Over Adriaen Coorte is nauwelijks iets bekend. Hij werd in 1665 in Middelburg geboren en was na zijn leertijd in Amsterdam in de Zeeuwse hoofdstad werkzaam tot zijn dood in 1707. Het vak leerde hij van Melchior d'Hondecoeter, de bekendste schilder van pluimvee van zijn tijd. Op enkele van zijn vroegste schilderijen - het zijn er maar zesenzestig in totaal - heeft hij wat gevogelte van zijn leermeester ‘geleend’: eenden, en in het laatste geciteerde gedicht een pelikaan en een hop. Maar zijn oeuvre bestaat, op een enkele ‘vanitas’ na, voor de rest vrijwel uitsluitend uit stillevens. Stillevens van een uiterste ingetogenheid en soberheid, heel anders dan de uitbundige, epaterende taferelen van een halve eeuw eerder van collega's als Willem Kalf en Jan de Heem, bij wie het accent valt op de kostbare bokalen en het fraaie porselein. Afgezien van een vijftal paneeltjes met achteloze handjesvol schelpen ‘door zichzelf omstuwd; / omstold;/ en weer ontstold’ (eerste geciteerde gedicht, nummer drie uit de reeks) zijn het vruchten die hij afbeeldt, of bosjes asperges. Vaak maar één soort vrucht tegelijk: een kom aardbeien, een takje kruisbessen, twee gekraakte noten, een paar perziken, mispels. Dat is zijn handelsmerk. Die vruchten zijn vrijwel altijd op een stenen tafel geplaatst. De rand daarvan gebruikt hij voor zijn signatuur ‘A. Coorte’, die er wel in gegraveerd lijkt. Dat is de meerduidige ‘stenen plint, zonder wie / niets plaats vindt’, in het eerste, hier niet geciteerde, van de zeven gedichten waaruit Favereys reeks ‘Adriaen Coorte’ bestaat. Die signatuur vinden we veelzeggend als ‘paraaf / voor gezien’ terug in het tweede, hier wel afgedrukte, gedicht, nummer vier uit de reeks. Alsof de werkelijkheid van het geschilderde niet is geschilderd, maar alleen maar moest worden geaccordeerd. Zoals door God toen hij zag dat het goed was, zoals het ‘zich
bestaat’. Een enkele keer verlevendigde hij de donkere achtergrond van zijn vruchtenportretjes door er een kleurig vlindertje in te penselen, zoals hij ook een witte aardbeibloem uit een schaaltje aardbeien laat opduiken om helder op te lichten: ‘zo toont de aardbei haar bloeiwijze’ (eerste geciteerde gedicht, nummer drie uit de reeks). Het vlindertje vinden we terug in gedicht 4. Hij schilderde met name zijn kleinere formaten, en dat zijn de meeste, op papier dat op hout, doek of karton was geplakt. De afmetingen van zijn bekendste werk, Stilleven met asperges uit het Rijksmuseum, zijn slechts 25 bij 20 centimeter. Ware grootte.
Coorte heeft tot tweeëneenhalve eeuw na zijn dood als kunstenaar van belang niet bestaan. Het is een andere Middelburger geweest, Laurens J. Bol, destijds directeur van het Dordrechts Museum, die in 1958 in zijn museum een tentoonstelling over hem inrichtte en een oeuvre-catalogus schreef, die in 1977 in het Engels werd vertaald en die zorgde voor zijn internationale doorbraak. Het is waarschijnlijk deze laatste publicatie, Adriaen Coorte, A Unique Late Seventeenth Century Dutch Still-Life Painter, waarop Faverey doelt, als hij in het eerste geciteerde gedicht schrijft: ‘Alsof dat boek waar het alles / in staat mij nog nooit / uit handen was gevallen’.