| |
| |
| |
Elie Reclus II
Wanneer Elie terugkwam in Frankrijk, dat hij als kind verliet, was hij een jongeling, bijna een man door den ernst der houding.
Daar wachtte hem de wreede smart, zijn oudere zuster, de edelmoedige, groothartige Suzy, niet weer te vinden aan den familiehaard. Om heur deel aan de moederlijke bezigheden te nemen, had ze Neuwied verlaten, waar heur broeder Elisée haar opgevolgd had. Na een lange ziekte, kwam ze te sterven. Heur ouders weenden niet, maar zij waren bedroefd en verlengden vuriger nog de gebeden van den huis-godsdienst; de vrienden kwamen hen zwijgend de hand drukken.
Zijn jonge zusters ontvingen Elie als een god, wierpen zich in zijn armen, volgden hem in al zijn bewegingen. Zijn moeder, niettegenstaande het onophoudend werken, vond nochtans den vrijen tijd hem te omhelzen, hem te verwarmen door heur diepe, alhoewel bijna-stomme liefde; en de vader kon zich niet weerhouden vriendschap, zelfs eerbied te betoonen aan zijn zoon, alhoewel hij iets gevoelde als een steek in het hart, bij 't bevroeden dat zijn eerst-geborene, het familiehoofd na hem, niet ‘bekeerd’ was, dat hij zelfs een zekeren weerzin gevoelde voor de Moraven, voor hun plechtpleging en hun spraak. De lieve vader had wel met zijn zoon willen praten als | |
| |
met een gelijke, over geloofspunten, over godgeleerde vraagstukken, maar hij durfde niet, uit vrees een gevoelige, voor hem te pijnlijke snaar te raken, en, in alle nederigheid, bepaalde hij zich erbij Elie te ondervragen over feiten uit de wereldlijke geschiedenis: het was een aandoenlijk schouwspel, die houding vol edel ontzag bij een zelf zoo eerweerdig vader.
Wat de studies aangaat, deze bepaalden zich, gedurende de vier jaren die volgden op den terugkeer uit Duitschland, bij het voorbereiden, overigens zonder eenigen ijver, der toenmaals nog bepaald-noodzakelijke examen voor het baccalaureaat, dat den toegang tot de hoogere scholen opende. Elie, goed student, leerde gemakkelijk, maar hij gaf zich, evenals de meesten zijner medeleerlingen, uitstekend rekenschap der banaliteit van het onderwijs dat hij ontving. Gelukkig ontwikkelde hij zichzelf, zonder methode voorzeker, maar met geestdrift en diepe liefde. In het gemeente-college van Orthez en nadien op samenhangerder en doeltreffender wijze in het protestantsch college van Sainte-Foy-la Grande, bestond zijn ware leven uit lezen, opzeggen, overschrijven, samenstellen; hij leefde in een bad van poëzie: romans, heldendichten, tragedies, comedieën, gedichten, literatuur onder al zijn vormen en in alle talen van westelijk Europa, in vertaalden en oorspronkelijken tekst. Hij las altijd en overal: op de daken, in de hitte der volle zon, - vandaar, waarschijnlijk, een vroegtijdige kaalhoofdigheid - op de toppen der heuvelen, onder de vervallen windmolens, op de oevers der beekjes, op de vloeren der schepen die gemeerd lagen aan de kaaien der Dordogne, of die gleden onder de stuwkracht van de baren. Het materieele leven bracht min-aangename, maar versmade aanrakingen meê; terwijl | |
| |
het ideale leven van inbeelding en verlangen, meermaals uitdijde tot verrukking. Dit was de ‘zevende hemel’ van de dichters.
De meeste zijner medeleerlingen te Sainte-Foy-la-Grande, deelden Elie's literaire ijvervuur, en weinige onder hen gaven gansche voldoening aan de leeraars, door te werken volgens de formule. Weinig kwam het er op aan, hebben we gezegd, vermits ze moesten lukken in hun verschillende burgers-beroepen: als eigenaars, staatsbeambten, renteniers met gerust geweten. Bijna allen verspreidden zich, en van al die gezellen behield Elie maar één vriend, de geliefdste wel is waar, die hem vergezelde op een deel zijner universitaire loopbaan, en nadien, in het leven, als bepleiter en wisselaar van gedachten. Toen het einde naderde van zijn vriend, had Edouard Grimard nog het geluk zijn diep geloof in de onsterfelijkheid toe te passen, om, in alle zekerheid, te genieten van de astrale uitwijking van zijn geliefden medgezel.
