| |
| |
| |
Vrouwenrecht en Logiek II
Over 't algemeen kan men zeggen: hoe hooger een land economisch en onder opzicht der kultuur ontwikkeld is, des te vrijer is de toestand der vrouw, des te meer nadert hare rechtsbekwaamheid die van den man; de natuurlijke verscheidenheid, de verrijking van den staat aan individualiteiten, waarin het wezen onzer kultuurontwikkeling ligt, leidt natuurlijkerwijze daarheen. Het ras, evenals bijzondere historische voorvallen, zijn niet zonder invloed gebleven. De germaansche landen zijn daarin de romeinsche ver vooruitgegaan, alléén Duitschland maakt eene uitzondering: het staat wat den toestand der vrouw betreft, in menig opzicht achter Frankrijk en zelfs achter Rusland, waar de gemeenzaame nood en het gemeenzaam gevaar in de intellectueele klassen eene sterke kameraadschap schijnt voortgebracht te hebben. Dat heeft zijne oorzaak gedeeltelijk dáarin, dat de kultuur-ontwikkeling in 't algemeen bij ons, door de verdeeldheid en de slechte toestanden der duitsche landen, zoolang tegengehouden is geworden; gedeeltelijk hangt het samen met dat noodlottig valsch idealismus, hetwelk bij ons schier tot eene nationale krankheid geworden is. Duitsche mannen, die over deze kwestie spreken en schrijven, schijnen zich | |
| |
slechts zelden de moeite te geven, ernstig er over na te denken, en vinden het vooral niet noodig, zich ook maar in het minst over de historische ontwikkeling, den economischen samenhang en de toedracht der beweging in andere landen in te lichten: zeer oude, zeer laffe, zeer vaak betwistte dingen, zijn in den laatsten tijd herhaald en openbaar gemaakt. Een der zonderlingste bewijsvoeringen, dewelke merkwaardiglijk altijd wederkeert, is de dreiging dat, als de vrouw de gelijkheid van rechten begeert en in den economischen kamp ernstig intreedt, de mannen die fijnheid van handelwijze, die opmerkzame hoffelijkheid, die men heden tegenover de vrouwen waarneemt of ten minste waarnemen moet, terstond opgeven zouden. Alsof de vrouw niet reeds lang in dezen kamp stonde, alsof de millioenen arbeidsters geene duitsche vrouwen waren, en alsof zij in dezen kamp uit moedwil en niet onder den vreeselijken dwang der economische veranderingen ingetreden waren. En alsof de heeren enkel daarop bleven wachten om eindelijk niet meer hoffelijk te moeten zijn; alsof een lievenswaardig aanstellen voor hen een lastige en onbehaaglijke dwang ware en niet eene verfijning van hun wezen en eene verschooning der levensvormen; alsof het niet beter ware dat zij er aan dachten ook jegens mannen, alzoo jegens hunsgelijken, zich lievenswaardiger aan te stellen en aan den noodwendigen kamp den fijnsten en eerbiedwaardigsten vorm te geven, in plaats den vrouwen den terugkeer tot barbaarsche brutaliteit aan te kondigen. Overigens geeft de ontwikkeling hun volstrekt ongelijk. Het is ook slechts natuurlijk, dat men in de landen, waarin de rechtsstand der vrouw een betere is, ook hoffelijker jegens haar is dan bij ons; | |
| |
en zeer vele dingen zijn in Engeland, in Amerika, in Holland en in de Scandinavische landen, in gezelschap als in huis en vooral op de straat, gansch onmogelijk en ondenkbaar, die in de aanstelling der mannen tegenover de vrouwen, in Duitschland, alledaagsche dingen zijn. Men kan zeggen: hoe verder de ontvoogding der vrouw gevorderd is, hoe eerbiedvoller en fijner, en van meer werkelijke achting vervuld, is de aanstelling der mannen tegenover hen.
Maar dit is eene geringe vraag, en tevens eene vraag van het toeval: het gaat hier om veel ernstigers, dan om goede manieren, het gaat hier om de vrijheid der persoonlijkheid, die de voorwaarde van elk waar menschdom, die het doel aller kultuur is, en welker vordering immer en overal van zelf verstaanbaar zijn moet.
