens welke de dingen toch komen moeten en de enkele mensch slechts een willoos werktuig, een klein rad in de groote machinerie is. ‘Het anarchisme houdt het voor mogelijk door een klein vastberaden hoopje menschen alles te doen geschieden - natuurlijk door het dienstbaar maken van den wil der massa in passiviteit of aktiviteit. Zeker ook het socialisme is van meening, dat een goed gekwalificeerde, vastberaden en doelbewuste minderheid, de massa in beslissende oogenblikken met zich meeslepend, een belangrijken invloed kan uitoefenen. Het onderscheid is echter dit: of men, zooals het socialisme doet, zulk een invloed alleen nastreeft en voor mogelijk houdt in dien zin, dat elke minderheid slechts den wil der massa kan opwekken en voltrekken, van dien wil dien deze door haar bizondere positie rijp en in staat is als haar socialen wil te ontvouwen, ofwel in dezen zin, dat een vastberaden hoopje voorstanders van een handgreepGa naar voetnoot(*) voltrek- | |
[pagina 279]
| |
kers is alleen van een eigen wil en zich slechts van de massa bedient als werktuig voor dit zijn doel, zooals het anarchisme dit doet als een waar verlicht despotisme’. Wij begrijpen niet dat men altijd een voorstelling moet geven van de meening zijner tegenstanders, die onjuist is. Immers waaruit blijkt dat de anarchisten dit willen? Dat de Blanquisten die gedachte zijn toegedaan, dat ook de sociaaldemokraten met hun ‘diktatuur van het proletariaat’ daartoe moeten komen - ziedaar dingen die bekend zijn, maar de anarchisten streven er toch niet naar om de bestaande macht omver te werpen en zichzelve als nieuwe macht in de plaats daarvoor te stellen. Wij weten heel goed, dat elke beweging, die niet voldoende wortelt in het volk zelf, noodzakelijkerwijze moet mislukken. Natuurlijk geeft hem dit aanleiding tot de aardigheid dat wij over alle ongelijkheden die wortelen in den ekonomischen en socialen toestand heenspringen op een ongetoomd paard ofwel het paard optoomen aan den staart! Heel geestig bedacht, er ontbreekt slechts een kleinigheid aan, n.l. dat het niet waar is. Kortom het verschil wortelt hierin: ‘Het sociaaldemokratisch antimilitarisme voert den strijd tegen het militarisme als een funktie van het kapitalisme met de wetenschap en onder toepassing van de ekonomische en sociale wetten van ontwikkeling; het anarchisme beschouwt het militarisme meer als iets zelfstandigs, iets dat willekeurig-toevallig wordt te voorschijn gebracht door de heerschende klassen en voert den strijd daartegen, evenals algemeen tegen het kapitalisme, van een fantastisch-ideologisch standpunt uit, aan de oppervlakte blijvende hangen, door een in de lucht zwevende ophitsing tot een individueel besluit, kortom langs individualistischen weg het militarisme uit den zadel tracht te lichten’. | |
[pagina 280]
| |
Hebben wij hier met onkunde of met opzettelijke verdraaiïng te doen? Weten wij ook niet dat het militarisme niet geheel kan worden overwonnen, zoolang het kapitalisme nog bestaat? Heusch, meneer Liebknecht, dat wisten we al lang, misschien vóórdat ge geboren waart. Maar kijk eens - en dat is het ware onderscheid - als het kapitalisme is terzijde gesteld, dan is daardoor het militarisme nog niet overwonnen. De sociaaldemokraten toch willen het militarisme niet in zijn wezen treffen, zij willen slechts een vorm- en geen wezensverandering, zij willen het volksleger zooals in Zwitserland als vervanging van het staande leger. Wat de heeren sociaaldemokraten antimilitarisme noemen, komt hierop neer: betere bezoldiging, betere verzorging, goede