Helaas! niet immer was deze gelukkig geweest. Zijn eerste universiteits-jaar, 1847, was zijn ‘zwart’ jaar, het was de nacht van zijn leven. In lateren tijd weigerde hij gewoonlijk erover te spreken: alleen de naam ‘Geneve’ ontstelde hem, en alhoewel hij meermaals in de gelegenheid kwam om onder goede voorwaarden weer te keeren in het protestantsche Rome, toch wees hij al die zoogezeide lots-voordeelen van de hand. De meeste kennissen van Elie verbeeldden zich, dat het besluit om zijn orthodoxe en spiritualistische studies in de godgeleerdheid te Geneve te maken, aan den invloed van zijn vader was te wijten. Dit was niet het geval. Predikant Reclus vroeg zich, integendeel, met ontzetting af hoe zijn | |
| |
zoon, eenvoudig liefhebber van diepzinnige vraagstukken, maar geheel ‘buiten de genade’ gebleven, er in slagen zou de dogmen te bestudeeren en de innige gedachten van de godgeleerden te peilen, zonder hun geloof te deelen; hij vreesde eenig ongeluk, maar trad niet tusschenbeide uit eerbied voor zijn zoon, en wellicht ook in de hoop dat ‘de Heer erin voorzien zou’.
Maar Elie, christen door zijn wil, zonder het te zijn door natuurlijken aandrang, kon niet anders dan zich ongelukkig maken door trachten te leven, al ware het maar een poos, in het einderlooze midden van de zuivere entiteiten. De professoren-zelf hadden schrik van dit geestelijk-oneindige waarheen ze hun gehoor trachtten meê te sleepen en, zeer oprecht, poogden zij, door naieve listen, te ontsnappen aan de gebeurlijkheden van het materieele leven. De eene stelde vooral belang in de verre zendingen in China en het zuiden van Afrika; hij bleef verwijlen in de paadjes der anthropologie. De andere hieldt zich onledig met voorspellingen en raadde de toekomst door 't lezen van Daniël en het Boek der Openbaringen. Een derde hield zich bezig met kerkelijke geschiedenis en leefde in de boekerijen, ter glorie Gods, maar in aanraking met wereldsche schrijvers. Dusdanig leeraar, eindelijk, die zelf behoorde tot de hoogere wereld der aristocratie van Geneve, zette, met fijnheid en goeden smaak, de politieke belangen uiteen, die overeenstemden met zijn behoudsgezinde gedachten uit een vervlogen tijd. Juist te dien tijde was de werkers-bevolking van Geneve in halven opstand, evenals in 't naburig Italië, en James Fazy joeg de ouwelijk-conservatieve regeering uiteen, tot het verbazend schandaal dier edele, protestantsche families, die gelijktijdig beschikten over den rijkdom, over het onderwijs, | |
| |
zelfs over de wetenschap en over een erfelijke heerschappij die, tot dan toe, heelemaal onbetwist gebleven was.
Te midden dit tempeest waarin, als in een brutalen chaos, al de passies opeenbeukten van hen die malkaar de macht betwistten, - burgers die zich republikeinen noemden en patriciërs die beweerden liberalen te zijn, - schijnt Elie, naar zijn brieven te oordeelen, geen belang te stellen in een politieke beweging waarvan alle personen hem tegenstaken, en 't is juist in dit tijdperk van zijn leven, dat hij zich het verst terugtrok van het hedendaagsch gedrang, om het verleden te bestudeeren, meer nog in zijn geheimnissen, zijn zotternijen, zijn onoplosbare vraagstukken, dan in de historische opvolging der feiten. Toen was het dat hij zijn theologische opsporingen het verst dreef in de richting der duivelleer: hij las geen dagbladen meer, maar gansche dagen en lange nachtelijke uren besteedde hij aan 't vergelijken, in oude boeken, der verschillende vormen die wierden aangenomen door den eeredienst van den duivel, de practijken der wichelaars, de ontdubbeling der geesten. Stellig, dergelijke werken, zoo geheel verschillend van degene waar gewone studenten zich uit eigen beweging meê inlaten, zouden den jongeling de wegen der fortuin niet openen; ten minste maakten zij van Elie Reclus een waarlijk eenigen man, door de diepgaande en verscheidene belezenheid op 't gebied der duivelkundige wetenschap. De toehoorders der Nieuwe Hoogeschool van Brussel kunnen dit getuigen.
