| |
| |
| |
De Gedenkschriften van Linda Murri
Het boek der gedenkschriften van Linda Murri is een der schoonste die ooit geschreven werden en het is gewis het aangrijpendste dat ik ken. Uit dit boek spreekt tot ons de rechtzinnige en volledige belijdenis eener ziel, die aan eene opperste gevoelsverhevenheid eene zeldzame gewetensklaarheid paart. Deze vrouw, met al de fijnheid des harten van de heerlijkste vrouwen, bezit tevens eene geestesontwikkeling, een verstand en eene breedheid van blik zooals maar weinige mannen hebben.
Zij is eene artiste in den hoogsten zin van het woord. Zij gebruikt geene enkele kunstgreep om den lezer te verleiden; het woord weerspiegelt op juiste wijze het idee en het idee is vol diepe schoonheid. In een woord: dit boek openbaart ons eene der meest verheven vrouwen die op aard bestaan hebben, een dezer opperste wezens, die de Menschheid bewust maakt van hare eigen hoedanigheden en van de volmaaktheid die zij kan bereiken.
Welnu, deze vrouw, die verdiende vereerd te worden even zooveel en meer dan gelijk welke der heldinnen of heiligen door de geschiedenis geprezen, deze vrouw zit in den kerker, veroordeeld tot tien jaar opsluiting voor een misdrijf, dat zij niet bedreven heeft, waaraan zij, zelfs niet in gedachte, heeft deelgenomen. Deze vrouw werd besmaad en gehoond, zij heeft bloot gestaan aan de beleedigingen | |
| |
der menigte, zij werd overgeleverd aan de bloedgierige instinkten der massa, aan den niet te verzadigen haat der mediocriteiten, dewelke al degene verachten, wier zielenadel hooger staat dan van de gewone stervelingen. Alle leed moest zij doorstaan en niet alleen op het huidige oogenblik, maar immer, heel haar leven lang, zonder verpoozen: zij heeft den last gevoeld en getorscht van verdrukking, geweld, willekeur, onrecht, verraad en zij was louter liefde en goedheid en zij is het gebleven, ondanks al den wrok waarmede zij werd overladen, ondanks de zekerheid die ze verkregen heeft van den onwil en de lafheid der menschen. Ik ken geene geschiedenis zoo verschrikkelijk en smartelijk als de hare; ik zoek te vergeefs in mijn gedacht naar eene vergelijking, die u al het afgrijslijke ervan kon laten bevroeden; er is niets in de folteringen der Hel van Dante, dat hare folteringen nabij komt en zelfs de Passie onzes Heeren, zooals zij ons wordt voorgesteld door de Germaansche artisten, zelfs dit treurspel, dat sedert eeuwen miljoenen zielen doet sidderen, komt hare Passie niet nabij. Ah, vraag me niet u deze geschiedenis te verhalen of samen te vatten. Zij laat zich niet samenvatten. Gij moet ze lezen, heelemaal, van het begin tot het einde. In deze 500 bladzijden is er geen enkel woord te veel en iedere zinsnede onthult afgronden van lijden, van erbarmen, en van liefde. Vrouwen, leest dit boek; het is het boek van eene der beste onder u en zoo gij niet tot deze ongelukkigen behoort, die door hunne sociale opvoeding veroordeeld zijn om slechts een stuk speelgoed zonder hersenen te wezen, dan zult gij met Linda elken dag van haar leven herleven en de meeste uwer zullen er hunne smarten en hunne treurnis in terugvinden, tot hun hoogtepunt opgevoerd. En gij ook mannen, leest dit boek: het zal u vele dingen leeren; de vrouwen verzwijgen hun gevoels- | |
| |
leven, en het is zeldzaam, dat een harer zich openbaar belijdt en haar hart openlegt voor allen. En zoo men Linda niet had overgeleverd aan de onreine nieuwsgierigheid van het publiek, indien magistraten, advokaten en persmannen er geen behagen hadden ingeschept haar leven om te wroeten, de geheimen er van in het schelste daglicht te stellen, op snoode wijze al hare daden uit te leggen, haar te belasteren en te besmeuren, ware zij niet door gewetenloozen veroordeeld geworden en beroofd van hare kinderen, dan zouden gij noch ik de diepten harer ziel niet kennen. Leest dit boek en overpeinst het. Gij weet er zoo weinig van wat eene vrouwenziel is. Gij staat niet zoo verre van deze theologen der middeleeuwen, die het vraagstuk bespraken of de vrouw eene ziel heeft. Zelfs de verstandigsten onder u zijn overtuigd in wijsheid boven de vrouw te staan en hare daden te moeten besturen in de ernstigste oogenblikken van haar leven. Welnu, ziet het voorbeeld van Linda en vraagt wie van de mannen die macht over haar hadden of namen, het op hoogere wijsheid steunend recht bezaten, haar te leiden? Vraagt u of een der mannen die haar kenden, haar begrepen