Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 5
(1905)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 331]
| |
BijlagenAOnze kreet is Leve de wereldlandsche Republiek, die Republiek der toekomst waarin de Griek dezelfde rechten zal hebben als de Franschman, waarin de Samojeed zal spreken op dezelfde vergadering als de Parijzenaar. Ziet ge niet reeds dat de landshaten wegsterven en dat men de menschen veeleer volgens hun meeningen dan wel volgens hun vaderlanden aanwijst? Er zijn nu in de wereld alleen nog menschen der toekomst en menschen van 't verleden, en elk dier twee onmetelijke partijen vormt een reusachtige confederatie die zich vervolgt in alle landen, zonder onderscheid van ras noch taal.
.... Alzoo, om saam te vatten, ons politiek doeleinde in iedere afzonderlijke natie, is de vernietiging der aristocratische voordeelen, en over de geheele wereld is het de versmelting van alle volken. Onze bestemming is te komen tot dien staat van moreele volmaaktheid, waarin de naties de voogdij van een regeering of van een andere natie niet meer behoeven; zij is de afwezigheid van een regeering; zij is de anarchie, de opperste uitdrukking der orde. Zij die niet meenen dat de wereld ooit de voogdij kan missen, die gelooven niet in den vooruitgang, die zijn achteruitwerkers. Maar politieke vrijheid is niets zonder de andere vrijheden, is niets zonder de sociale vrijheden. Kan dit woord vrijheid een beteekenis hebben voor hen wier zweet niet voldoende is om het brood voor 't gezin te koopen, voor de werklieden die nieuwe weeën putten uit de omwentelingen die zij-zelven maken? Is de souvereiniteit van het volk geen spotbeeld, als zij wordt uitgeoefend door mannen die bedekt zijn met lompen en die sterven van honger? Kan het recht om jaarlijks een | |
[pagina 332]
| |
papierstrook naar 't stadhuis van zijn kanton te brengen het recht op het leven vergoeden?
.... Opdat het socialisme tot zijn volle uitdrukking kome, opdat het waarlijk het menschelijk ideaal der samenleving worde, is het noodig dat het terzelfdertijd de rechten van den eenling en de rechten van allen vrijwaart; is het noodig dat ieder lid der menschelijke maatschappij zich vrij kan ontwikkelen volgens zijn middelen en zijn aanleg, zonder eenigermate te worden belet door de massa zijner broeders; 't is tezelfdertijd noodig dat de welstand van allen wordt bevoordeeld door den arbeid van eenieder. Sommige communistische verscheidenheden, door reactie op de huidige samenleving, hebben den schijn te gelooven dat de personen zich moeten oplossen in de massa en niets méer behoeven te zijn dan als de ontelbare armen van den poliep die beweegt op zijn rots of als de druppelen water verloren in de zee en opgezwiert door den storm in eenzelfde baar. Zij vergissen zich grootelijks: de mensch is geen toeval, maar een vrij wezen, noodig en werkzaam, dat zich wel is waar vereenigt met zijns gelijken, maar zich niet in hen oplost.’ | |
BWat boeken betreft, zal ik U zeggen dat het er weinig op aan komt ze te bestudeeren om er argumenten in te vinden voor discuties. Dat is de kleine, de heel kleine kant der kwestie. Wat van belang is, dat is grondig te leeren, zijn overtuiging te versterken door stevige studie, zich een heel volledig ideaal te scheppen dat het geheele leven omvat, en te leven in overeenstemming met dit ideaal in de gansche mate zijner krachten aangepast aan de omringende mogelijkheden. Studeer, leer, en spreek nooit over ernstige dingen tenzij met beslist eerlijke lieden. Men moet voldoende fierheid hebben om de schatten zijner overtuiging niet te verkwisten in lichtzinnige gesprekken. Overigens, zoo gij degenen gaslaat die redewisten, zonder zelf deel te nemen aan 't debat, dan zult ge makkelijk bemerken dat volstrekte goede trouw zeldzaam is bij | |
[pagina 333]
| |