Maar die studies gingen niet zonder de droefgeestigheid der dingen te verhoogen. Ongeveer zonder vrienden, tenzij onder de jongelingen die Rudolf Topffer volgden op zijn Reizen in Zigzag, wandelde Elie bijna altoos alleen. In zijn levensopvatting op duizenderlei wijzen gekwetst,
| |
| |
door de zeden der rijke en hooghartige omgeving waarmeê hij in onophoudende aanraking was, moest hij nog pijnlijker lijden in het innigst van zijn wezen: schoone en verstandige meisjes hadden de gelegenheid zijn inborst te bewonderen, zijn kennissen te bestatigen, zijn oneindige goedheid te waardeeren, en... zijn armoede, zijn blijkbare onhandigheid in 't fortuinmaken te misprijzen. Hij was zeer ongelukkig, en dikwijls doolde hij als een wanhopige door den nacht.
In hoeverre heeft het intieme lijden bijgedragen tot de goedheid, de hoffelijkheid, de sierlijke ironie zijner aanspraken en redevoeringen, diepe bekoorlijkheid van zijn laatste jaren?
Een aangenamer tijdperk volgde gelukkiglijk op het smartelijk jaar te Geneve: na 't studeeren der godgeleerdheid van het onmenschelijk calvinisme in de stad van Calvin zelf, wilde Elie een ander deel der protestantsche wereld kennen, datgene wat vertegenwoordigd wierd door de Faculteit van Montauban, de officieele instelling die, door heur afhankelijkheid van den Staat, het best de rustige aanveerding van een administratief en gouvernementeel midden aantoonde bij de afstammelingen der Hugenoten. Daar, ten minste, hadden de jongelui - meestal uit't Zuiden van Frankrijk afkomstig - geen muizenissen in het hoofd; de studie der duivelkunde liet hen onverschillig. Na hun ‘cahiers’ min of meer ijverig doorloopen te hebben, namen zij geerne deel aan de wandelingen, aan de gesprekken, aan de vermaken, die hun geboden wierden door een stad zonder geestelijk initiatief, alhoewel tamelijk gastvrij. Maar de locale invloeden moesten toen merkelijk onderdoen voor degenen die uit het groote Parijs overkwamen, brengend | |
| |
de berichten van den politieken strijd, en dan, als een donderslag, die van de Revolutie zelve. Het ‘jaar acht-en-veertig’, dit schoone en grootmoedige tijdperk wiens historische weerde al grooter en grooter zal uitblinken in de volgende eeuwen, sleepte reeds de geesten mede naar een nieuw politiek en maatschappelijk ideaal. Een dyonisosche beroezing overmeesterde de jongeren en de goeden, en de studenten bevonden zich, heel natuurlijk, onder de vurigsten om te redevoeren en toe te juichen.
Het leven van het utopisch hopen en van den republikeinsche strijd was toenmaals te overweldigend geworden, opdat Elie nog veel belang zou kunnen stellen in den professoralen sleur van de Faculteit, des te meer, omdat de studies die hij te gelijktertijd en met tegenspraak in zijn eigen boekerij deed, ruimschoots opwogen tegen het banale onderricht, zonder persoonlijk accent, van de meeste titelvoerende leeraars. De tijdgeest drong tot oprechtheid in 't gedrag. Elie volgde dies geen-of bijna-geen leergangen; zeer weinige leeraars konden zich vleien hem regelmatig onder hun gehoor te hebben, maar die waren dan ook zijn vrienden, want de genegenheid der gevoelens en der gedachten, de diepe waarheids-betrachting waren de oorzaak van dien betrekkelijken omgang.
