Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 6
(1906)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 348]
| |
Losse Bedenkingen over een CongresEr was beroering in de ‘vlaamsche wereld’, ter wille van het ‘XXIXe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres’. Waarom dit Congres nu eigenlijk Taal- en Letterkundig heet, is me nooit recht duidelijk geworden. Bezie me eventjes de lijst van Begunstigers en Leden, die men kan naslaan aan het einde van 't eerste deel der ‘Handelingen’. Is me dat een zoodje onbekende genieën en geniale onbekenden! Niemand zal het daarna verwondering baren, dat een heusche literator, zooals Lodewijk van Deyssel, in dit midden kon verwijlen als een volslagen ‘homo incognitus’! - Neê, maar, zoo in 't voorbijgaan gezeid, en met alle respect voor 't ontzaglijk talent van dien heerlijken prozaïst: Alberdingk Thym moet toch niet in zijn nopjes zijn geweest, wanneer hij, lijk zoovele kruieniers, ter eere van de Rembrandtfeesten, wierd ‘geridderd’, - en dan nog eens ging nalezen hoe hooghartig de geweldige Van Deyssel destijds verklaarde, dat hij ‘een dekoratie op de borst van een groot schrijver, een hoon, minstens een spot, en in elk geval iets onmogelijks’ vond.Ga naar voetnoot(*) Zou het dan toch wáár zijn, | |
[pagina 349]
| |
dat men best een groot artiest en toch géen groot mensch kan zijn? Op het Taal- en Letterkundig Congres dus, waar weinig taal- en nog minder letterkundigen waren, ging het er recht-gemoedelijk toe. Men heeft daar flink verbroederd, soms getwist, steeds gewauweld en gewenscht dat het een aard had. - Voor de rest bleef alles lijk het was... Practische zaken zijn er niet afgedaan; en flink aanpakken, daarvoor congresseert men nu eenmaal niet. Als ge al de ‘Toelichtingen’ gedrukt ziet in een stevigen bundel, dan lijkt het wel of er ernst bij is; en zóó liet ik me verleiden om eens te gaan kijken en me, met eigen oogen, te overtuigen of er dan toch waarlijk ‘gewerkt’ wordt op die babbelmarkten. Maar, jawel, Heere-men-tijd, is me dat een janboel! Ik viel daar vooreerst op een afdeelingsvoorzitter, die juist tijd genoeg had om een weeïge speech af te steken, en dan... erg bevreesd wierd, dat het te laat zou worden voor de ontvangst bij den koning! - Ja, oprecht, het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres wierd ont- | |
[pagina 350]
| |
vangen door den koning, in... 't Fransch natuurlijk, maar dit is minder erg, - van een koning verdraagt men wel wat. En de koning was zeer lief, zeer voorkomend. Hij sprak over Congo, die niet te koop is, net als Borneo, of Java, of Sumatra. (Daar zullen de Congoleezen vreugd aan beleven en de Javanen ook!) Hij sprak verder over de aanstaande werkzaamheden onzer Kamers; over de amsterdamsche Beurs en de Rembrandtfeesten; over de nieuwe laan van Molenbeek naar Laken en over ándere gewichtige Taal- en Letterkundige vraagstukken. En Sire was minzaam, en de stambelangers waren opgetogen, en zij noemden dien franschpratenden-mof: een kranig Vorst die tot eere van zijn land strekt... Er waren anders wel eenige gewichtige zaken aan de dagorde. Zoo was Lodewijk de Raet op de proppen gekomen met het voorstel: een Vlaamsche School voor Hooger Onderwijs (Ecole des hautes Etudes) op te richten. Bijna drie jaar geleden, ontwikkelde ik in ‘Ontwaking’ mijn denkbeelden over dit onderwerpGa naar voetnoot(*) en hier wil ik daar niet op terug komen. Het essentieel verschil tusschen het ontwerp van de Raet en het mijne, is dat, naar mijn opvatting, die ‘gedeeltelijke’ universiteit de kern van een vrij-vlaamsch hooger-onderwijs zou zijn; en dat de Raet zijn ‘Ecole des hautes Etudes’ beschouwt als een voorloopige aanvulling der gentsche fransche universiteit. - Dit onderwerp - het oprichten, buiten den Staat om en door eigen krachten, van een School voor hooger Onderwijs - waarbij geen ‘wenschen’ maar | |
[pagina 351]
| |
‘daden’ te pas kwamen, wierd door geen bespreking gevolgd en kreeg de passende begrafenis-eerste-klasse. Men heeft ook beraadslaagd over het stichten eener organisatie van den boekhandel in Vlaanderen, wat hier broodnoodig is voor een degelijke verspreiding van het nederlandsche boek. Het besluit was: voorloopig geen besluit te nemen... En ongeveer zòò ging het met alle waarlijk-practische en nuttige voorstellen, waarbij men handelen en niet praten moest.
Congressen zijn ondenkbaar zonder feestelijkheden en, 'k zal 't maar zeggen zooals ik het meen, die feestelijkheden zijn veruit het aangenaamst en soms ook het nuttigst van heel het gedoe. Men knoopt kennissen aan; men beleeft wat leute. En ditmaal was er nog meer: de mechelsche tak van het Algemeen-Nederlandsch-Verbond had de Congresleden uitgenoodigd op een Beiaard-Concert, te geven op den machtigen Sint-Rombout-toren van die oude stad. Voor velen was het een ware openbaring. Vooral bij avond ligt over Mechelen, met zijn stille witte gevels in de smalle straten en zijn ouwe huizen langs de Dijle, een goede stemming van rustigen vreê. 't Is zoo geheel de aardsbisschoppelijke, geluidlooze, ingedommelde stede, waarboven het zware gevaarte van den prachtigen Sint-Rombout als een aartsvader waakt. Eenig zat ik daar, in mijn hoekje van een schooltuin, en door het loover der boomen verrees, heerlijkgrijs, de kerk en heur toren, badend in het weeke licht der volle maan. Alle geluiden zwegen en zelfs geen windje roerde in de twijgen. En zie, al met eens begon het daarboven te leven en 't was of die reuzentoren met zijn bronzen stemme aan het jubelen ging - | |
[pagina 352]
| |
aan 't jubelen over Vlaanderen - en het helmde in tintelende, innige klanken door den frisschen zomeravond. Eenieder heeft wel eens een beiaard hooren spelen; maar wie het lied der klokken hooren wil in al zijn groote heerlijkheid, die moet gaan luisteren, te Mechelen, als Jef Denijn, die meester-beiaardier, zijn ziel laat zingen uit de bronzen stemme van Sint-Rombout-toren.
Segher Rabauw. |
|