méér zit. Dat zich komen ‘beklagen’ van Most bij Kropotkine klinkt kinderachtig. Om het te begrijpen, dient men te weten, dat Emma Goldman de spreekbeurten van Kropotkine in Amerika had geregeld, en dat Most zich dit aantrok.
Is het nu niet intreurig, dat Domela Nieuwenhuis na vijf jaar gelegenheid zoekt, om hier zaken te gaan oprakelen, die toch niet worden begrepen, als ze half worden verteld?
In-treurig tot het kleine en het nietige toe. Bijvoorbeeld: Most heeft niet eenmaal in ‘Freiheit’ geschreven van ‘zekeren (gewisser) Cornelissen.’ Ik herinner me nog, hoe hinderlijk klein ik het vond in Domela Nieuwenhuis' karakter, te bemerken indertijd, dat deze dat woord ‘zekere’ stilletjes had ingelascht bij de vertaling uit ‘Freiheit.’ Maar, wanneer F. Domela Nieuwenhuis persoonlijke veeten heeft, dan heeft hij ze góed, zóó goed, dat het voor hem moeilijk valt in zulk geval trouw en op het woord af te vertalen.
En nu de hoofdzaak: lk will niet, dat de lezer van ‘Ontwaking’ geloove, als zoude ik iets gemeens zien in de persoon van Most, of als zoude ik blind zijn voor de verdiensten van den gestorven medestrijder, al waren misschien onze wijzen van propaganda maken verschillend.
Ik neem dus nog slechts de vrijheid, hier de regelen te laten volgen, waarmede ik de vorige maand den dood van Johann Most heb besproken aan het slot van één mijner ‘Internationale brieven’ verschenen in het ‘Volksdagblad’ (Brief no LXXVII van 23 April).
‘Dezer dagen stierf in de Vereenigde Staten Hans Most, arm, gebroken in de propaganda voor wat hij