Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1904)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Een stuk Fransche geschiedenis (1848)Alvorens u over de derde Fransche revolutie te onderhouden, lijkt het mij noodig een woordje te zeggen over den toestand van Frankrijk in het tijdsverloop, dat deze revolutie voorafging, en denk ik te moeten teruggaan tot aan den val van Napoleon. Maar daar het niet binnen het bestek dezer kleine studie valt, hier een kompleet overzicht te geven van de Fransche geschiedenis vanaf den val van dezen keizer tot aan de opkomst van 1848, ben ik verplicht te trachten den toestand van het land gedurende dit tijdsverloop slechts in breede trekken weer te geven. Na den val van Napoleon (1814-15) werd Lodewijk XVIII door de verbonden mogendheden tot koning van Frankrijk uitgeroepen. Het is bekend, dat deze laatste in 1824 overleed en opgevolgd werd door zijnen broeder Karel X en dat deze, in 1830 door eene revolutie verjaagd, zijne plaats zag ingenomen door Louis - Philippe. Hier dient aangemerkt te worden, dat in 1830 de republikeinen de meeste aktiviteit aan den dag hadden gelegd, maar dat hun invloed te gering was om den door hen geliefkoosden regeeringsvorm te doen zegepralen. Overigens had Louis - Pbilippe, met al zijn uiterlijke vertoon van eenen volkslievenden koning, te veel het vertrouwen van de massa weten te winnen om | |
[pagina 66]
| |
zich niet met veel gemak op den troon te doen plaatsen. Uitgeput door de oorlogen van het keizerrijk, had Frankrijk in 1814 bijna geene eigen nijverheid. De Engelsche fabriek- en landbouwprodrukten kwamen alleen op de markt, maar zij werden stilaan door de inlandsche verdrongen. De enkele fabriekanten en de groote grondbezitters verstonden zich voor dat doel opperbest. Zij hadden eenen verbazend grooten invloed en verkregen spoedig de uitvaardiging van wetten, waarbij zware tolrechten werden geheven op de uitheemsche voortbrengselen. Het onvermijdelijke gevolg was, dat alle levensbenoodigdheden tegen schandelijk hooge prijzen verkocht werden, hetgeen de armoede der slecht betaalde werklieden en den benepen toestand der kleine burgerij zeer verergerde. Aan de werklieden was het verboden samen te komen om hunne beroepsbelangen te bespreken; pogingen om stakingen op touw te zetten of arbeidersvereenigingen in het leven te roepen, werden met gevangenisstraf beboet; men hield hen van de politiek verwijderd en evenals de boeren afhankelijk waren van de grondeigenaren, hingen de werklieden geheel af van de willekeur hunner patroons. Het kiesrecht werd als een natuurlijk voorrecht van de bezittende klasse aanschouwd; de kiezers moesten eenen zwaren cijns betalen, dewelke met de helft verhoogd werd voor de kieskaren. De wetgevende korpsen waren onderworpen aan 's konings luimen; hij ontbond ze al naar gelang het hem goeddunkte; naast de Kamer, die uit de kiezing gesproten was, bestond er ook eene Heerenkamer (Chambre des Pairs), waarvan | |
[pagina 67]
| |
de leden door den koning benoemd waren: zoo werd hun aantal, als het er op aan kwam, vergroot door de benoeming van nieuwe leden, die de politiek van den koning genegen waren en die hem dus het overwicht verschaften. De openbare ambtenaren mochten zich tot kamerlid doen verkiezen en zij werden door de ministers bevorderd, opdat zij immer hunne zienswijze zouden steunen. Onder Lodewijk XVIII en Karel X was het geestesleven nul: de hoogescholen telden weinig leerlingen; aan het lager onderwijs werd jaarlijks eene som van slechts 500.000 franks besteed, en er was zelfs een tijd, dat er ernstig