lokalen, goede behandeling, verlichting van den dienst, bestrijding van mishandelingen, hervorming van de militaire rechtspleging en eindelijk het volksleger. Alsof daardoor het Militairisme in zijn wezen is aangetast! Wij anarchisten, zeggen dat ook wanneer aan al die eischen op redelijke en voldoende wijze was voldaan, wij nog antimilitaristen zouden zijn. Begrijpt men nu het onderscheid? Nog iets moois dat den anarchisten verweten wordt. ‘Het anarchisme werkt hier in de eerste plaats met ethische geestdrift, met den prikkel der moraal, met argumenten van humaniteit, rechtvaardigheid, kortom met allerhande drijfveeren op den wil, die het strijdende klassenkarakter van het antimilitarisme miskennen en hem trachten te stempelen tot een abstrakt uitvloeisel van een algemeen geldenden kategorischen imperativus. Het wendt zich daarom konsekwent menigmalen niet alleen aan de manschappen, maar ook aan de officieren. Zoo gelijkt de propaganda van | |
[pagina 281]
| |
het anarchistische antimilitarisme op zeer diskrediteerende wijze op de pathetische deklamaties der Tolstoïanen en de onmachtige bezweringen van den oorlog in den mond van die vrienden van den wereldvrede van het slag van Bertha von Suttner’. Inderdaad men begrijpt niet waar de man het allemaal vandaan haalt. Hij schrijft maar raak, geeft een onbegrijpelijk akabedabra ten beste en wil dit nu zijn lezers voorzetten voor degelijk Duitsch werk! Wij die optreden met den zeer korten maar zeer begrijpelijken eisch: GEEN MAN EN GEEN CENT VOOR HET MILITARISME! worden hier vergeleken bij de pacifisten, tegen wie wij niet geaarzeld hebben krachtig front te maken! Terwijl ik indertijd aan vader Liebknecht te Brussel in 1891 juist het verwijt deed, dat hij zich van de zaak afmaakte met holle frases en ijdele deklamaties, o.a. met een beroep op de geschiedenis, wordt mij nu door zoon Liebknecht mijn eigen verwijt aan mijn adres geëndosseerd. Neen, in frases leggen wij het af tegen de sociaaldemokraten, wij erkennen dit nederig. Is het ook niet merkwaardig, dat de propaganda tegen het militarisme in Duitschland uiterst slap is, wat Liebknecht zelf erkent? Gevallen van dienstweigering, desertie, verzet komen in vergelijking nergens minder voor dan in Duitschland. Neen, zegt Liebknecht, ‘het antipatriotisch antimilitarisme heeft in Duitschland geen vasten bodem en zal daar geen vasten bodem vinden’. Dat zal waar zijn, maar dat pleit juist tegen de propaganda aldaar. In een land waar de partij 3 ¼ millioen stemmen kan uitbrengen bij de stembus, is de propaganda tegen het militarisme van nul en geener waarde. Dit enkele feit teekent den toestand genoeg. Fantastisch noemt Liebknecht de taktiek der anarchisti- | |
[pagina 282]
| |
sche antimilitaristen ten opzichte der militaire werkstaking, die wij bij goeden wil en groote energie uit de ijle lucht meenen te kunnen te voorschijn tooveren!!! Neen, waarde heer, alweer mis geschoten. Maar indien wij in onze propaganda niet door u en de uwen waren bemoeilijkt en tegengegaan, indien men 16 jaar lang, d.w.z. direkt na mijn voorstel op het kongres te Brussel in 1891 de propaganda krachtig had ter hand genomen, wij zouden nu een heel eind verder zijn. Wij weten zeer goed dat als een idee de wereld wordt ingeslingerd, de menschen er niet dadelijk rijp voor zijn, maar dit moet toch voorafgaan. Dan volgt de tijd van propagandamaken om de geesten ermede bekend te maken, er met geestdrift voor te vervullen en als zij eenmaal warm zijn gemaakt, dan zal het zijn weg wel vinden ondanks alle bezwaren en moeilijkheden. Op