Gedurende het grootste gedeelte van het jaar 1849, leefde Elie en zijn twee voornaamste vrienden, Edouard Grimard en zijn broer Elisée, op den buiten, op een heuvel-top waar men, van op ongeveer honderd meters hoogte en op een afstand van vier kilometers, de stad Montauban overziet. De Garonne, de Tarn vloeien ongemerkt door de groote vlakte en, achter den heuvel, slingert het beekje Tescou door een stoere ravijn. Langs | |
| |
eenen kant is het land overheerlijk van grootschheid; langs den anderen kant is het stug, wild, vijandig zelfs door het kruisen der omheiningen; maar de zonnige morgens, de avonden, de nachten met sterren en maanglans maakten het ‘Fort’ tot een tooveroord, waar Elie studeerde naar hartelust, meermaals uitgestrekt op de met gras begroeide hoogte, waar hij Oken, Schelling, Leroux en Proudhon las, zijn ontelbare notas nam, zijn dissertaties en zijn thesis voorbereidde. Een mooie tuil acacias, waarnaar het eigendom somtijds genoemd wierd, stond langs een gedeelte der baan die in hollenweg verliep. De boomstammen dienden tot houvast aan de koorden onzer hangmatten, waarin we, al lezende en pratende, genoegelijke dagen sleten. - Heeft het wel ooit geregend tijdens dit aangenaam seizoen, dat ons toescheen als een lange Lente?
De vreugde in volle natuur te leven, drong zelfs de vrienden tot een reis die, in dit tijdperk dat aan den spoorweg voorafging, betrekkelijk lang was: een schoonen dag, na een plotseling besluit, vertrokken zij om de Middellandsche Zee te gaan zien, zonder goed te weten waar zij haar zouden genaken. Het goed geluk bracht hen eerst te Castres, dat zij doortrokken zonder de stad te bezichtigen en waar de voetreis doorheen de Cevennen begon. De drie gezellen gingen op goed valle 't uit, de valleien eruitstijgend doorheen de heesters en de hazelaars; en dan weer gingen ze, vermoeid en zwijgend reeds, over de ruwe toppen van den Zwarten Berg en daalden de zuiderlijke helling af, als meegevoerd door 't geweld van den mistral. Een laatste windhoos zette hen neer op de koer eener afspanning, in 't diepste eener vallei waar het onweer giert. 's Anderendaags zijn | |
| |
het weerom andere tooneelen en deze verrukten hen: 't is de zon die de barre rotsen verlicht; het zijn de weilanden met zeldzame en geurende grassen, de bouwvallige dorpjes aangedrongen tegen de fonteinen. De groote historische steden teekenen zich scherp af in de lucht; ziehier de oude torens, toenmaals in puin, van Carcassonne, de poorten en de vesten van Narbonne, met hun beeldhouwwerken en hun romeinsche opschriften. Maar de zee trekt hen aan: ze gaan recht voor zich uit over den witten heuvel van ‘la Clape’, waar elke speet in den grond oorsprong gaf aan een dwergachtigen kegeldrager van enkele duimen hoog, en van boven den barren bergrug, zien zij in de verte den blinkenden plas van de Middellandsche Zee, die zich uitstrekt in 't oneindige. De godgeleerde studies van Montauban waren vergeten. Nochtans keerde men tot hen terug, nog bedwelmd door den luister van de horizons.
Rechtuit gesproken, de leeraars der Faculteit waren brave lui en niet al te zeer te laken, wanneer zij zich bekloegen over de weinige nauwgezetheid hunner leerlingen. En daarbij dreven zij de lijdzaamheid zóo ver, dat zij den schijn aannamen hun geen kwaad te willen voor die vlucht naar de zee en raar de vrijheid. Alles zou nog in goede hartelijkheid en genegenvolle woorden zijn vergaan, indien de predikanten zelf niet gevat waren in het bestuurlijk raderwerk, en zoo de politieke beweging toenmaals niet in volle snelheid gewerkt had in de richting der reactie. De prefect laakte de houding der beschuldigde jongelingen, wier kleeding zelfs iets republikeins en aanvallend had. Redenaars uit Parijs waren gekomen en hadden gesproken op private vergaderingen waartoe studenten waren uitgenoodigd. Wie | |
| |
weet? Samenzweringen gingen ongetwijfeld ontstaan, en zeker rapport van den commissaris meldde op dit gebied zeer erge woorden door de schuldige jongelui gesproken. Was het geen maatschappelijke plicht op staanden voet over te gaan tot het afzetten der gevaarlijke etterbuil? Dat was dan ook de operatie waartoe de deken der Faculteit, M. Montet, besluiten moest, al zij het ook met tegenzin. Hij liet de drie jongelui ontbieden en, niet zonder spijt, overhandigde hij hen officieel het consilium abeundi...