heeft, haar op juiste waarde heeft geschat, haar de rechten heeft toegekend, die een vrij en bewust leven over zichzelf heeft? Niet een, volstrekt niet één. Noch haar echtgenoot, een schepsel zonder verstand en zonder kieschheid, vol middeleeuwsche vooroordeelen, die nooit rade wat ze wel zijn kan; noch haar minnaar, die zich tijdens het proces als een egoïst deed kennen en die er slechts op bedacht was zichzelf te redden, zelfs al moest hij Linda in gevaar brengen; noch hare rechters - dit spreekt vanzelf! - noch hare advokaten, die haar verdedigden met eene overdreven weelde van argumenten en holle woorden, maar die niets begrepen en niets deden uitschijnen van de zonneklare schoonheid van haar innerlijke | |
| |
wezen; noch zelfs haar vader - een der grootste geleerden en een der fijnste menschen, een der rechtzinnigste karakters waarop het moderne Italië roemen mag - wien de gestrengheid zijner princiepen belette de rechten der liefde volkomen te erkennen en te beseffen welke vurige verzuchtingen naar teederheid in het hart zijner dochter besloten lagen. In twee belangrijke omstandigheden was hij er zóóver van haar te begrijpen, dat hij haar zeer diep griefde: eene eerste maal, toen zij nog een klein kind was en dat hij haar maandenlang eene kleine, belanglooze zonde euvel nam, zonde, die hem eene afwijking toescheen van de princiepen van rechtzinnigheid en openhartigheid, die hij aan zijne kinderen had ingeprent; de tweede maal, nu kortelings geleden, toen hij haar ‘misstap’ vernam, toen hij wist, dat zij overspelig geweest was en hij haar gedrag niet kon aannemen.
En die ‘misstap’ was ook voor het publiek de grootste grief tegen Linda. Alles wel overwogen, werd zij daarom veroordeeld; haar grootste misdrijf bestond hierin, dat zij vrijelijk over hare ziel en haar lichaam beschikte; dat zij zichzelf verloste uit de slavernij die de wetten aan de vrouw opleggen; dat zij het bewustzijn had van hare eigen waardigheid. Alhoewel zij een zeer uitgebreid onderwijs genoot (zij studeerde zelfs het Grieksch en het Latijn), wist zij in het geheel niets af van de seksueele vraagstukken en de betrekkingen tusschen den man en de vrouw in het huwelijk en, vreemd genoeg, haar vader, die een geleerd geneesheer is, schijnt zich bepaald geene rekenschap te hebben gegeven van het nut dat de physiologische kennis van het menschelijk organisme voor zijne dochter zou opgeleverd hebben; daarenboven, Linda, die, wat betreft de strengheid van het regiem, maar niet wat betreft de vrijheid der zeden, eene Spartiaan- | |
| |
sche opvoeding ontving, leefde bijna van de wereld afgezonderd, genoot onderwijs bij haar thuis en zag schier memand. De eenige man, dien zij met haar geheele wezen en lichaam liefhad, is de eerste die haar vriendschap en zachtheid betoonde toen zij nog een kind was, juist rond het tijdstip dat haar vader haar niet meer sprak. Een jong meisje geworden, gaat zij voort hem lief te hebben, maar hare ouders wilden dezen man niet tot schoonzoon en hare moeder deinsde er niet voor terug hem te beklappen om Linda van hem af te wenden. Het toeval gaf aan deze lasteringen een schijn van waarheid, zoo meende het jonge meisje, dat de wereld niet kende; zij was overtuigd, dat hij niet van haar hield. Later huwt zij Bonmartini, zonder liefde, maar in de meening dat zij hem oprecht beminde; zij kende hem nauwelijks en kon zich over hem begoochelen; men laat haar geen oogenblik met hem alleen gedurende al den tijd hunner verloving; betrouwende op de verzekeringen eener vriendin en gedreven als zij was door hare welwillendheid, geloofde zij hem vol goede eigenschappen, ondanks zekere uiterlijke weinig sympathieke trekken, die zij aan zijne ongelukkige opvoeding weet. Zij bestadigde spoedig, in de intimiteit van het huwelijk, dat zij zich wreedelijk bedrogen had, maar zij worstelde lang met haar eigen ontgoocheling; zij beproefde haren echtgenoot tot haar te verheffen, hem beter te maken; zij wachtte; zij hoopte. Ik zeg het u nog eens, vraagt me niet u 't verloop dezer jaren te vertellen: de ziel van Linda is niet van degene die men in enkele zinnen samenvat. Haar echtgenoot, die haar vooral physiek liefhad, maar die zich, in zijne hoedanigheid van man, natuurlijk haar meerdere waande, verre van zich te vervolmaken, deed niets anders dan zijn instinkt van autoritairen, verwaanden en onwetenden edelman vrijen teugel geven. Ten slotte was de afkeer voltrokken: Linda | |