werd aan gedacht deze uitgave uit te sparen! De regeering van Louis - Philippe bracht hieraan geene verbetering. Met de pers was het al niet beter gesteld: de uitgevers moesten eene schromelijk hooge waarborgsom storten; elk dagbladnummer was met 15 centiemen rechten belast. De censuur werd willekeurig en regelmatig toegepast; een blad mocht slechts met de instemming der regeering verschijnen, dewelke zich dan nog het recht voorbehield de uitgave te schorsen. Straffen werden ingesteld tegen ‘oproerige’ plakkaten en geschriften. Geene gelegenheid werd overgeslagen om vervolgingen in te spannen tegen redakteurs, die vijandig waren aan het gouvernement. ‘La Tribune’, een republikeinsch orgaan, liep in vier jaar tijds 111 processen op om de handelingen der regeering gekritikeerd te hebben; haar beheerder verscheen zelfs voor de Kamer, die als hooger gerechtshof zetelde: hem werden 3 jaar gevang en 10.000 franken boet toegepast om aan de Kamer verweten te hebben, dat zij kredieten had gestemd voor de ver- | |
[pagina 68]
| |
sterkingen van Parijs, versterkingen die, naar zijn beweren slechts dienen moesten om de regeering in staat te stellen de opstanden, die in de hoofdstad konden plaats hebben, te beteugelen. Het was verboden artiekels af te kondigen, waarin het princiep van den bestaanden regeeringsvorm werd besproken. Een socialistisch schrijver werd vervolgd omdat hij het gewaagd had het eigendomsrecht in twijfel te trekken. Politieke vereenigingen mochten niet tot stand komen en wapens in huis te hebben werd als een misdrijf aanzien. Onder Lodewijk XVIII werd de echtscheiding afgeschaft, ‘daar zij het burgerlijk wetboek onteerde’. Een wetsvoorstel om haar terug in te voeren werd onder Louis - Philippe om dezelfde preutsche reden afgewezen. Gezien dezen toestand, zal het geene verwondering baren te zeggen, dat heel Frankrijk door diepe misnoegdheid heerschte en dat deze zich dikwerf op gevoelige wijze, ook buiten het Parlement, zou uiten, spreekt van zelf. De republikeinsgezinden streden met taaie volharding en liepen dikwijls te wapen om de regeering omver te werpen.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 69]
| |
Maar ook onder de arbeiders kwam er gisting. In November 1831 was Lyon het tooneel van eenen waren opstand der zijdewevers; deze ongelukkigen, die in den regel 18 uren daags besteedden aan eenen afmattenden en ongezonden arbeid, verdienden niet eens twee franken per dag. Na langdurige onderhandelingen gelukten zij er in een akkoord te treffen met hunne patroons, krachtens hetwelk hun eene geringe, om niet te zeggen belachlijke loonsverhooging werd toegestaan. Maar de bazen waren trouweloos genoeg om hun woord te verbreken en alles bij het oude te laten. Hierop ontstond er misnoegdheid onder de werklieden, die zich bedreigd zagen door uitdagende, militaire maatregelen te hunnen opzichte genomen. Op 21 November kwamen zij ongewapend bijeen en doorliepen stoetsgewijze de stad om eene algemeene werkstaking uit te roepen. Maar de overheid, die overal troepen had geplaatst, joeg de werklieden uiteen. Dat was het sein voor den oproer. Na drij dagen van harden en bloedigen strijd, slaagden zij er in de troepen te verdrijven. De besturende korpsen ontvluchtten de stad, die in de macht der arbeiders bleef. Men lette er op, dat deze niet uit louter politieke aandrift handelden, maar dat zij enkel streden voor lotsverbetering. De macht, die hun zoo onverhoopt in de handen was gevallen, zou hun echter zeer spoedig ontglippen. Nu zij de eenige meesters waren, gevoelden zij hoe weinig zij konden uitrichten; onvoorbereid, gewoon aan den nek te krommen, werden zij er zich van bewust hoe machteloos zij waren in al hunne overmacht. Eenige gewetenlooze gelukzoekers beproefden, met goed gevolg, zich van de beweging meester te maken om haar in eene politieke richting te stuwen. | |