die soort tornooien en dat, gewoonlijk, de samensprekers trachten hun tegenstanders mee te sleepen in een tweede rangskwestie, in een moeilijkheidje van ondergeschikt belang. Zij kunnen zich alzoo een schijn-triomf bezorgen, die niets beteekent, maar die volstrekt met de waarheid strijdig is. Ook zult ge wel doen voor deze oratorische kampstrijden op uwe hoede te wezen. Wat er behoeft dat is zijn overtuiging te grondvesten en te leven volgens zijn geloof: opdie wijze zult gij de beste aller propagandas maken. De jongeren verbeelden zich licht dat de zaken snel kunnen veranderen, door onverhoedsche revoluties. Neen, de vervormingen gebeuren langzaam, en bijgevolg moet men er aan werken met des meer nauwlettendheid, geduld en toewijding. In de haast eener onmiddellijke revolutie stelt men zich, bij terugwerking, er aan bloot, te wanhopen wanneer men de macht van onzinnige vooroordeelen en van kwade hartstochten bestatigt. Maar de bewuste anarchist wanhoopt niet: hij ziet de ontwikkeling der wetten van de geschiedenis en de trapsgewijze veranderingen van de maatschappij. En kan hij op het geheel der wereld niet anders inwerken dan op oneindig-zwakke wijze, ten minste kan hij inwerken op zich-zelf, kan hij werken om zich persoonlijk te ontmaken van alle vooropgestelde of opgedrongen meeningen, en allengs vrienden om zich heen verzamelen die evenzoo leven en handelen. Het is langzamerhand, door kleine, lievende en verstandige maatschappijtjes, dat de groote broeder-maatschappij moet worden samengesteld. | |
C(a) ‘Elke dag is een strijd, maar wat geeft het als die strijd op een zegepraal eindigt, als het organisme elken dag er in slaagt zich aan zijn midden aan te passen, zelfs er voordeel uit te halen. Het leven is goed vermits men leert, vermits men zich hernieuwt en vooral vermits men bemint. Ik ben zeer gelukkig mijn gedachten van tijd tot tijd stil te houden op hen die ik lief heb. 't Is zelf onnoodig dat ik er op bewuste wijze aan denk: zij zijn daar, zij verlichten en verheugen mij, zij bestralen mijn | |
[pagina 334]
| |
wezen als een baak die heel den horizon verlicht. En zelf geen politiek nieuws, geen nieuw feit in de aardrijkskunde, in de geschiedenis, in de algemeene wetenschap die niet voor mij van hoog belang wordt, omdat de vrienden daar zijn en dat mijn vreugd hun vreugd zal wezen. De verkleefdheid is een eeuwige verdeeling.’
(b) ‘Dit grootsche drama van Rusland dat op zijn knieën tot zijn keizer nadert, zich dan heroprecht, zijn raadgevers springen doet en zich bereid hem zelf te doen springen; dit bondgenootschap van alle klassen en alle volkeren van het keizerrijk in één zelfde vervoering; die wonderbare eenvoud in de individueele levensverzaking; die mooie solidariteit in de toewijding; en dan daarginds, als achtergrond, in de sneeuw en den nevel van Mandchourije, die twee legers die malkaar uitmoorden en niet beter wenschen dan zich te verzoenen.’
(c) ‘Het ‘misprijzen voor de menschen’ heb ik nooit gekend, zelfs dan niet als de overvloed van jeugdige manhaftig heid mij vermetel maakte. De zatheid, veroorzaakt door duizende lezingen en vermengde indrukken, heeft me meermaals doen raaskallen, zelfs kon ze mij in schijn ter neer slaan, maar alleen in schijn; de verschillende zwaaiïngen brachten me steeds terug naar het zwaartepunt, die de heftige liefde voor de menschen was. Wat betreft de eerste bladzijden uit l'Histoire d'une Montagne (De Geschiedenis van een Berg), vraag ik mij af of zij, op den grond des gronds, geen gebrek hebben, den mangel aan oprechtheid. Voor zoover ik mij herinner, was ik toen in het gevang, en daarbij voelde ik om mij heen den dikken, bijna ondoordringbaren muur van den haat, van den afkeer der geheele wereld tegen de Commune en de communards. Wellicht heb ik me aangekant en heeft die beweging mijn ware natuur bevochten.’
(d) ‘Ik vraag aan den boeken-maker dat hij mij zou geven een bladzij, zoo niet een lijn, zoo niet een nuttig | |
[pagina 335]
| |
woord, en als hij mij dit woord geeft ben ik hem dank verschuldigd, niettegenstaande de poelen waarin ik eerst kans liep mij te bedelven.’
(ƒ) ‘Ik had en heb nog mijn gebreken en mijn zwakheden, maar ik heb ook mijn oprechte vriendschappen, mijn hooge wenschen, mijn innerlijk ideaal; ik werk steeds aan 't uitbeelden van den held dien ik droom en die mijn beter-ik is.’
(g) ‘Mijn boek is af, maar vermits het af is, moet ik het herbeginnen, 't is te zeggen het verbeteren, het volledigen, het omwerken, de critiek der vrienden voorzien en mij regelen naar hun oordeel. Dit is het werk dat ik nu verricht, zonder te hopen in heel dien rommel van 4500 blz. een enkele paragraaf te hebben in een stijl zoo stevig, zoo klaar, zoo scherp-objectief als dien waar ge mij een uittreksel hebt van gezonden;Ga naar voetnoot(1) maar wellicht zult g'er, als ge mij leest, wat meer menschelijke hartelijkheid in voelen, en dat is ook niet te versmaden.’ |