Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1904)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Een Vlaamsche HoogeschoolHet vlaamsche volk is, in zekere mate, onttaald door het tweetalig lager- en middelbaar onderwijs. De meeste Vlamingen, zelfs zij die middelbaar onderwijs genoten, bedienen zich op gebrekkige wijze van hun taal en op nóg gebrekkiger wijze van het Fransch. - Courouble wist van dit ‘Belgisch’ een wonderlijk - caricaturaal gebruik te maken in drie opvolgende boeken vol goeden humor. - Zoowel tegenover den Franschman als tegenover den Hollander, blijft de Vlaming een half- onmondige. Terecht is men tegen dien toestand in verzet gekomen. Gedeeltelijke verbeteringen wierden verwezenlijkt: o.a. de wet van 1883 op het gebruik van het Nederlandsch in het middelbaar onderwijs; - maar het voornaamste blijft nog te doen. Het is zoowat dertien jaar her, dat Max Rooses zijn aanklacht tegen ‘het Fransch in de lagere scholen van Vlaamsch - België’ uitbracht, en, te Antwerpen, waar de toestand van uit vlaamsch standpunt beschouwd nog het gunstigst zal zijn, zien we onze knapen en meisjes, van af hun negende jaar, een zeer groot gedeelte van hun schooltijd besteden aan het papegaaiïg leeren van twee woorden voor één denkbeeld. Ondertusschen gebruiken de kinderen der andere landen dien verbeuzelden tijd aan het | |
[pagina 8]
| |
vergrooten van het aantal hunner denkbeelden en aan het uitdiepen der reeds verworven. We staan hier voor het zonderling en treurig feit dat onze leerlingen, bij het verlaten der lagere school, heelemaal géén taal gròndig kennen. Zij hebben een vaag begrip van het Fransch, maar niet genoeg om er zich zonder verdere eigen-studie van te bedienen, al ware 't maar in gewonen omgang; terzelfder tijd gaat hun kennis van het Vlaamsch niet heel veel verder dan de mogelijkheid om wat dagbladlectuur te verteren. Wanneer onze jongens alzoo de lagere school verlaten met de halve kennis van twee talen, gaan zij, - of sommigen onder hen - in de middelbare school, nog twee andere talen ten halve bijleeren en de kennis der twee eerste talen (vooral van het Fransch) iets of wat uitbreiden. Later, in de hoogeschool, wordt het Fransch alleenheerscher en houdt men omtrent geen rekening met wat Nederland en zijn ontzaggelijke didactische literatuur ons aanbiedt. Dus: langs de eene zijde de groote meerderheid, die niet verder ging dan 't lager onderwijs en slechts een onvoldoende kennis der eigen taal bezit (het lapje Fransch met zooveel moeite geleerd, wordt spoedig weer vergeten); aan de andere zijde de ‘geleerden’, zij die hooger onderwijs genoten, teenemaal verfranscht, zonder begrip van het geestesleven der Hollanders en die, grootendeels te goeder trouw, alleen uit verregaande ònkunde, een vlaamsche beschaving aanzien voor een utopie. Daartusschen de onttaalde burgerij met heur Fransch - à - la - Courouble en wat Vlaamsch voor den omgang met de meid. - Enkelen - de gelukkigen! - wisten, door toewijding en grootendeels | |
[pagina 9]
| |
door eigen studie, hun taal gróndig machtig te worden. Zij blijven slechts énkelen, verstrooid in de menigte, en min talrijk, in Vlaamsch-België, dan zij die nóch lezen nóch schrijven kunnen. Voor de algemeene ontwikkeling van ons volk is deze toestand erbarmelijk. Niet de minste voeling bleef er tusschen de ontwikkelden en de massa en dit kwam nadeelig te staan zoowel aan dezen als aan gene.