Het gevolg der onderdrukking is overal eene heimelijke en verderfelijke wraak, een dragen van verborgen vijandschappen in de intiemste vertrekken, een weder - bemachtigen van verbrijzelde macht op sluikwegen, de vergiftiging buiten den echt en in haar, eindeloos bedrog. Het gevolg is juist de verstoring dezer interestgemeenschap, die men tot voorwendsel der onderdrukking neemt. En als de mannen zich dan beklagen, dat zij door de vrouwen ten gronde gebracht worden, zoo is dat alsof ouders klagen zouden, dat zij door hunne kinderen slecht opgevoed werden. Alle gebreken, die men den vrouwen verwijt, en waarop men zich beroept, als men hen voor alle mogelijke ambten ongeschikt verklaart, zijn slavenfeilen, die door de vrijheid ten minste zóó wijd verdwijnen zouden als bij de mannen, die van al deze feilen ook niet gansch vrij zijn. | |
| |
Dan eerst zou men erkennen, tot welke beroepen en ambten de vrouw deugt en tot welke niet.
Men neme eenmaal aan: normaal-begaafde knapen eener generatie zouden van de eerste jaren af zóó opgevoed worden, als men onze meisjes opvoedt. Zij zouden ingesnoerd worden in keurslijven, die hunne vrije bewegingen belemmeren, er zou hen slechts weinig gymnastiek vergund worden, gedurige bescheidenheid, onderwerping en schaamachtigheid zouden hun voorgeschreven en tot ideaal gemaakt worden, ieder krachtvol betoonen der eigen meening, ieder sterk uiten der eigen persoonlijkheid, heftige bewegingen en ik weet niet wat nog alles, zouden voor ‘onmannelijk’ worden verklaard, (het is waarachtig zoo onmannelijk als het ‘onvrouwelijk’ is!) - men kweeke ze op tot schuchterheid, in plaats tot weerbaarheid, men late hen mogelijkst onwetend over de geheimenissen en gevaren van het leven, late hen niets recht en grondig leeren, beperke hunne rechten op alle gebieden als zij volwassen zijn geworden, en de mannen zouden welhaast voor de meeste ambten en beroepen geheel zóó ongeschikt worden, zouden even zóó onwaar worden in hunne levensleiding, even zoo geneigd tot heimelijkheid en tot onrechtstreeksche wegen als het heden de vrouwen zijn; de blik voor algemeene belangen en de zin voor groote vragen zouden verzwinden: zij zouden ontaarden, zooals onze vrouwen ontaarde en ontzenuwde schepsels zijn. Maar deze ontzenuwde schepsels zijn de eene helft van ons volk en de moeders van het naaste geslacht, dat van hen hunne kracht als hunne zwakte overerven moet: en wel de zonen juist zooals de dochters.
Zekerlijk zullen er altijd bedrijven zijn, waartoe de | |
| |
vrouw in 't geheel niet of minder geschikt zal zijn dan den man, maar dit zal zich bij de volkomen vrijheid beider geslachten van zelf regelen; het zal eene vrouw, als hare plaats in huis, aan den arbeid en in het huwelijk eene weerdig-erkende en terecht beloonde zijn zal, in het geheel niet invallen naar een beroep te verlangen, waartoe zij niet bijzonder begaafd en geschikt is. Tenminste zal zij deze feil niet dikwijler, maar vermoedelijk zeldzamer begaan, dan de man het tegenwoordig doet. Want immer zal het beroep der moeder het hoogste beroep der vrouw zijn: ja, het zal wellicht eenmaal als het hoogste menschelijk beroep in 't algemeen erkend worden. Heden is de beteekenis en de waarde der vrouw als moeder nog lang niet genoeg begrepen, en veel te weinig werd gedaan tot beschutting der moeder in het gezin, in het