| |
had geene illusies meer in hem; zij had voor hem geene achting, noch liefde meer; zij gevoelde niets meer dan medelijden en van dan af weigerde zij hem haar lijf over te leveren als een voorwerp van genot, zij weigerde haarzelf te verhoeren, zelfs in het huwelijk, iets waarin vele vrouwen toestemmen zoo haast men haar daartoe dwingt. Wanneer zij vervolgens den vriend harer jeugd opnieuw ontmoette, die een verstandig en ontwikkeld man en vol voorkomendheid tegenover haar was - wanneer zij vernam, dat hij niet had opgehouden haar lief te hebben en dat men haar van hem had afkeerig gemaakt bij middel van leugenachtige verzinsels, ontbrandde de oude liefde weer in hare borst, beminde zij den man, met wien hare ziel had gesympathiseerd, met de liefdevlam eener wedergeboren liefde, was zij geheel aan hem. En nu nog betreurt zij het niet, omdat zij gevoelt, dat zij niets deed wat niet goed of niet recht was: ‘Ik kan mij bedrogen hebben! Ik geloof zelfs, dat ik mij bedrogen heb, omdat het einde het mij bewijst met wreede logiek, maar heden nog kan ik mijn gedacht niet verloochenen; want ik heb niets gewild, dat slecht was. Ik ben alleen in opstand gekomen tegen deze ellendige rol van slavin, die aan de vrouw is toebedeeld, tegen de verplichting zich zonder liefde, als verkocht vleesch over te leveren. En vandaag nog gevoel ik, dat ik niet anders had kunnen handelen.’ Dit zijn de woorden van de bewuste vrouw die hare fierheid uitschreit, die in haar eigenzelf de menschelijke waardigheid terugvindt, die weet dat zij eene rol in het leven te vervullen heeft en weigert zich te onderwerpen aan de grillen van den man, wien men tyrannieke rechten over haar toekent. En zij komt niet slechts in opstand als minnares, maar als moeder en zij is eene weergalooze moeder: zij spreekt van hare kinderen in bladzijden van onbegrensde teederheid; zij | |
| |
spreekt van hen met eene diepe en welbegrijpendeliefde, eene liefde van iemand die al de gemoedsbewegingen hunner ontluikende zieltjes stillekens heeft gadegeslaan, ten einde hen beter te kennen, hen te kunnen leiden zonder hun ook maar eenig geweld aan te doen, hen op te wekken voor al wat er schoons en goeds is in het leven. Zij heeft bewonderenswaardige bladzijden over opvoeding geschreven en zij kwam als van zelf, door hare eigen overwegingen, door hare eigen ervaring tot dezelfde uitslagen als de meest verlichte geesten, die over duizende ondervindingen beschikten. En het is aan deze moeder, die tot toonbeeld aller moeders moest gesteld worden, dat haar echtgenoot haar kinderen wilde ontnemen om hen in eene kostschool te plaatsen en het is aan deze moeder, dat het gerecht hen voor goed wil ontrukken. Het is in naam dezer kinderen, die hunne moeder aanbidden, dat hun voogd zich als burgelijke partij aanstelde om haar te beschuldigen. Welke gekke dingen laten onze wetten toch toe, gekke dingen, indien zij niet schandelijk waren! Bij het gedacht aan heel deze rotheid, bestempeld met de namen van ‘recht’ en ‘gerecht’, stijgt naar het hoofd eene onstuimige verontwaardiging tegen hen die zulks bevelen en tegen hen die zulks dulden.
Maar leest dit boek. Dan slechts zult gij deze verontwaardiging volkomen begrijpen; dan slechts zult gij kunnen oordeelen of gij nog behoort tot de wezens, die den naam van mensch verdienen. En in deze verontwaardiging zal zich bewondering en een diepe liefde mengen voor de vrouw die gij zult leeren kennen en smart bij het aanschouwen van het onverbiddelijk noodlot, dat haar vervolgt. Maar, dat deze gevoelens niet platonisch blijven, dat zij u aanzetten uit al uwe krachten te protesteeren tegen de wandaad die bedreven werd, nu het nog tijd is haar te herstellen; tracht dan ten | |
| |
minste, dat de meening der goeden, der rechtvaardigen, der menschlievenden de overhand hebbe op den haat der middelmatigen en den navolgingszucht van de nijdige massa.
Denkt er aan, dat er duizende vrouwen zijn, die in zekere mate het lot van Linda deelen en dat velen, die de maatschappij veroordeelt, slechts het slachtoffer zijn van de bebedorvenheid dezer zelfde maatschappij. Zegt u, dat er vele zaken zijn die zouden moeten verdedigd worden en voor dewelke het aan strijders ontbreekt en vertrouwt vooral niet in de officieele instellingen voor de uitoefening der deugd: want weet, dat het niet voor de rechtbanken is, dat de Rechtvaardigheid zegeviert.
Jacques Mesnil.
|
|