Er is nu, sinds vele jaren reeds, een beweging ontstaan (wel voornamelijk te Gent) tot het bekomen eener vlaamsche hoogeschool, - wat de vervlaamsching der lagere school en 't verleenen eener nog grootere plaats aan het Nederlandsch in het middelbaar onderwijs, als corollaire, zou meêbrengen. Het is ontegenzeggelijk dat er heel wat krachten voor die zaak zijn ingespannen; geen pogingen wierden gespaard: congressen, banketten, vergaderingen, petities, brochuren en zoo verder. Ik ontken geenszins het nut van meestal die middelen, maar verwonder mij tóch niet het minst dat ze den verwachten uitslag niet gaven. - Alle oogen en alle handen zijn weerom vertrouwend gericht tot de Staatsalmacht; men bidt en smeekt en.... wacht, in plaats van handelend op te treden en zèlf te verwezenlijken wat men erkent als een nationale levensbenoodigdheid.
De mogelijkheid eener vlaamsche hoogeschool moet niet worden bewezen: men hoeft maar even naar Holland te zien om er zich van te verzekeren. Ook het | |
[pagina 10]
| |
leeraarskorps zal niet meer moeilijk saam te stellen zijn: in den laatsten tijd is het bewustzijn aan de noodzakelijkheid der kennis van het Nederlandsch doorgedrongen bij vele jonge geleerden - steeds talrijker worden zij die, door eigen studie, hun kennis onder dit opzicht genoegzaam voltooiden. Niet alleen is een vlaamsche hoogeschool bestaanbaar, maar zij zou grooter mogelijkheid leveren voor een dégelijk hooger onderricht. - Wat zien we nu gebeuren? Veel hoogleeraars, zoowel als studenten, zijn eigenlijk geen andere levende taal dan de fransche voldoende machtig. Al wat de duitsche, engelsche en niet het minst de hollandsche literatuur aan hulpbronnen biedt, gaat voor hen bijna geheel verloren. Als men daarbij weet dat het Fransch niet langer de taal der beschaving is,Ga naar voetnoot(1) dan moet men aldra komen tot het inzicht der minderweerdigheid van het onderricht, gegeven door niets dan Fransch kennende leeraars. Dit wil ik hier terstond aan toevoegen: de meeste onder de jonge-flaminganten koesteren niet de minste minachting voor de heldere, klare taal die het Fransch is, en evenmin voor de prachtige, fransche letterkunde. Als men het Fransch en wat er in die taal doorheen de eeuwen wierd opgebouwd opeens vernietigen kon, dan zou het een onberekenbare ramp voor heel het menschdom zijn. Al onze eerbied, echter, belet niet open oog en oor te houden voor wat groeit en wordt aan andere zijden. De engelsche, de duitsche en, 't meest van al nog, de eigen-nederlandsche cultuurbeweging komen een deel onzer aandacht vergen. Wij willen | |
[pagina 11]
| |
ons zóó wonder-welgelegen landeken (bij het samenkomen der drie groote beschavingen) openhouden voor de lichtstralingen uit álle windzijden en niet voor die uit het Zuiden alléen. Wij willen ons land niet afzonderen binnen een engen vlaamschen muur, zooals ons wordt verweten; wij willen, integendeel, de slechting van den franschen muur die onzen groei belet door niet veel méér beschavingsvoedsel binnen te laten dan het opkeersel van den parijzer boulevard!... Is het hierbij niet merkweerdig dat juist onder die ‘fanatieke’ Vlamingen de meeste lieden zijn die éen, twee, drie en soms meer vreemde talen kennen; en is het niet bezonder kenmerkend dat ook de fránsche boeken van beteekenis - behalve bij eenige specialisten - bijna uitsluitend terecht komen op de werktafels van.... ‘flaminganten’?....