u en de uwen komt dus de verantwoordelijkheid neer, dat wij nog niet verder gevorderd zijn, dat gij, toen afgevaardigden uit Parijs tot u kwamen om bij de ernstige Marokkoaangelegenheden gezamenlijk een energiek protest tegen een eventueelen oorlog te doen hooren, dat gijlieden hen op alles behalve kameraadschappelijke wijze hebt ontvangen en afgescheept. Was er toen oorlog uitgebroken - en gij kondt er niets van weten of het niet zoover zou komen - een deel, een groot deel der verantwoordelijkheid zou op uw hoofd neergekomen zijn. Zeer karakteristiek voor het anarchistisch antimilitarisme is in zijn oogen mijn brochure ‘Le Militarisme’ (in het Hollandsch verschenen onder den titel: ‘Oorlog aan den Oorlog!’), die hij eigenlijk niet bespreekt, maar kortweg afmaakt. Gaarne had ik een goede kritiek gehad, maar deze werd niet gegeven. Hooren wij slechts hoe hij zich ervan afmaakt. ‘Voor hem (voor mij) zijn wel niet de gekroonde hoofden | |
[pagina 283]
| |
de heeren der wereld, maar de bankiers, de financiers, de kapitalisten (geenszins het kapitalisme als organisch noodzakelijke maatschappelijke orde)’. Maar zijn dan niet de financiers, de kapitalisten de dragers van het kapitalisme? En zeg ik niet dat ‘onze moderne oorlogen kommercieele, sociale oorlogen zijn?’ Of men nu spreekt van de kapitalisten of van het kapitalisme, de bedoeling is precies hetzelfde en dus de heele opmerking van Liebknecht is spijkers op laag water zoeken. Dan doe ik eerst allerlei middelen aan de hand, zooals Laveleye ze opsomt, een negental, en voeg er daarna 10 anderen bij. Allemaal positieve middelen, die toegepast kunnen worden tot ondermijning van het militarisme. Nu bestrijdt hij ze niet, toont niet aan dat ze onmogelijk of utopistisch zijn, maar orakelt zonder iets meer: ‘Zelfs de voorzichtigste kritikus zal hier niets zien dan Tohuwabohu; Tohuwabohu der sociale en historische grondbeschouwing, Tohuwabohu der dispositie, Tohuwabohu der detailopvatting. De hoofdzaak is niet vermeld. Het belangrijkste van hetgeen vermeld is, n.l. datgeen wat betrekking heeft op zekere ekonomische onderlagen van het militarisme, wordt zoo maar terloops, bijna toevallig aangeroerd. Bijzaken, punten van de tweede en derde orde komen op den voorgrond, maar daarnaast weer geheel utopistische, fantastische middelen. De propagandamiddelen voor het antimilitarisme worden bij elkaar geworpen met de antimilitaristische aktie. De oppervlakkigheid der grondbeschouwing, de neiging alles te stellen op persoonlijk initiatief en goeden wil, blijkt hier duidelijk. De slotfrase van het boekje van Nieuwenhuis is echter juist een openbaring uit de diepte van onklare, anarchistische opvatting, zij luidt: stoutmoedigheid, nog eens stoutmoedigheid en altijd stout- | |
[pagina 284]
| |
moedigheid - ziedaar wat wij noodig hebben en de zegepraal is onzer.’ Ziedaar de onware en onwaardige voorstelling, die Liebknecht geeft van mijn boekje en die hij wil laten doorgaan voor een kritiek! Als men verzachtende omstandigheden wil bepleiten, dan zou men geneigd zijn te zeggen dat hij het Fransch niet verstaat, want in mijn brochure is duidelijk genoeg gezegd dat het militarisme ten nauwste samenhangt met het kapitalisme en niet geheel kan verdwijnen zonder den val van het laatste, dat wij hebben te strijden tegen het internationaal wereldkapitalisme: altaar, beurs en leger. Het kost moeite om aan iemands goede trouw te blijven gelooven, als bij zoo'n averechts verkeerde voorstelling geeft van eenig geschrift. Maar wij begrijpen hem wel, hij moet zulks wel doen om den schijn aan te nemen dat de sociaaldemokraten antimilitaristen, ja de eigenlijke antimilitaristen zijn. En toch zij zijn het niet, zij kunnen het niet zijn. ‘Voor hem (d.i. voor mij) zijn de oorlogen afhankelijk van de vrije belissing der bankiers.’ Onwaar, dat heb ik nooit gezegd, alleen dit, dat de oorlogen het uitvloeisel zijn van het kapitalisme en dus daarmede staan en vallen. Zegt Liebknecht zelf iets anders? ‘Voor hem (d.i. voor mij) is de reaktie de partij van het gezag, dat zich uitstrekt ‘van den paus tot Karl Marx’. Men kan begrijpen hoe verbolgen hij is om dit woord. En toch daarom draait de kern der zaak. Een gezagspartij, welke ook - en wie kan ontkennen dat de sociaaldemokratische er eene is? - heeft natuurlijk een machtsmiddel noodig om zich te handhaven. Welnu, dat is een leger in welken vorm ook. | |
[pagina 285]
| |
En de aap komt ten slotte dan ook heel aardig uit de mouw, waar hij schrijft aan het slot zijner brochure: ‘de proletarische jeugd behoort aan de sociaaldemokratie. aan het sociaaldemokratisch Antimilitarisme. Zij zal en moet, als alles zijn plicht doet, gewonnen worden. Wie de jeugd heeft, die heeft het leger.’ Juist, het leger moet komen in handen der sociaaldemokratie. Het hindert hun niet dat er een leger is, het hindert hun alleen dat het leger nu machtsmiddel is tegen hen, maar wordt het een machtsmiddel in hun handen, dan hebben zij er vrede mede. En ziedaar juist het groote onderscheid tusschen het sociaaldemokratisch en het anarchistisch Antimilitarisme. Het eerste wil dat het leger kome in hun handen. Het tweede wil heelemaal niets weten van een leger in wiens handen ook. Welnu, wij vragen: wie zijn eigenlijk de antimilitaristen, zij die het leger vervormen of zij die het afschaffen willen? Het antwoord kan niet twijfelachtig zijn. Daarom onze konklusie is: het sociaaldemokratische antimilitarisme tooit zich wel met dien naam maar is niet antimilitaristisch, kan niet antimilitaristisch zijn, want elke gezagspartij heeft noodig gezagsmiddelen om zich te handhaven. Daarom, wil men in Duitschland werkelijk antimilitarisme, dan moet men breken met de sociaaldemokratie en wel verre van het anarchistisch antimilitarisme in de kiem te doen verstikken, moet dat juist ontwikkeld worden. Mogen de eerste pogingen daartoe aangewend met goed gevolg worbekroond. Men make van het Antimilitarisme geen karikatuur met Liebknecht, maar een gezonde, frissche beweging. F. Domela Nieuwenhuis. | |
[pagina 286]
| |
Max Stirner von Max Messer, mit einem Titelbild von Sascha Schneider. Verlag: Bard. Marquardt, Berlin. - 71 blz. cart.In de mooi uitgegeven serie: Die Literatur, onder de leiding van den befaamden criticus Georg Brandes, verscheen een deeltje aan Max Stirner gewijd door Max Messer. Het is een beknopte, zeer klare uiteenzetting der ideeën van Stirner, in 't bezonder zooals zij wierden uitgedrukt in zijn standaardwerk, De Eenige en zijn Eigendom. In twee vorige nummers van ‘Ontwaking’ wierd dit boek besproken en we zullen er nu niet op terugkomen. Wèl willen we hier vertalen de vergelijking gemaakt door Messer tusschen Stirner en Nietzsche, nadat hij reeds te voren gewezen had op de gedachtenverwantschap met Ibsen: ‘Stirner, die in 't jaar 1845 met zijn eenig werk de consequentste, maar ook eenzijdigste en ruwste uiteenzetting der philosophie van de persoonlijkheid heeft gegeven, was een te vroeg geborene. Hij leefde en stierf, een baanbreker en martelaar der nieuwe cultuur, onverstaan en ongewaardeerd van de naasten als van de versten. ‘Nu echter