| |
| |
| |
Alfred Hegenscheidt en de Vlaamsche Beweging III.
De jongelingen die ‘Van Nu en Straks’ stichtten hadden het geluk de ontwikkeling van Hegenscheidt te bespoedigen en eenigzins hem te helpen zich zelven te ontdekken. Bij den aanvang waren zij gevieren: Gust Vermeylen, Prosper van Langendonck, Emmanuel de Bom, Cyriel Buysse; allen verschillend in ouderdom, strekking en karakter; allen eerlijke kunstenaars, die de ziel van het volk waartoe ze behoorden in zich voelden leven en die verlangden aan dit volk het bewustzijn te geven van zijn aangeboren hoedanigheden en van zijn kracht. De toestand in België was - en is nog - aldus: de Vlamingen bevinden zich door de wet, en ook werkelijk, in een toestand van blijkbare ondergeschiktheid tegenover de Walen. De overheersching van het Fransch, dat op het Vlaamsch den voorsprong heeft dat het een machtig internationaal gedachtenvoertuig is, was noodlottig voor de geestelijke ontwikkeling der vlaamsche bevolking. Die overheersching openbaart zich niet alleen in 't parlement en in 't gerechtshof, waar men Vlamingen veroordeelde in een taal die ze niet verstonden, maar, wat erger is, ook in heel het onderwijs. Zoo kwam het, dat | |
| |
de landbouwers-bevolking van Vlaanderen heel en al in de macht der clericalen bleef, terwijl in de zuiderlijke nijverheids-provincies de nieuwe gedachten wortel schoten en vroegtijdig vruchten droegen. De vlaamsche burgerij, die in het Fransch werd opgevoed en vond dat Fransch-spreken een bewijs was van ‘distinctie’, had alle aanraking met het volk verloren en had geen begrip meer van zijn behoeften noch van zijn karakter. 't Is nochtans uit de rangen van diezelfde burgerij, dat de meeste der jongelingen moesten spruiten die hun krachten wijdden aan de heropbeuring van het vlaamsche volk. Inderdaad, alleen de burgerij bezit de middelen om zich te onderrichten, dus, om zich rekenschap te geven der verschillende sociale waarden; zij is bewust van den toestand waarin het volk verkeert, zij weet dat het onkundig is van de onmetelijke kracht die het bezit en dat zijn onkunde zijn eenige zwakheid is; maar overheerscht door redenen van kleinzielig belang, zonder anderen gedragsregel dan een dadelijke genotsbehoefte, vermijdt zij de waarheid te verkondigen en spant zich in om haar te smooren zoodra ze te voorschijn treedt. Onder de jongelingen zijn er nochtans bij wie het officieel onderwijs er niet in slaagde de gevoelens te onderdrukken die het natuurlijkst zijn bij den mensch, juist diegenen die hem vooral onderscheiden van de bruut: de edelmoedigheid, de waarheidsliefde, het medevoelen met ieder lijden, de vrankheid en het ondoofbaar vrijheids-verlangen. 't Zijn die ‘ontaarde zonen’ der burgerij die de verkondigers zijn van alle sociale waarheden, de verspreiders van alle nieuwe gedachten, en hun tegenwoordigheid is een der beste getuigenissen die ons overblijven van de menschelijke waardigheid.
Een volk van gezonde en sterke landlieden, met een | |
| |
diep natuurgevoel, maar onontwikkeld en ingedommeld in een atmosfeer van afgoderij en bijgeloof, - jongelingen met levendige, minnende ziel, wat verspreide hooge personaliteiten, dusdanig zijn de essentiele, zuivere elementen van de Vlaamsche Beweging.
Door een verschijnsel, dat dikwijls voorkomt in elke vernieuwingsbeweging, mengen zich onder deze elementen allerlei afwijkende elementen in zulk groot aantal, dat deze er soms in gelukken den waren zin der beweging aan het publiek te verbergen. Van dien aard is het politiek element, dat strekt tot het vormen eener partij, tot het veroveren van zetels in 't parlement, tot het verkrijgen van nieuwe wetten, dat zoekt, in één woord, om de beweging heur levende kracht te doen verliezen, door de oervraag: ‘de algeheele ontwikkeling van een volk mogelijk maken’, te vervangen door vragen van recht en maatschappelijke plichten, door vragen van wettelijkheid. Een ander verdervingselement is vertegenwoordigd door de beknopte geesten die alles verkleinen, die alles terugbrengen tot plaatselijke betrekkingen, ontdaan van wat men zou kunnen noemen: den zin van het wereldlandsche. Tot die categorie behoort de gekende type van den modernen schoolmeester, zoo oud niet als den vroegeren, wat beter onderwezen wellicht, maar nog pedanter en nog verwaander. Een derde onzuiver element wordt gevormd door de massa der intriganten van alle slag, op zoek naar plaatsen, onderscheidingen en vermaardheid.
Onder die voorwaarden is 't niet wonderbaar dat de echte dracht en de ware grootheid der Vlaamsche Beweging verborgen bleven aan de oogen van 't publiek, dat steeds een oppervlakkig waarnemer is, en dat de naam van ‘flamingant’, al te veelvuldig gedragen door eenvoudige | |
| |
woordenkramers, een ongunstige beteekenis kreeg in den mond van velen.
De stichters van ‘Van Nu en Straks’ brachten aan 't gemeenschappelijk werk de kracht van hun jeugd en hun geloof, een groote eerlijkheid, een bewusten geest ontdaan van locale vooroordeelen, open voor alle gedachten. Hun tijdschrift was eerst uitsluitend gewijd aan kunst en letteren. In den tijd van twee jaar (1892-94) lieten zij een serie van tien nummers verschijnen, prachtvol uitgegeven met teekeningen, vignetten, kopletters, allen oorspronkelijk van jonge kunstenaars uit België en Holland.