Alle protest ware nutteloos geweest: het besluit van Elie was dadelijk genomen. Zonder verdriet, dat hij een stad moest verlaten wier atmosfeer zeer burgerlijk en armelijk-intellectueel was, besloot hij zijn studies te gaan voltooien aan de Universiteit van Straatsburg, waartoe hij zich voelde aangetrokken door de befaamdheid van mannen als Reuss, de bewonderingsweerdige vertaler en verklaarder der hebreeuwsche boeken, en waarheen hij ook geroepen wierd door het verre vooruitzicht van den Rijn en de dichterlijke herinneringen aan de middeleeuwen. Zijn vriend Grimard vergezelde hem op die reis naar de duitsche grens. Studeerend in het lutersche Straatsburg, na zijn verblijf te Orthez, geheel doortrokken van strenge judaïsche theologie, na den proeftijd van Geneve en Montauban, waar het calvinisme zoo verschillend wierd opgevat, kon Elie zeggen dat hij doordrongen was van de protestantsche gedachte in al heur uitingen: hij kende haar tot in den grond. Daarbij had hij het geluk een wonderdoener, een godsdienststichter en een zonderling man te treffen in August Bartholmess, waaraan de gelegenheden ontbraken om een Mahomet of een Luther te worden, maar die er | |
| |
stellig de eerzucht toe bezat en die meermaals, dank aan zeer hooggeplaatste vriendschappen in de Hofwerelden, dacht op 't punt te zijn van in te werken op de volkeren. Het was een volkomen vriend, gedurende de twintig jaren die hem nog te leven restten, na de schoone dagen waarop de goede broederlijkheid wierd aangeknoopt door beide jongelingen.
Midden het jaar 1851, voltooide Elie den officieelen leergang zijner godgeleerde studies en onderstond zijn thesis, een mooi-oorspronkelijk werk, dat hem, drie of vierhonderd jaar vroeger, den brandstapel of de strop zou gekost hebben, maar waarbij men nu volstond, in de goedzakkige negentiende eeuw, met te critiseeren, te laken, grootelijks af te keuren. Met dit al wierd de thesis aangenomen, al de formaliteiten wierden volbracht en de sacramenteele woorden uitgesproken door de officieele lui: Elie Reclus was officieele bedienaar van het heilig evangelie, weerdig geoordeeld tot het weiden eener kudde geestelijke schapen, hem door de regeering toevertrouwd. Maar hij kende te wel zijn godgeleerdheid en zijn kerkelijke geschiedenis om te gelooven aan zijn voorzienigheidsrol van bemiddellaar tusschen de menschen en den ‘ongekenden God’, en zijn geweten was te teergevoelig opdat het hem zou welgevallen van den Staat de 1800 of 2400 franken rente te aanvaarden, die hem geboden wierden in ruil voor een stil-zwijgende verloochening. Voorzien van zijn behoorlijk genaamteekend perkament, schreef Elie eenvoudiglijk zijn brief van bepaald ontslag, van verzaking aan elk toekomstig ambt. Dit was aanvangen met een meesterstuk in de loopbaan waarvoor Elie deze leus aannam: ‘En vooral, mijn vriend, vooral wacht u wel te gelukken!’, leuze | |
| |
wier beteekenis zoovele jonge verwaanden niet begrijpen zouden.
Alvorens Straatsburg te verlaten, wachtte Elie op zijn broer Elisée die terugkwam uit het hartje van Duitschland. Allebei arm, samen iets boven de dertig franks bezittend, besloten zij in den schoot der familie weer te keeren bij middel eener voetreis, die schuins door Frankrijk leidde. 't Was in den aanvang van September. Die reis konden zij blijkbaar maar volbrengen op de wijze der landloopers, zich vergenoegend met brood en slapend onder den wijden hemel of in eenige verlaten hut. Duizenden fransche burgers verplaatsen zich nooit anders van Nice naar Brest en van Bayonne naar Duinkerke, maar wat den toestand der beide broeders lastiger maakte, was dat zij toch het uitzicht hadden van ‘heeren’ en dat zij in dien tijd van politieke agitatie, door de gendarmen erg verdacht wierden valsche vagebonden te zijn; bij elke ontmoeting met Pandoer, moesten de universitaire papieren ontplooid worden, het officieel personagie las ze met wantrouwen maar zij beletten hem nochtans handelend op te treden.