is zijn naam en zijn werk, nevens die van Nietzsche, tot nieuwe glorie opgestaan. Die samenkoppeling is geen blasphemie, evenmin als die der namen van Goethe en Schiller. Hoe veel Nietzsche ook rijker, machtiger, omvattender is; Stirner had met een slag het diepste inzicht, tot aan hetwelk, en niet erover, Nietzsche zich verheven had, geschapen, en zoo gelijkt Stirner met zijn eenig boek een onmiddellijk uit de vlakte als een smallen kegel uitstekende rots, terwijl Nietsche's werk een lang uitgestrekt gebergte met wonnige dalen en ijzige gapingen gelijken mag, wiens hoogste top dien der eenzame, spitse rots nauwelijks overtreft... | |
[pagina 287]
| |
‘...Een zeldzaam tragisch noodlot had deze beide dragers van den nieuwen souverein: Persoonlijkheid, in 't eigen leven slechts tot leed en eenzaamheid verbannen. Zij stierven beiden in 't zwartste duister, Stirner een korten roem overlevend, in de vernederendste ellende der alledaagschheid, Nietzsche in den nacht des waanzins verzinkend, juist toen zijn ster te stralen en allen nevens hem te overstralen begon. Stirner wierd eenige minuten des wereldtijds te laat, Nietzsche eenige minuten te vroeg ontdekt. Hunne ontwikkelingen hadden rustig op elkander moeten volgen. Zoo staan zij, samenbehoorend en toch aan elkander vreemd, alleen met hunne werken daar, wier glans door niets komends kan getroebeld worden. ‘Beider werken wierden, van den kant van het geestelijk janhagel, met vuil en spot achternageworpen. Maar van lieverlede verdiepte het inzicht hoeveel wij beiden verschuldigd zijn. Wij twisten niet om te weten wie van beiden grooter is en roepen met Goethe uit: Wees verheugd dat gij zulke twee kerels hebt.’ Dit degelijke boekje kan heel wat misverstand uit de baan helpen aangaande de theorieën van Stirner. Ook zij die 't werk van Stirner kennen zullen met genoegen en vrucht dit boekje nalezen, maar 't voornaamste nut zal 't toch wel afwerpen doordat het zeer velen moet aansporen het machtige boek van Stirner ernstig en onbevooroordeeld te lezen en... te overwegen.
William Godwin, der Theoretiker des kommunistischen Anarchismus. Eine biographische Studie mit Auszügen aus seinen Schriften und eine Skizze über die sozial-politische Literatur des Anarcho-Socialismus seiner Zeit, von Pierre Ramus. | |
[pagina 288]
| |
Mit Geleitwort von Dr. W. Borgius. - Mk. 1.50. - 86 blz. - Verlag Felix Dietrich, Leipzig.'t Is nu ruim honderd-vijftig jaar geleden dat William Godwin te Wisbeach in Engeland het licht zag. Godwin zou men kunnen noemen den grondlegger van het communistisch anarchism. Toch is hij zoo goed als onbekend en vele voormannen uit de beweging kennen allicht van hem niet veel meer dan den titel van zijn hoofdwerk: ‘Enquiry concerning political justice’, dat bij onze weet alleen vertaald wierd in het Duitsch, vertaling die daarbij nog zoo goed als onvindbaar is. ‘Godwin was communist en anarchist, en de schrijver van onderhavig boekje verbergt het niet dat hij, in zijn groote lijnen, de beschouwingen van Godwin bijtreedt. In die omstandigheden mag het vooruit gezegd worden dat het ‘des ondanks’ een ernstig en meestal wetenschappelijk werkje is, wiens verschijning voorzeker een leemte in de huidige literatuur kan aanvullen.’ - Zoo, ongeveer, zegt Dr. W. Borgius in zijn inleiding. Dergelijke aanbeveling van een zoo degelijk man als Dr. Borgius kan volstaan om, aan de hand van dit boekje, in nadere kennis te willen treden met Godwin, die - hoe men ook over zijn communisme moge oordeelen - een dergelijke kennismaking overweerd is. S.R. |
|