Een vlaaamsche hoogeschool waar de leeraars zoowel als de studenten, nevens het Nederlandsch, daarbij Fransch en genoegzaam Duitsch en Engelsch zouden kenen, levert stellig de mogelijkheid van een ruimer, vollediger, met álle nieuwe bevindingen pas houdend onderricht, dan dit het geval is in de éénzijdig-fransche universiteiten nu in voege. Zóóveel factoren werken nochtans op elkander in, dat hier toch maar sprake kan zijn van de mógelijkheid van een beter en ruimer onderricht, van niets méér dan een mogelijkheid. Zoolang er leeraars zijn die meenen en ook zeggen dat een ‘wees gegroet’ beter is dan alle wetenschap, zoolang kan de taal waarin zoo'n heer professor leeraart weinig verhelpen aan het retrogade dat onvermijdelijk moet wuiven door zijn lessen. | |
[pagina 12]
| |
Hier komen we te staan aan een anderen kant van het vraagstuk. Om een wisselwerking te verkrijgen tusschen wat men noemt een geestelijke ‘elite’ en de andere elementen van een volk, is het noodwendig dat er éénheid van taal bestaat; d.i.t.z. dat de literatuur, zoo didactische als bellettristische, de volkstaal als de zijne aanneme. Hiervoor moet natuurlijk het onderwijs, van af de lagere- tot de hoogeschool, gegeven worden in de taal van het volk, de taal die het al spelende leert, die erin vergroeid zit, de eenige die het ooit ten volle zal beheerschen. Dit gebeurde in alle beschaafde, vrije landen, behalve in Vlaanderen. Het hooger onderwijs moet dus Vlaamsch worden, stellig; maar het moet daarbij nog iets meer zijn: breedopgevat, vrij, open voor de breedste stroomingen die dezen veiën tijd bevruchten. De man der boeken, de geleerde staat niet méér buiten het leven dan de kunstenaar er buiten staat. De wetenschap óm de wetenschap raakt ten laatste bij het oud - roest van de kunst om de kunst. Ten einde zijn maatschappelijke roeping met vrucht te vervullen en waarlijk een rol te spelen in het ontwikkelingsproces dat we doormaken, moet de jonge geleerde niet alleen de taal van het volk gebruiken; hij moet behooren tot de ‘besten uit den lande’, vol geestdrift en daadkracht, niets van het zelfgenoegzaam, pedantdoent jongmensch, dat de wereld tracht te verbazen door zijn voorzichtige, baatzuchtige ‘wijsheid’...
Onder de stuwkracht der algemeen geldende utilitaire begrippen wierden, van lieverlede, de meeste universiteiten niet veel méér dan plaatsen waar men zich | |
[pagina 13]
| |
voorbereidt voor bepaalde, winst- en aanziengevende loopbanen. Men gaat er niet om de wetenschap, maar om een diploom. En dit diploom is: geld! - Ik weet wel, de economische toestanden zijn nu eenmaal zóo, dat de man der wetenschap meestal zijn kennis móet te gelde maken, om zich boven te houden in den strijd om den broode. Zoo weet ik ook dat de kunstenaar zijn werk verkoopen móet aan wien 't betalen kan. Dit zijn bepaald treurige gevolgen van het dóórgevoerd kapitalistisch stelsel, waaronder we allen gebukt loopen en dat niet eindigen kan dan bij een fundamenteele verandering der maatschappelijke verhoudingen. Maar evenmin als de opleiding aan de kunstinstituten hierom mag gestuwd worden in een louter utilitaire richting, tot voldoening van den gewonen wansmaak der lieden-met-den-zak, evenmin mag het diploomsprinciep een overheerschende plaats innemen aan de hoogescholen. Zoo'n vláámsche school voor toekomstige gediplomeerden allerlei aard loont de moeite niet. Dáár ligt niet de groote behoefte! We willen geen nieuwe broeikast - ook geen vláámsche - waar men heertjes kweekt waarvan prof. Elisée Reclus zoo naar waarheid kon getuigen dat zij, geproefd hebbend aan alle wetenschappen zonder hartstocht voor hen te gevoelen, gevaar loopen twijfelaars te worden zonder geestdrift of wilskracht, tot alle werk op voorhand bereid. We verlangen een hoogeschool die nog iets méér doet dan droog-weg de gegevens eener wetenschap onderwijzen: we betrachten een instelling waar een keurkorps zou worden gevormd naar geest en hart, breede geesten in staat een leidende rol te spelen in den cultuurstrijd van hun volk. Zoo er behoefte is, dan is dit niet aan een school voor | |
[pagina 14]
| |
Vlaamsch-pleitende advocaten en tutti quanti, maar meer bepaald aan een brandpunt dat uitstralen zou over het geestelijk leven van een volk, verlangend om het zijne bij te dragen aan het ontzaggelijk werk der moderne beschaving.
Segher Rabauw (Wordt voortgezet) |
|