Daarbij kwam, dat een derde reiziger, deze van aristocratische opvoeding, een mooie patrijshond, die antwoordde op den naam van Lisio, onzen gang vertraagde door zich halstarrig neer te planten vóor elke afspanning met goed voorkomen: meer dan eens moesten wij ons ophouden om voor hem iets in de soep te brokken. Maar ver van de gendarmen en kasteleins, wat al heerlijke wandelingen in de morgen-koelte of de avond-luwheid, wat onverwachte voorvallen als men besloot een rivier al zwemmende over te steken, met de kleederen om het hoofd gebonden, in vorm van tulband, of als men de | |
| |
gebaande wegen verliet om ineens de rotsen te beklimmen, de steden omheen draaiend: menige nacht doorgebracht in 't gebergte, op de vlakte, op een bed van varens of op een hoop gedroogd gras, aan den boord eener vliet, wierd nooit vergeten, en zelfs de rustige slaap, onderbroken door den wind of den regen, liet aangename herinneringen, vermooid door jeugd en vreugde. Na een-entwintig dagen gaans komen we eindelijk te Montauban, waar vrienden ons met geweld proviandeeren en, enkele dagen later, waren we te Orthez, bij de ouders.
Het gezin bevond zich toen in een treurige verwarring: een zusterken, dat allen met eensgezindheid roemden als een waarlijk volmaakt kind door schoonheid, gratie en verstand, de bekoorlijke kleine Anna kwam te sterven na een kortstondige ziekte. Dan kwam zich bij dien intiemen rouw een andere voegen, een diepere nog voor het jongere gedeelte der familie, de rouw van de Republiek. Ongetwijfeld was dit een onvermijdelijk voorval: het ware hersenschimmig geweest te verwachten dat Frankrijk, en met hem westelijk Europa, alleen door den wil van enkele grootmoedige minderheden, een politieken vorm zouden kunnen rechthouden wiens ideaal de gelijkheid was, terwijl de massa der naties, gedwee gemaakt door de dienstbaarheid, overal om een meester schreeuwde; de Franschen, onder anderen, hadden aan Europa nog het aandeel hunner napoleonsche overwinningen en veroveringen te betalen. Maar die krijtende republiek van ‘acht-en-veertig’, die zooveel hoop opleverde, kon niets dan bittere treurnis achterlaten, en geen man wierd meer vervloekt dan Napoleon van den Staats-aanslag, dien les Chatiments voor eeuwig hebben geschandvlekt.
| |
| |
Het gedrag van Elie was zeer beraden, den avond waarop de kleine stad Orthez huiverde onder het rampzalig nieuws. De voorname republikeinen, de jongeren en de blakendste waren vereenigd in de kamer van een volksvertegenwoordiger, berucht geworden door 't gedonder van zijn stem, die voor 't oogenblik slechts uitblies: ‘Laat ons stil blijven! Verroeren we niet, want allen om ons, Bayonne, Pau, Mont-de-Marsau, Auch, Tarbes gaan opstaan: de tegenstand is ingericht; laat ons het orde-woord afwachten; elk afgezonderd optreden zou de harmonie der Revolutie storen!’. Elie had geen moeite die onzinnige redeneering den bodem in te slaan. De bewoordingen dicteerend voor een welsprekenden, bepaalden oproep aan de republikeinen, stelde hij voor hem aanstonds, goedschiks of kwaadschiks, te gaan drukken, en stad en omliggende af te loopen om op het stadhuis al de weerstandskrachten te groepeeren. De man met de sterke stem zweeg, norsch, en de meeste aanwezigen trokken de deur uit. Elie en zijn vrienden bleven, maar ‘de nacht brengt raad’, en 's anderendaags bij 't eerste uur stonden zij alleen voor den ‘aanval’ op het stadhuis.
De Staats-aanslag had gemakkelijk gezegevierd te Orthez. Nochtans wilde de regeering zich wreken. De maire ontving bevel op te treden tegen dezen en genen, waaronder de broers Reclus, en de goede man, erg in verlegenheid gebracht door de boodschap, haastte zich Mevrouw Reclus, de opvoedster waarvoor hij de grootste hoogachting koesterde, in te lichten.