[pagina 70]
| |
Hierdoor onstond er tweedracht in de rangen der werklieden, die zich ten slotte in slaap lieten wiegelen door het zeemzoete gepraat van eenige trawanten der burgerklasse. Hunne onverwachte overwinning veranderde in eene volledige nederlaag en na gedurende twaalf dagen het bewind van Lyon in handen te hebben gehad, moesten zij opnieuw in het gareel hunner patroons. Op 5-6 Juni 1832 geraakten republikeinsche opstandelingen te Parijs slaags met de troepen. Gelukkiglijk voor de regeering waren de republikeinen slechts gering in getal en droeg hun plan de goedkeuring niet weg van al hunne partijgangers. Niettemin vochten zij met de grootste geestdrift en het was slechts na verscheidene woeste aanvallen van het leger, dat de meesten hunner sneuvelden. Van regeeringswege werd van dezen opstand gebruik gemaakt om de willekeurigste maatregelen te nemen. Dagbladen werden in beslag genomen, hunne opstellers gevangen gezet en een-en-twintig opstandelingen verschenen voor de jury, hetgeen vinnig protest langs de zijde der Parijzer bevolking uitlokte. Vijf hunner werden ofwel verbannen, ofwel met gevang gestraft. Na hunne nederlaag van 1831 hadden de Lyonsche zijdewevers zich in eene maatschappij van onderlingen bijstand, ‘les Mutuellistes’, vereenigd. Zooals de titel het aanduidde, had deze vereeniging voor doel hulp aan de aangeslotenen te verstrekken, met, als natuurlijk nevendoel, de verhooging van den loonstandaard. De vereeniging groeide en zij mocht er zich in verheugen, dat bijna heel de werkersbevolking zich bij haar aansloot. De patroons, verschrikt door haren grooten invloed, zonnen op middelen om haar te fnuiken. Middelerwijl hadden de Lyonsche republikeinsgezinden, grootendeels samenge- | |
[pagina 71]
| |
steld uit elementen uit de burgerklasse, zich onledig gehouden met eene onverpoosde propaganda en daarin werden zij terdege bijgestaan door de plaatselijke pers, die evenals de Parijzer pers, mocht ondervinden hoe onverdraagzaam de steunpilaren van het koningdom waren. Drakonische straffen werden opgelegd aan hare redakteurs, wier iever nochtans daardoor niet verflauwde. De republikeinsche propagandisten slaagden er in de werklieden in hunne beweging te embrigadeeren. De met ontzetting geslagen patroons en gouvernementeelen traden toen aanvallender wijze op. Publieke samenkomsten werden gestoord; in de rangen der republikeinen drongen vermomde policieknechten, die de overheid op de hoogte hielden der beweging. Het karig loon der arbeiders werd verminderd, waarop eene algemeene, geestdriftvolle werkstaking volgde, die eene volle maand duurde, totdat eene wet werd uitgevaardigd, die de bepalingen van het strafwetboek, hetwelk alle niet erkende vereenigingen van meer dan twintig man verbood en hunne leiders met zware straffen trof, uitbreidde en versterkte. Deze wet werd onmiddelijk toegepast op de aanvoerders van ‘les Mutuellistes’. Vijf hunner werden aangehouden en voor het gerecht verzonden. Dit lokte vanwege de werklieden, een verontwaardigd protest uit. Op 9 April 1834 verschenen de aangehoudenen voor de rechtbank. Te dezer gelegenheid had de overheid de voornaamste punten der stad doen bezetten door eene sterke, gewapende macht, dewelke, zooals het onvermijdelijk moest gebeuren, in botsing kwam met de republikeinen en werklieden, die zich rond het gerechtshof verdrongen. Dit was het sein tot eenen strijd, die gedurende vier dagen werd volgehouden. De troepen | |