Het was in de laatste aflevering dier eerste serie dat Hegenscheidt zijn eerste verzen liet verschijnen, de reeks sonnetten getiteld: Muziek en Leven.
Midden de broeikas-atmosfeer waarin de moderne letterkunde woekert, geven die verzen een indruk van ongewone frischheid: inplaats van een langgezocht, spitsvondig, zeer ingewikkeld gedacht, verstoken onder vage en duistere symbolen, vinden we hier een menigte dichterlijke gedachten, een sterk innerlijk leven dat zich uitdrukt in een overvloed van beelden, allen pakkend, sterk en werkend. Er is hoegenaamd geen dilettantisme in die verzen; de schrijver heeft zich geen uit te werken thema opgedrongen, heeft niet getracht een vraagstuk op te lossen; hij heeft gehoorzaamd aan een innerlijke noodzakelijkheid door zijn gevoelens uit te drukken juist in den vorm die het best geeigend was om ze weer te geven. Die gevoelens zijn gezond en mannelijk, maar ook teeder en fijn geschakeerd, omdat ze voortkomen uit een lievend hart vol goedheid en reeds gerijpt door het lijden. Niets in de verzen van Hegenscheidt is zuiver voortbrengsel der inbeelding: alles | |
| |
is wáar en eerlijk, 't Is een biecht van den innerlijken mensch, van den mensch dien we in ons zelve door intuïtie bereiken en alleen op zeldzame oogenblikken. Alle poëzie is ongetwijfeld slechts de bewuste uitdrukking, verwoordelijkt en eenigzins vergeestelijkt, van dien innerlijken mensch met hoofdzakelijk rytmisch karakter, waarvan de muziek de natuurlijke, instinctieve spraak is.
Men mag juist zeggen van de poëzie van Hegenscheidt dat ze ‘in den schoot der muziek’ is geboren. Hij staat verbaasd en schuchter tegenover het woord, dat zich aan hem opdringt als het werktuig van zijn schepping, wanneer de scheppingsdrang ontwaakt. Tot dan toe, had hij de diepe bewegingen zijner ziel, zijn innige betrachtingen muzikaal gevoeld; 't is het werk der meesters van de muziek dat hem de atmosfeer zijner ontroeringen schonk. 't Is tot hen, dat zijn gedacht zich wendt in een uitstorting van dankbaarheid, wanneer hij in zich den Dichter erkent. Zij waren zijn opleiders, ieder van hen heeft hem doen trillen, ieder van hen heeft aan zijn ziel geboetseerd, door hen worden de verschillende momenten bepaald van zijn innerlijke evolutie.
Hier kan ik niet ontleden: de uitgedrukte zielstoestanden zijn te complex en te diep om zich logisch te laten herleiden tot eenvoudige elementen: zij moeten gevoeld worden in hun samenhang, en de beelden en de rythmus zijn daartoe even noodwendig als de eigenlijke gedachten. Ik zal mij er bij bepalen met te zeggen: die sonnetten bevatten een der schoonste bevestigingen van het leven die bestaan: zij zijn de dichterlijke uitdrukking eener personaliteit die zich bevrijdt en versterkt, geleid door de liefde der edelste genieën. Hegenscheidt zou zich in zekere mate het woord van Wagner kunnen | |
| |
toeeigenen en de muziek zijn ‘engelbewaarder’ noemen. Men zal zien welke rol zij speelt in het drama ‘Starkadd’, het voornaamste werk van Hegenscheidt, drama wiens grondgedachte vele overeenkomsten heeft met degene die de sonnetten inspireert.
Tezelfder tijd als de sonnetten verscheen een studie over ‘Rythmus’, beschouwd als den vorm waaronder het leven zich uitdrukt. De rythmus is voor Hegenscheidt het hoofdzakelijke element van alle poëzie, en hij bedoelt niet de rytmus in zijn louter prosodische beteekenis, maar op breede wijze, als de rechtstreeksche uitdrukking der elementaire levenswerking. Door gebrek aan rythmus, verstaat hij het gebrek aan werkelijkheidsgevoel, de afwezigheid van den zin van 't leven.
Dit artiekel vloeide voort uit denzelfden gedachtengang als het artiekel van Vermeylen, dat in dezelfde aflevering van ‘Van Nu en Straks’ verscheen en getiteld was: ‘De Kunst in de vrije gemeenschap’. Vertrokken zonder vooropgestelde meeningen, zonder andere bedoelingen dan een nieuw kunstwerk daar te stellen, onafhankelijk van elke school-vooringenomenheid, waren de opstellers van ‘Van Nu en Straks’, na twee jaar zoeken en gezamenlijk pogen, voor 't meerendeel gekomen tot éénzelfde algemeene levensopvatting, gesteund op de harmonische uitdrukking van de menschelijke natuur en de zelfstandigheid der individualiteiten. Van dan af moest het tijdschrift een ruimer kader aannemen: het hield op uitsluitend een kunsttijdschrift te zijn, en in de nieuwe reeks verschenen - naast de gedichten, novellen, romans, kunstcritieken - artiekels over sociologie en wijsbegeerte. Langen tijd bleef Hegenscheidt in zich zelf gekeerd en liet hij slechts bij lange tusschenpoozen eenige | |
| |
verzen verschijnen, die steeds den stempel droegen van een levendig dichterlijk gevoel, onder andere een heerlijk ‘Marialiedje’, zoo simpel en geheimvol als een volkslied.
Eindelijk, in de laatste aflevering van 1897, verscheen ‘Starkadd’, drama in vijf bedrijven en in verzen.
Jacques Mesnil.
(Wordt voortgezet.)
|
|