heur aard en heur tradities, en men kan zeggen, dat zij nog steeds behoort tot het Duitschland van vóor honderd jaar, wiens geest machtig, vrij en koen was en dat zoovele denkers en geleerden aan de wereld schonk.
De strooming van duitschen oorsprong is zeer merkbaar in het werk van Hegenscheidt en schijnt vooral voort te komen uit twee bronnen: de duitsche poëzie, vooral die van Goethe, en de duitsche muziek.
De muziek had een heel bezonderen invloed op de ontwikkeling van Hegenscheidt, invloed die duidelijk in zijn werk te herkennen is. Zeer laat slechts legde hij zich toe op de dichtkunst: ook vind men in zijn verzen nóch de ongematigdheden der uitdrukking, noch de sentimenteele flauwigheden der dichters van achttien jaar: bij hem geen vormeloos pogen, geen tasten. Van eerst af vertoont hij zich als een man in volle rijpheid, als een dichter die al zijn middelen bezit. Zijn neigingen hadden hem eerst naar de muziek gevoerd: lang leefde hij in innige betrekking met de meesters, Bach, Beethoven, Glück, Schumann, Wagner... Zij vooral waren het die zijn ziel verhieven en die hem dien hoogeren zin der schoonheid gaven, die tevens de zekerste gids voor ons handelen is. Zij zongen zooals vroeger de engel-bewaarders, zij zongen rond hem hun wondere zangen die de ziel doen smelten van verteedering en verlangen, het hart vervullen van oneindig heimwee, het gansche wezen doen trillen en spannen, als op den roep van ongekende stemmen die alles zeggen wat het, onuitgesproken, in zich voelt.
Die indruk van harmoniën, van gevoelens die opstijgen uit den vasten grond eener machtige ziel, indruk