[pagina 72]
| |
behielden de overhand op hunne slecht gewapende tegenstrevers, die daarenboven op zulk eenen afloop niet waren voorbereid en in wier tegenstand alle eenheid ontbrak, Deze beweging had haren weerklank in Parijs. Daar zien wij de republikeinen opstaan en eveneens verpletterd worden (13-14 April). Zoowel in Lyon, als in de hoofdstad, bepaalden de overwinnaars er zich niet bij den opstand te onderdrukken. Zij beleedigden niet alleen hunne geslagen tegenstrevers, maar op hun bevel drongen de soldaten in de huizen van vreedzame burgers, die er op barbaarsche wijze werden mishandeld en om hals gebracht. Rond hetzelfde tijdstip hadden opstootjes plaats van minder belang, maar niet van geringere beteekenis, te St Etienne, Lunéville, Arbois, Châlons, Epinal en Besançon. En overal geschiedden tallooze aanhoudingen, en waren het niet alleen zij, die een werkdadig deel in de oproeren hadden genomen, die in het gevang werden gesmeten, maar verscheidene publicisten ondergingen hetzelfde lot, omdat, zoo was het voorwendsel, zij door hunne geschriften de oproeren hadden voorbereid of aangewakkerd. Het is nauwelijks geloofbaar, dat de gevangenen door hunne cipiers voortdurend en op de brutaalste wijze mishandeld werden, zonder dat hun gedrag daar aanleiding toe gaf, en alleen maar, omdat zij vijandig waren aan den bestaanden regeeringsvorm. Het gerechterlijk onderzoek duurde meer dan een jaar en op 5 Mei 1835 verschenen de aangehoudenen voor de Heerenkamer, die zich het recht had toegeëigend in deze zaak te vonnissen en aldus eenen partij- | |
[pagina 73]
| |
aanslag en eene wetsverkrachting had gepleegd, vermits zij zich in de plaats had gesteld van het assisenhof, alleen bevoegd om de aangeklaagde feiten te beoordeelen. Maar daar de uitspraak van het assisenhof van twijfelachtigen aard was en wie weet eene algeheele vrijspraak kon worden, verkoos men aan hoogerhand zich eene onwettige daad op het geweten te laden en het vonnis te doen uitspreken door personen, die vast niet verdacht waren van sympathie te koesteren voor de beschuldigden. De Heerenkamer had het daar niet bij gelaten; zij nam elke gelegenheid te baat om wetsverkrachtigingen op elkander te stapelen. Zoo had zij zich in het hoofd gesteld enkel door haar aangewezen advokaten als verdedigers te laten optreden, hetgeen tegen alle gebruik indruischte en strijdig was met de toen bestaande wetten. En hier moet worden gezegd, dat om deze reden velen der beschuldigden weigerden zich te verdedigen. In den loop der debatten, vonden de Pairs het middel om dagbladschrijvers en enkelen der verdedigers, wegens laster te hunnen opzichte, tot zware straffen te veroordeelen. Het proces liep eerst in Januari 1836 ten einde. Van de 164 beklaagden werden er 105 schuldig verklaard; een tiental werden naar strafkolonies verbannen; de overigen kregen van twintig tot een jaar gevang. Nochtans kon deze uitspraak velen niet treffen: ten gevolge van een vernuftig komplot, waren zij er in gelukt vóor den afloop van het proces het gevang te ontvluchten. Wij hadden reeds de gelegenheid een woord te zeggen over de wet op de vereenigingen. Zich op haar steunende, deed het gerecht vervolgingen inspannen tegen de aanhangers van Saint Simon, die zich te | |
[pagina 74]
| |