openbaar, in huis als in de fabriek en op het land. De eerbied voor iedere moeder is heden nog zeer gering en meestal slechts eene dier leugenachtige idealistische phrasen: een eerbied voor het woord, - niet een waar gevoelen, dat zich in 't leven openbaart en verwerkelijkt. Ware hij dàt, dan zou men de vrouw niet den ondergeschikten staat aanwijzen, dien men haar thans geeft; men zou ze niet opvoeden, zooals men ze heden opvoedt, men zou haar lichaam en haren geest gansch anders ontwikkelen en versterken, en voor de taak eener moeder en opvoedster van toekomstige mannen en vrouwen voorbereiden. Het bitter gevolg van dezen mangel aan eerbied en erkenning is: dat de vrouwen juist voor dit beroep, dat men ja heden zoo graag als hun hoogste aanwijst, meestal noch voorbereid noch geschikt zijn. Zeer ingrijpende veranderingen zullen noodig zijn en van-zelf-sprekend schijnt het mij, dat de | |
| |
moeder in bijna alle gevallen, in dewelke zij zich niet bijzonder ongeschikt of onwillig getoond heeft, grootere rechten op het kind hebben moet, dan de vader; ja, dat het kind, van rechtswege, in 't algemeen het naarst de moeder behooren moet, zooals de natuur het haar toegewezen heeft. Vrouwen eener toekomstige generatie, zelf anders opgevoed en vrijer ontwikkeld, zullen ook gansch andere opvoedsters hunner kinderen zijn; zij zullen eenen ernstigeren, heldhaftigeren en min verweekenden invloed in staat zijn uit te oefenen.
Zekerlijk, de geslachten zijn hoogst ongelijk, en niet slechts aan lichaamskracht en begaafdheid. Maar de natuur kent geene gelijkheid. Hare ongelijkheden zijn monsterachtig en tragisch: zij schept genieën en domkoppen, schoonen en afschuwelijken, sterken en zwakken en nog ontelbare andere verscheidenheden, die zich allen vroeger of later in verschil van macht, vermogen en ontwikkeling omzetten, en hunnerzijds nieuwe ongelijkheden tevoor roepen. En juist wijl deze natuurlijke ongelijkheid bestaat en haar misbruik zich zoo verschrikkelijk uitbreidde, hebben Revolutie en Organisatie, om ze niet nog te versterken, ten minste de gelijkheid van den rechtsstand geschapen. Wijl de vrouwen anders en zwakker zijn dan de mannen, zoo moest hun ten minste de uiterste gelijkheid en ontwikkelingsvrijheid gewaarborgd worden, opdat zij alle gaven, die hun verleend zijn, ontwikkelen kunnen - en niet eindelooze dwang, leugenachtigheid en verminking tot hun noodlot, ja tot hunne hoofdtaak gemaakt worden.
Inderdaad zijn de beide geslachten ongelijker dan de meeste menschen zich klaar voorstellen. Hunne denkwijze en nog meer hun gevoel zijn op vele gebieden eene | |
| |
gansch verscheidene, ook wanneer men aftrekt, wat het onderscheid der opvoeding tegenwoordig kunstmatig te voorschijn roept. 't Zijn twee werelden, die zich daarom aantrekken en vervolmaken, wijl ze zoo verscheiden zijn. Wie kan ooit geheel meten, hoe vreemd man en vrouw elkaar zijn! Maar juist daarom kunnen de mannen de wetten voor de vrouw niet maken, zoo min als Europeërs, die het Noorden nooit verlaten, voor de bewoners der Tropen voordeelige wetten vervaardigen kunnen. Juist daarom moeten de vrouwen kunnen medespreken, wanneer het om hunne taak, om wetten voor hen, voor de verhouding van man tot vrouw, van moeder tot kind handelt, zoodra, in 't algemeen, hunne belangen ergens te berde komen, - medespreken en mede beslissen.