De bescheiden verwittiging kwam juist van pas om de uitvoering te verhaasten van het voornemen der beide broeders, zich te gaan vestigen in Engeland om er hun | |
| |
levensleertijd en hun sociologische studies voor te zetten. De edele moeder gelukte er nog in vijf honderd franks te vinden voor heur zonen, en deze, rijk zooals ze 't nimmer geweest waren, trokken gemakkelijk Frankrijk door, per postkoets en per spoor, zonder ander ongeval dan te zien hoe, in den Haver, zich zachtekens de deur toesloot van een ‘lieven broeder in Christus’, zeer rijk koopman die zich wel geweerdigde evangelische correspondenties te wisselen met predikant Reclus, maar die zich niet wou blootstellen door jonge republikeinen in zijn huis te ontvangen. Gelukkiglijk vonden beide verstootelingen een ouden zeekapitein die, afgaande op hun goed voorkomen, hen het vereischte getuigschrift van goed gedrag en goede zeden wel wou geven; en op een kouden, slijkerigen sneeuwnacht, den 1sten Januari 1852, landden zij te Londen, waar een hongaarsch revolutionair, dien zij op den boot ontmoetten, hen aanstonds een gemeubelde kamer bezorgde, in een betamelijke buurt.
De strijd ving aan, want het was wel een strijd. Elie was maar een wijsgeer, een godgeleerde, en de godgeleerdheid wordt in Engeland geheel pasklaar verkocht: zeldzaam waren ze die zijn kennis waarlijk konden waardeeren, en om tot bij hen te geraken ontbraken hem de eenig-noodige dingen: handschoenen, staatsierok, zijden hoed. Men zou zich niet kunnen verbeelden in hoever de toenmalige Engelschman, in heel zijn burgermassa genomen, een vurig geloof beleed in die uiterlijke kenmerken van de beschaving. ‘Buiten de gewone dracht is er geen heil’: dit was de hoogste stelregel waaraan de vreemdeling zich te houden had; de vorschende blik der huisvrouw zag nauwkeurig de kleeding | |
| |
na van ieder indringer, vooral als deze afkomstig was uit Frankrijk, dit ‘land van bederf en profane lichtzinnigheid’. De wèl-staande weerzin die elk respectabel Engelschman voor een franschen uitwijkeling gevoelde, wierd nog verhoogd door het feit dat die Franschman, naar alle waarschijnlijkheid, een republikein was, een socialist, een loochenaar van alle menschelijke en goddelijke wetten. Het was in den tijd dat een Stuart Mill weigerde een Pierre Leroux te ontvangen, dat de Times pochte op de voortreffelijkheid van de britsche handelwijze tegenover de uitwijkelingen boven de practijken van het vasteland: ze van honger laten sterven onder het algemeen misprijzen, was dit niet beter dan ze op te sluiten in een gevang, waaruit ze zekeren dag zouden loskomen als helden of als martelaars?
Om door te dringen in de engelsche wereld moest Elie dus eenige maanden beleven van wrange ellende, gedurende dewelke hij ten minste het genoegen had, elken dag, den Zondag uitgezonderd, zijn oude vrienden, de boeken, weer te vinden in het British Museum; daarbij vergrootte zich de kring van goede vriendschap onder de revolutionaire uitwijkelingen der verschillende naties. Maar het moet gezegd: zijn debuut bij de Engelschen was niet gelukkig; gelast met de opleiding van eenige kinderen eener hoog-adellijke familie, wou hij nooit de titels kennen waarmee zijn leerlingen dienden aangesproken te worden, en tijdens de wandelingen die hij met hen maakte, waakte hij er geenszins op dat de rijkelui-kleinen van alle burgerlijke of volksche aanrakingen gespaard bleven; de gebruikelijke tradities wierden zichtbaar verwaarloosd en de edele familie meende zich, na een uitdrukking van hartelijke betreuring, te moeten onthouden | |
| |
van de diensten des jongen franschen leeraars. De tweede proefneming viel beter uit. Ingeleid bij een iersche familie met vrijere zeden, had Elie, gedurende eenige jaren, te Dublijn en te Londen, de studies te leiden van vier knapen die hem zeker eer aandeden en waarvan één vooral, Digby Fairfield, jong gestorven in Indië, vèr uitstak boven de middelmaat zijner generatie, door de edelheid zijner inborst en de helderheid van zijn geest.
Elisée Reclus.
(Wordt vervolgd.)
|
|