Ménilmontant hadden gevestigd, en daar vreedzaam in gemeenschap leefden, onder de leiding van hun hoofd, ‘le Père Enfantin’, naar de leeringen van Saint Simon. Zij vormden eene sekte, die, doende aan in schijn belachlijke praktijken, den bestaanden zakentoestand in treffende bewoordingen afbrak. Hunne wijze van leven was daarenboven een begin van uitvoering der door hen verkondigde gedachten. Daarom werden zij gevaarlijk en moesten zij onschadelijk gemaakt worden. De aanklacht tegen hen uitgesproken was niet alleen gesteund op de wet op de vereenigingen, maar tevens op eene zoogezegde schennis der moraal en der goede zeden, wijl de Saint Simonisten in heftige, soms wel barokke taal het moderne huwelijk afbraken. Op 27 Augusti 1833 werd het proces begonnen en het droeg natuurlijk den stempel van den engen partijgeest, waarmede de rechters bezield waren. Door hunne niet van bombast vrij te pleiten houding, haalden Enfantin en zijne luitenanten Duveyrier en Michel Chevalier zich een jaar gevang op den hals. Dit proces had de ontbinding der sekte voor gevolg. Het mislukken hunner verschillende opstanden kon nochtans de repukliekeinen niet ontmoedigen. En op 12 Mei 1839 zien wij Barbès en Blanqui, gebruik makende van de opschudding in de burgerij verwekt door eene ministeriëele krisis van ongeveer drij maanden, hunne makkers van het geheime genootschap ‘la Société des Saisons’ te wapen roepen en eenen aanslag tegen de regeering plegen, die echter volkomen mislukte. Aangehouden, werden Blanqui en Barbès ter dood veroordeeld, maar op het aandringen der openbare opinie, werd hun vonnis in levenslange gevangenisstraf veranderd. Te beginnen van 1840, breekt er voor het gouver- | |
[pagina 75]
| |
nement een tijdperk van rust aan, in dezen zin, dat zijne vijanden het niet meer gewapenderhand zullen te lijf gaan, maar dat er enkel zal slag geleverd worden in het parlement en in de dagbladen. De enkelen, die hun leven zullen wagen om den regeeringsvorm omver te smijten, zijn alleenstaanden, die het vooral op den koning gemunt hebben. Zij mislukken allen.Ga naar voetnoot(1) Het misnoegen te weeg gebracht door de partijwetten groeide met den dag en het verergerde nog door de lamheid, die de ministers betoonden in de buitenlandsche politiek, doch hetgeen de maat deed overloopen, waren de beurskonkelarijen en het parlementaire geknoei, die het tijdperk tusschen 1840 en 1848 kenmerkten. Zoo het ministerie GuizotGa naar voetnoot(2) zich kon recht houden, kwam zulks hierbij, dat het zijnen wil aan de Kamer kon opdringen, niet met zich openlijk vijandig te verklaren aan de politieke overtuigingen zijner tegenstrevers in het parlement, maar dat het deze den bek wist te snoeren op heel eenvoudige wijze: zij verkregen winstgevende baantjes in de verschillende staatsdiensten of zij werden geïnteresseerd in groote werken door het gouvernement ondernomen. De kiezers werden op dezelfde manier geflikflooid en tam gemaakt: ook hun werden staatsambten naar het hoofd gesmeten. Dat waren overbekende, niet tegen te spreken feiten, en toch! ze aan te wijzen was genoeg om zich vervolgingen op den hals te halen. De dagbladschrijvers werden dit maar al te wel gewaar. | |
[pagina 76]
| |
Zoo werd stilaan de revolutie van 1848 voorbereid. En dat de socialisten daaraan ook niet vreemd waren, zal al recht duidelijk blijken, als men denkt aan de ieverige propaganda, wel is waar in uiteenloopenden zin, van Louis Blanc, Proudhon, Etienne Cabet, Pierre Leroux, de Lamennais, Fourier, Saint Simon, Blanqui, Barbès of hunne aanhangers. De meesten dezer hadden dagbladen tot hunne beschikking of zonden boeken en vlugschriften de wereld in, waarin zij hunne theorieën verkondigden. (Wordt voortgezet) Frans Vermeulen. |
|