Wij behoeven in 't algemeen de politieke bedrijvigheid en de politieke systemen die heden heerschen niet te overschatten, maar zoolang zij heerschen is het van-zelf-sprekend, dat de politieke rechten beider geslachten gelijk moeten zijn. In eene reeks buiten-Europeesche landen zijn zij het reeds en over niet al te langen tijd zullen zij het overal zijn, zoo zonderbaar dat heden in de minder ontwikkelde landen nog schijnen mag. Maar in Azië schijnt het, ja, ook gansch zinneloos - Europeesch, dat ze zich ongesluierd op de straat vertoonen, dat zij met vreemde mannen spreken mogen.... Dat schijnt den Oosterlingen onzedelijk en schaamteloos en belachelijk-geëmancipeerd; in de waarborg zulker rechten schijnt hun een afstand doen van den man op zijne kracht, op zijne waarde en heerschappij te liggen. Wij voelen ons oneindig hoog boven de Oosterlingen en denken niet dat wij, van onzen kant, ons juist zóó | |
| |
gedragen als zij, daar, ongewoon aan 't grooter recht van westelijke landen, dit ons even belachelijk en onmogelijk voorkomt. Gewis zullen de vrouwen deze rechten in den beginne misbruiken en verkeerd uitoefenen, juist zooals de mannen dit altijd gedaan hebben en nog doen. De uitoefening van elk beroep en elk recht moet geleerd worden. Niemand werd rijp voor eene handeling, die haar onrijp niet beproefde. Men kan den menschen niet zeggen: eerst moet gij te land leeren zwemmen, eer ik u toelaat in het water te gaan. De menschen worden maar rijp voor de politieke rechten, doordat men ze hen toestaat.
Het is waar, de vrouw heeft ook heden, zonder politieke rechten en bij zeer beperkte materieele rechten, eene oneindige macht in handen. Het is waar, zij heerscht zeer dikwijls over den man en zij oefent op alle gebieden eenen buitengewonen invloed uit. Maar het is de macht van den gunsteling, de invloed van den slaaf, de oncontroleerbare, gevaarlijke en vooral onzedelijke macht der achtertrappen en zijwegen. Is het niet klaar, dat een oprecht en open werken, dat haar heden meest ontzegd is, duizendmaal beter en gezonder ware? Een geheim-werkend gift zou uit ons leven verdwijnen, wanneer de rechtsstand der vrouw eene vrijere ware. De verschikkelijkste krankheid onzer beschaving, de prostitutie, ten minste in hare huidige gedaante, zou verdwijnen, want vrouwen die bewust zijn en politieke macht hebben, zouden haar niet dulden. De waarborg der vrijheid aan de vrouw, is een beter middel tegen deze ellende dan alle zedelijkheidsvereenigingen en preeken.
Dan eerst zullen wij vrouwen hebben, geen slavin- | |
| |
nen en kreupelen, lijk iedere gang over de straat, iedere blik in de huizen ze ons smartelijk erkennen laat. Kunstmatig verkreupeld, lijk de voeten der Schineeschen zijn de zielen onzer vrouwen, kleintjes en hulpeloos, en als bij de Schineezen wordt deze verkreupeling bij ons voor fijn en voor het kenteeken van ‘echte vrouwelijkheid’ gehouden. Dan zullen wij andere huwelijken, eene andere liefde tusschen man en vrouw, eene hoogere vereering voor iedere moeder hebben.
Dan eerst zal het huwelijk een steeds voorwaartsschrijden en niet, als heden, eene kluistering en eenen stilstand of achteruitgang van den man, zooals de slavernij der vrouw beduiden. Het laat zich van zelf begrijpen, dat al deze vragen het diepst met de economische verhoudingen tezamen hangen, en hunne volle oplossing slechts in gemeenschap met economische veranderingen mogelijk is. Maar zeer veel laat zich reeds heden door vernuftige beschouwingen en wetten bereiken, zeer veel, dat ook op alle andere gebieden des levens zijne oneindige weldadige terugwerking zal uitoefenen.
Een hooger en reiner ideaal der vrouw zal heerschend worden, een ideaal der vrouw, die gezond en schoon, met gesterkt lichaam en sterken, ontslotenen geest, eene ware en vrijë gezellin van den man, eene sterke moeder en heldhaftige opvoedster harer kinderen zal zijn. Oneindige krachten zullen in de vrouwen vrij en daadveerdig worden, die ook in de mannen, in rijke en sterke opwekkingen, eenen vruchtbaren weerklank zullen vinden.
Heden mogen wij met vertwijfeling klagen, dat wij, in de hoogste en gewichtigste vragen der menschheid, | |
| |
nog in eenen toestand van diep-hopelooze barbaarschheid leven, en weten, dat het hoogste belang der mannen als vrouwen is, dat het anders worde.
Karl Federn.
|
|